ECLI:NL:RBNHO:2015:6018

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
14/700439-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 26 april 2011 tot en met 28 juni 2011, samen met anderen, opzettelijk hennep te hebben geteeld in een pand in [plaats]. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de hennepteelt, waarbij in totaal 3033 hennepplanten werden aangetroffen. De verdachte had ook elektriciteit gestolen door middel van een illegale aansluiting, wat resulteerde in een diefstal van 236.290 kWh elektriciteit van Liander NV. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de politie onrechtmatig had gehandeld door het pand te betreden zonder voldoende verdenking. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment wel degelijk een redelijk vermoeden van schuld bestond. De verdachte werd vrijgesproken van een derde feit, namelijk de diefstal van gas, omdat het doorprikken van de gasmeter niet als diefstal kon worden gekwalificeerd, maar als een listige kunstgreep om een hoge gasrekening te voorkomen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, samen met een taakstraf van 240 uren, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan Liander NV voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/700439-12
Uitspraakdatum: 23 juli 2015
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 november 2013 en 3 juli 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van der Plas en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2011 tot en met 28 juni 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straat], aldaar) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 3033, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair
[medeverdachte A] en/of [medeverdachte M] en/of [medeverdachte C] en/of [medeverdachte F] en/of een meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks 26 april 2011 tot en met 28 juni 2011 te [plaats], met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan de [straat], aldaar (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 3033, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 26 april 2011 tot en met 27 juni 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
* aan genoemde perso(o)n(en) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of een of meerdere van genoemde perso(o)n(en) de toegang tot dat pand te verschaffen en/of
* (een of meerdere van) genoemde perso(o)n(en) met een of meerdere personenauto('s) en/of bedrijfsbusje(s) van hem, verdachte, naar en/of van genoemd pand te vervoeren en/of
* een droogruimte voor hennepplanten in zijn, verdachte's woning (gelegen aan de Kleingouw 63, aldaar), ter beschikking te stellen;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2010 tot en met 28 juni 2011 in [plaats] en/of te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een electriciteitswerk (dat zich bevond in een pand gelegen aan de [straat], aldaar) heeft weggenomen (tenminste) 236.290 kWh aan, althans een grote hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 28 juni 2011 in [plaats] en/of te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een energienetwerk (aan [adres 1]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit en/of aardgas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

2.1.
Inleiding
Op 8 april 2011 is via Meld Misdaad Anoniem bij de politie de volgende melding binnengekomen: “In de bedrijfsloodsen op het adres [straat] [plaats] is een wietkwekerij. Er zijn 3 ramen niet afgeplakt, de rest van de ramen wel. Door de open ramen kun je een grote luchtslang zien hangen (doorsnede 50 a 60 cm).”
In de periode van 14 april tot 21 april 2011 is door Liander meting gedaan naar het stroomverbruik in het pand. Tussen 7.30 uur en 19.30 uur bleek het stroomverbruik hoog. Daarbuiten was het normaal. Bekend is dat de fase van een hennepkweek 12 uur is.
Op 14 april 2011 werd door de politie een warmtemeting uitgevoerd op het achterste pand. Er was sprake van warmteverschil tussen het voorste en achterste pand en er werd een mechanisch geluid waargenomen.
De politie heeft vervolgens met de officier van justitie overleg gevoerd om op grond van artikel 2 Politiewet een camera te laten plaatsen om te kunnen vaststellen wie er in het pand kwamen en wie de eigenaar was van de plantage.
Op 9 mei 2011 werd omstreeks 03.00 uur door verbalisanten van de politie een onderzoek ingesteld bij het pand. Naast de schuifdeur werden onder meer een flexibele aluminium afzuigslang en isolatiemateriaal aangetroffen, waarvan de politie ambtshalve bekend is dat deze goederen worden gebruikt in hennepkwekerijen. Via een niet afgesloten schuifdeur werd de loods binnengetreden en daar werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
De hulpofficier van justitie besloot dat er geen directe noodzaak was om de hennepkwekerij op dat moment te ontruimen.
Op 10 mei 2011 werd een observatiecamera geplaatst.
2.2.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van verdachte heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Hij heeft daartoe - kort gezegd - het navolgende aangevoerd.
