In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap van de man over [kind 1]. De vrouw, die in een geregistreerd partnerschap met de man was, verzocht de rechtbank om de erkenning te vernietigen op grond van dwaling, omdat zij meende dat [persoon A] de biologische vader van [kind 1] was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar toestemming tot erkenning heeft gegeven in de veronderstelling dat de man de biologische vader was, en dat zij pas medio 2014 op de hoogte is geraakt van de werkelijke situatie na DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de vrouw bevestigd, maar oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan de bloedband. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feitelijke ouderschapsband tussen de man en [kind 1] sinds de geboorte van het kind van groot belang is en dat het in het belang van de minderjarige is dat deze band wordt voortgezet. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning afgewezen, met de overweging dat de continuïteit van de opvoedingssituatie en het feitelijk ouderschap van de man voor [kind 1] en haar zusje [kind 2] van groot belang is. De bijzondere curator had ook een zelfstandig verzoek tot vernietiging ingediend, maar dit werd niet meer beoordeeld omdat de vrouw ontvankelijk was verklaard in haar verzoek. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. H.M. van Dam en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.