Op 9 september 2011 doet aangever aangifte ter zake van discriminatie. Tijdens het positief verlopen sollicitatiegesprek op 26 augustus 2011, wordt hem namens verdachte het aanbod gedaan een dagdeel als mantelzorger mee te lopen op 28 augustus. Na afloop van dit gesprek doet hij mededeling dat hij seropositief is. Op 29 augustus belt de coördinator [mevrouw C] van de stichting met de mededeling, dat het meelopen gedurende een dagdeel niet doorgaat omdat hij seropositief is. Daarop vindt een gesprek op het kantoor van verdachte plaats, waarbij ook de tweede coördinator [mevrouw D] en de partner van aangever aanwezig zijn. Volgens aangever wordt tijdens het gesprek naar voren gebracht, dat verdachte niets voor een samenwerking voelt. Waarop aangever mededeelt aangifte te zullen doen. Een vervolggesprek vindt 5 september 2011 plaats. Een gesprek dat aangever in het geheim opneemt. De twee coördinatoren en de partner van aangever zijn daarbij wederom aanwezig. Toen is aangever medegedeeld, dat na overleg met het bestuur van de stichting er op dat moment geen samenwerking kan zijn met iemand die seropositief is. Op dit punt zou nog geen beleid zijn geformuleerd. Desgevraagd, deelden de coördinatoren mede, dat zij nog geen tijd hadden gevonden om contact op te nemen met door aangever genoemde HIV-consulent in het MCA (Medisch Centrum Alkmaar). Op 5 september heeft aangever de heer [de heer A] ( vice-voorzitter/secretaris van verdachte) gebeld, die niet voelde voor een gesprek. Aangever eindigt zijn verklaring met onder andere de opmerking, dat hij zich door verdachte gekleineerd voelt.
Genoemde [de heer A] heeft op 3 maart 2014 bij de politie verklaard, dat het bestuur van de stichting in de richting van de coördinatoren heeft aangegeven bij MCA te informeren. Dit is niet gebeurd door tijdsdruk, waarna het geschil met aangever is geëscaleerd. De stichting wilde zich over het seropositief zijn en de consequenties daarvan door de behandelaar laten informeren. De stichting had nog geen enkele conclusie getrokken in de richting van aangever. Na de uitspraak van Commissie Gelijke Behandeling heeft het bestuur van de stichting excuses aan aangever aangeboden. Deze werden niet aanvaard. Aangever wilde dat coördinator [mevrouw C] zou worden ontslagen. Dit is geweigerd. De stichting heeft zich niet schuldig gemaakt aan discriminatie.
Tijdens haar verhoor bij de politie (d.d. 31 maart 2014) geeft coördinator [mevrouw D] een hele andere tekening van de sfeer van de gesprekken met aangever, en zegt zich niet schuldig te hebben gemaakt aan discriminatie. Zij eindigt haar verhoor met: “Als (aangever) nog wat meer geduld had gehad en ons de tijd had gegeven om het een en ander uit te zoeken was het zeker anders gelopen”.
Coördinator [mevrouw C] verklaart op 31 maart 2014 overeenkomstig de verklaring van [mevrouw D]. Volgens haar gaf aangever geen ruimte in het gesprek. Hij stuurde het gesprek constant in de richting van discriminatie. Het is, aldus [mevrouw C], allemaal eerlijk gegaan en uit goede bedoeling hem een vrijwilligersplek aan te bieden. Maar, nog steeds volgens [mevrouw C], gedurende het proces werd de verstandhouding zodanig verstoord door zijn opdringerige houding, dat dit niet meer mogelijk was. Zij sluit af met: “Het heeft met discriminatie niets te maken”.
Het door aangever zelf gemaakte verslag van het opgenomen gesprek van 5 september 2011.
Een proces-verbaal van bevindingen van de politie inzake het opgenomen gesprek van 5 september 2011, waarin wordt gerelateerd, dat het verslag van aangever van genoemd verslag geheel of nagenoeg geheel overeenkomt met het gesprokene.