Ten eerste was er op 9 mei 2011 onvoldoende verdenking van een strafbaar feit en had de politie dus niet het pand van verdachte mogen betreden. Ten tweede had de politie de hennepkwekerij moeten ontmantelen en alles in beslag moeten nemen. Door dat niet te doen is het zogenaamde ‘doorlaatverbod’ geschonden, zoals vastgelegd in artikel 126ff lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv). Er is door de officier van justitie ook geen bevel opgemaakt, waaruit blijkt van een opschorting van de verplichting tot inbeslagneming (zoals geregeld in lid 2 en lid 3). Het laatstbedoelde vormverzuim beschermt weliswaar niet de belangen van de verdachte, maar de beide vormverzuimen tezamen maken dat in dit geval sprake is van een zodanige flagrante schending van vormvoorschriften dat deze kwalijke vervolgingsmentaliteit de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg zal moeten hebben.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en dat artikel 126ff niet is geschonden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er op 9 mei 2011 een redelijk vermoeden van schuld bestond. Op grond van de hiervoor in dit vonnis bij de inleiding beschreven feiten en omstandigheden kon en mocht de politie op 9 mei 2011 het desbetreffende pand binnentreden. Daartoe bestond de bevoegdheid op grond van artikel 9 Opiumwet. Van een vormverzuim is derhalve geen sprake.
Van een schending van het ‘doorlaatverbod’ is evenmin sprake.
Artikel 126ff lid 1 Sv luidt als volgt:
“De opsporingsambtenaar die handelt ter uitvoering van een bevel als omschreven in de titels IVa tot en met V en Vb, is verplicht van de hem in de wet verleende inbeslagnemings-bevoegdheden gebruik te maken, indien hij door de uitvoering van het bevel de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. De inbeslagneming mag slechts in het belang van het onderzoek worden uitgesteld met het oogmerk om op een later tijdstip daartoe over te gaan.”
De politie heeft in het belang van het – verdere – onderzoek de aangetroffen hennepkwekerij niet in beslag genomen, maar door middel van het plaatsen van camera’s getracht om de identiteit van de exploitanten van de hennepkwekerij te achterhalen. De rechtbank is van oordeel dat in bovenvermelde omstandigheden de politie deze beslissing heeft mogen nemen. In de eerste plaats is geen sprake van het door de politie ‘doorlaten’ van drugs, zoals in artikel 126ff Sv wordt bedoeld. Het gaat hier immers niet om drugs die onder regie van politie en justitie op de markt komen, maar om een hennepkwekerij, die bleef waar die was en waar zich op dat moment nog geen oogstrijpe plantjes bevonden. Ten tweede is van belang dat hierover overleg is gevoerd met de officier van justitie. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de politie zeven weken later wel tot inbeslagneming is overgegaan, nadat een tweetal verdachten bekend was geworden. Op dat moment werden onvoltooide kweken aangetroffen van respectievelijk 6 en 9 weken oud en één juist oogstrijpe kweek. Alle plantjes, die op 9 mei 2011 aanwezig waren, zijn dus daadwerkelijk in beslag genomen. Van een gevaar voor de schadelijkheid van de volksgezondheid is dan ook geen sprake geweest.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen en acht de rechtbank het openbaar ministerie wel ontvankelijk.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, het onder feit 2 en onder feit 3 ten laste gelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair vrijspraak bepleit op basis van bewijsuitsluiting ex artikel 359a Sv op dezelfde gronden als onder 2.2. verwoord, alsmede vanwege onrechtmatige doorzoeking van de woning van verdachte. In verband met de doorzoeking in de woning stelt verdachte dat hij - anders dan door de politie is verbaliseerd - hiervoor nimmer toestemming heeft gegeven. Voorts is vrijspraak betoogd vanwege het ontbreken van voldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit in de loods. Voor wat betreft de diefstal van gas en elektriciteit in de woning heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit de aangifte van Liander niet blijkt van diefstal van gas en/of elektriciteit zodat het reeds om die reden tot een vrijspraak van dat feit dient te komen.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd en dient hij daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij met een speld de meter van het aardgas doorgeprikt heeft ter voorkoming van een hoge gasrekening. In lijn met het arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2652) is de rechtbank van oordeel dat verdachte als gevolg van het doorprikken van de gasmeter en het verzwaren van de elektriciteitsmeter heeft voorkomen dat de afname van gas en elektriciteit kon worden geregistreerd en vervolgens het gebruik daarvan in rekening kon worden gebracht door Liander N.V.. Het doorprikken van de gasmeter en het verzwaren van de elektriciteitsmeter leidt niet tot diefstal van gas en/of elektriciteit maar moet worden beschouwd als een listige kunstgreep om (te proberen) een inschuld van Liander te voorkomen. Er is derhalve geen sprake van diefstal zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewijsmiddelverweer
De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting vanwege de onrechtmatige doorzoeking in de loods in verband met het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld en vanwege het doorlaatverbod en verwijst hiervoor naar wat hierover is overwogen onder 2.2 in verband met het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Voor wat betreft het verweer tot bewijsuitsluiting in verband met de onrechtmatige doorzoeking in de woning van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2011 (dossierpagina 152) leidt de rechtbank af dat verdachte voorafgaand aan de doorzoeking hiervoor mondeling toestemming heeft gegeven. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de verbalisanten waarin dit is gerelateerd. De enkele omstandigheid dat verdachte kennelijk later de gegeven toestemming niet heeft willen bevestigen, maakt dit niet anders. Nu de rechtbank uitgaat van gegeven toestemming door verdachte, komt zij niet toe aan de gestelde misleiding door de politie van de echtgenote van verdachte. De rechtbank gaat immers uit van gegeven toestemming en de informatie die de politie vervolgens aan verdachtes echtgenote heeft gegeven is dan ook juist. Door de verdediging is niet betwist dat de in de woning aanwezige echtgenote van verdachte toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van de woning.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
3.5.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Naar aanleiding van een MMA-melding op 8 april 2011 dat in een pand aan de [straat] te [plaats] zich een hennepkwekerij bevindt wordt nader onderzoek gedaan. [2] Op 14 april 2011 wordt er door de politie een warmtemeting gedaan. Er is een warmteverschil tussen het voorste en achterste pand en er wordt een mechanisch geluid waargenomen. [3] In de periode van 14 april tot 21 april 2011 is door Liander meting gedaan naar het stroomverbruik in het pand. Tussen 7.30 uur en 19.30 uur blijkt het stroomverbruik hoog. Buiten deze tijdstippen is het stroomverbruik normaal. Bekend is dat de fase van een hennepkweek 12 uur is. Op 9 mei 2011 gaan verbalisanten de niet afgesloten loods binnen en treffen een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Op 10 mei 2011 wordt een observatiecamera geplaatst, gericht op het pand. [4] In de periode van 10 mei 2011 tot en met 28 juni 2011 wordt door middel van de camerabeelden waargenomen dat onder andere verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte M], veelvuldig bij de loods aankomen en deze binnengaan. [5]
Op 28 juni 2011 ziet de politie verdachte en medeverdachte [medeverdachte M] de loods aan de [straat] te [plaats] binnengaan. [6] Verbalisanten betreden vervolgens even later eveneens de loods. De verbalisanten zien verdachte uit een ruimte achter plastic lamellen komen lopen. In deze ruimte bevindt zich ook medeverdachte [medeverdachte M]. De ruimte achter de lamellen is de enige ruimte die toegang geeft tot de hennepkwekerij. In deze ruimte zien verbalisanten afzuigslangen, losse assimilatielampen en slakkenhuizen, goederen waarvan het ambtshalve bekend is dat deze gebruikt worden bij professioneel ingerichte hennepkwekerijen. Door een van de verbalisanten wordt op het moment dat hij verdachte waarneemt gehoord dat deze vraagt wat er aan de hand is en zegt: “we zijn gewoon aan het werk”. Tevens wordt door deze verbalisant een geur geroken die hij ambtshalve herkent als de geur van hennep. [7]
Bij het bekijken van het pand wordt achter de lamellen een doorgang naar de volgende ruimte waargenomen waar een oranje/gelig licht vandaan komt.
Na het passeren wordt in deze ruimte een in werking zijnde, professioneel ingerichte hennepplantage aangetroffen die bestaat uit drie kweekruimtes met in totaal 3.033 hennepplanten [8] tussen de zes en negen weken oud. [9] Wanneer verdachte wordt overgebracht naar het politiebureau merkt hij in het bijzijn van de verbalisanten het volgende op: “We zijn pas drie maanden bezig, dit moet een tip zijn geweest. Ik ben stom geweest, het is troep.” [10]
Medeverdachte [medeverdachte M] heeft bekend de hennepkwekerij te hebben opgezet en bij het telen van de hennep betrokken te zijn geweest.
Door de fraudespecialist van Liander NV is onderzoek gedaan naar de energievoorziening van het pand. Door hem wordt geconstateerd dat buiten de meter om stroom wordt afgenomen ten behoeve van de hennepkwekerij. De zegels van de hoofdaansluitkast zijn verbroken en er is een illegale elektriciteitsmeter gemaakt die de hennepkwekerij van elektriciteit voorziet. Deze elektrische installatie is verzwaard. Er is minimaal 236.290 kWh illegaal afgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat het pand in ieder geval in de periode van maart 2011 tot en met 28 juni 2011 als hennepkwekerij is ingericht en er tenminste één oogst is geweest. [11]
Uit onderzoek blijkt voorts dat verdachte de huurder is van het gedeelte van het pand waar de kweekruimtes zijn aangetroffen. [12]
Tevens is de woning van verdachte aan [adres 1] te [plaats] doorzocht. In de wasmand in de ouderslaapkamer zijn diverse bescheiden/rekeningen van [bedrijf] (growshop) aangetroffen met daarop vermeld de aanschaf van, en offerte voor, hennep gerelateerde goederen. Daarnaast zijn aantekeningen met bedragen gevonden. Op zolder wordt een ruimte aangetroffen die is ingericht als hennepplantage met uitzondering van aanwezigheid van assimilatielampen en hennepplanten. De wanden zijn volledig voorzien van wit folie waardoor de ramen van binnenuit niet zichtbaar zijn. Er hangt een afzuiginstallatie met koolstoffilters, ventilatoren en een temperatuur- en vochtigheidsmeter. Er wordt een plastic gripzak met een hoeveelheid hennepgruis [13] aangetroffen en op de tafel liggen attributen die gebruikt worden voor het knippen en drogen van hennep. Verder staan er bedspiralen en droognetten met hennepresten. Ook worden er diverse BIGBAGS - die veelal voor het vervoer van hennep worden gebruikt - aangetroffen en op de vloer ligt een hoeveelheid bij elkaar geveegde hennepresten. [14] Het handschrift van de aantekeningen op de facturen is vergeleken met het handschrift van de aantekeningen in de agenda uit de bedrijfsauto van [bedrijf], het eenmansbedrijf van verdachte. Deze handschriften vertonen overeenkomsten. [15] Verdachte is de eigenaar van deze auto en van het voegbedrijf. [16]
3.6.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft verklaard dat de plantage toebehoorde aan zijn broer, medeverdachte [medeverdachte M]. Verdachte zegt niets met de hennepkwekerij en de diefstal van de energie te maken te hebben en slechts in de loods aanwezig te zijn geweest om de spullen voor zijn bedrijf uit de loods te verwijderen, nadat hij de plantage had ontdekt. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en overweegt daaromtrent het volgende.
Ten aanzien van feit 1 primair
Verdachte is de huurder van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen en hij is daar zeer regelmatig aanwezig. Wanneer de politie de loods binnenkomt, komt verdachte uit de ruimte lopen die als enige toegang biedt tot de aldaar aanwezige hennepkwekerij, zegt dat “
ze gewoon aan het werk zijn”,en door de politie wordt aangegeven dat zijn kleding naar hennep ruikt.
Tijdens het overbrengen naar het bureau maakt verdachte de opmerking “
dat ze pas drie maanden bezig zijn en dat hij stom is geweest”. Bovendien zijn in de woning van verdachte bankafschriften, en rekeningen van [bedrijf] (growshop) aangetroffen met daarop de aanschaf van hennep gerelateerde goederen. Ook worden er aantekeningen in de Nederlandse taal aangetroffen in ogenschijnlijk het handschrift van verdachte. Hierbij neemt de rechtbank mede in overweging dat medeverdachte [medeverdachte M], zoals door de medeverdachte en door verdachte is verklaard, de Nederlandse taal niet beheerst en dat de slaapkamer waarin deze papieren zijn aangetroffen alleen door verdachte en zijn echtgenote werd gebruikt. Dit laatst geldt eveneens voor de als hennepkwekerij ingerichte ruimte op de zolder. Er liggen attributen die gebruikt worden bij het knippen en drogen van hennep. Er ligt een hoeveelheid bij elkaar geveegde hennepresten en BIGBAGS die worden gebruikt voor het transport van hennep. Ook ligt er een gripzak met hennepresten. Verdachte heeft voor dit alles geen verklaring gegeven.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 2013 de broer van verdachte [medeverdachte M] reeds veroordeeld voor het medeplegen van dit feit.
Voornoemde omstandigheden gekoppeld aan de omvang en de professionele staat van de hennepkwekerij maken dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (in ieder geval) [medeverdachte M] dat van een gezamenlijke uitvoering en aldus van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht van het telen van de hennep in de loods aan de [straat], kan worden gesproken.
Ten aanzien van feit 2
Niet ter discussie staat het feit dat de elektriciteit in de loods op illegale wijze is verkregen. Door het verbreken van de zegels is de elektriciteit buiten de meter om verkregen wat dient te worden gekwalificeerd als diefstal van elektriciteit door middels van verbreking.
Hiervoor is weergeven dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in de vorm van medeplegen verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij. Naar het oordeel van de rechtbank is de diefstal van de elektriciteit onlosmakelijk verbonden met de hennepkwekerij, zodat ook de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal moet worden aangenomen.
Door de rechtbank is reeds vastgesteld dat verdachte ten aanzien van de hennepkwekerij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. Gelet op die nauwe en bewuste samenwerking kan het niet anders zijn dan dat er ook ten aanzien van de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij en de verbreking die daarbij heeft plaatsgevonden, sprake is geweest van medeplegen met een ander in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
3.7.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Primair
hij in de periode van 26 april 2011 tot en met 28 juni 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straat], in totaal 3033 hennepplanten.
Feit 2:
hij in de periode van 23 november 2010 tot en met 28 juni 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een elektriciteitswerk dat zich bevond in een pand gelegen aan de [straat], heeft weggenomen 236.290 kWh elektriciteit, toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met een proeftijd van één jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek.
6.2.
Standpunt van de verdediging
In geval van een bewezenverklaring pleit de raadsman ervoor om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander hennep geteeld in een bedrijfspand aan de [straat]. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het in stand houden van het illegale drugscircuit in Nederland. Cannabis is bij regelmatig gebruik niet alleen schadelijk voor de (vaak jeugdige) gebruikers, maar is daarnaast vaak direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit en overlast.
Voorts heeft verdachte samen met een ander, via een illegale aansluiting, stroom ten behoeve van de hennepkwekerij weggenomen van de beheerder van het elektriciteitsnet. Dit levert niet alleen schade op voor de netbeheerder, maar kan tevens brandgevaarlijke situaties opleveren.
Van deze mogelijk nadelige gevolgen voor de maatschappij, de schade die de netbeheerder heeft geleden en de gevaarzettende situatie die is ontstaan door de wijze waarop in de stroomvoorziening van de hennepkwekerij is voorzien, heeft verdachte zich kennelijk niets aangetrokken. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf onder meer acht geslagen op de LOVS oriëntatiepunten, het aantal aangetroffen hennepplanten en de opgelegde straf in de zaak van medeverdachte [medeverdachte M] bij vonnis van 26 november 2013.
Bij het aantreffen van 500 tot 1000 planten is een taakstraf voor de duur van 180 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk geïndiceerd.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid in deze zaak (ruim 3000 planten) en de professionaliteit van de aangetroffen plantage zou een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf daarom zonder meer passend en geboden zijn.
Anderzijds heeft de rechtbank evenals de officier van justitie rekening gehouden met het tijdverloop, de omstandigheid dat verdachte sinds 2011 niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen en de persoonlijke omstandigheden zoals door verdachte ter terechtzitting verwoord.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf in geheel voorwaardelijke zin dient te worden opgelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht daarnaast een forse taakstraf op zijn plaats. De rechtbank zal, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan een hogere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De gemachtigde [gemachtigde] heeft namens de benadeelde partij Liander N.V. een vordering tot schadevergoeding van € 33.988,60 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die Liander als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade bestaat uit geleverde elektriciteit 2011 (€ 32.915,20), voorrijkosten (€ 105,91), onderzoek meetinrichting (€ 423,64), uit- en inbedrijfstelling (€ 186,60), verlichten aansluiting (€ 187,81) en administratiekosten (€ 169,55).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, op basis van hoofdelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot het gevorderde bedrag voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal van stroom] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 urentaakstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht
(twee dagen), bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, naar de maatstaf van twee uur per dag.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Liander N.V.geleden schade tot een bedrag van
€ 33.988,60(zegge: drieëndertigduizend negenhonderdachtentachtig euro en zestig cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan Liander N.V. voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer Liander N.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 33.988,60, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
365 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. N. Cuvelier en mr. M.L. Leenaers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2015.
De griffier en mr. M.L. Leenaers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2011, map I dossierpagina 23.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2011, p. 105-106.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2011, map I dossierpagina’s 23-24.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2011, map II, dossierpagina’s 430-434 met bijhorende observatiefoto’s, map II dossierpagina 440 e.v.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2011, map I dossierpagina 25.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2011, map I dossierpagina’s 129-132.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2011, map I dossierpagina 162.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2011, map I dossierpagina’s 26-29.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2011, map I dossierpagina 150.
11.Proces-verbaal van [gemachtigde] namens Liander NV d.d. 6 juli 2011, map I dossierpagina’s 41-92.
12.Proces-verbaal verhoor [getuige] d.d. 6 augustus 2011, map I dossierpagina’s 414-418.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2011, map I dossierpagina 160.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2011, map I dossierpagina’s 151-157.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d.12 juli 2011, map I dossierpagina’s 168-170.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 juni 2011, map I dossierpagina’s 336-337.