ECLI:NL:RBNHO:2015:6065

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
C/15/224205/FA RK 15-1837
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van het vaderschap van de man over [kind 1]. De vrouw, die in een geregistreerd partnerschap met de man was, verzocht de rechtbank om de erkenning te vernietigen op grond van dwaling, omdat zij meende dat [persoon A] de biologische vader van [kind 1] was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar toestemming tot erkenning heeft gegeven in de veronderstelling dat de man de biologische vader was, en dat zij pas medio 2014 op de hoogte is geraakt van de werkelijke situatie na DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de vrouw bevestigd, maar oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan de bloedband. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feitelijke ouderschapsband tussen de man en [kind 1] sinds de geboorte van het kind van groot belang is en dat het in het belang van de minderjarige is dat deze band wordt voortgezet. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning afgewezen, met de overweging dat de continuïteit van de opvoedingssituatie en het feitelijk ouderschap van de man voor [kind 1] en haar zusje [kind 2] van groot belang is. De bijzondere curator had ook een zelfstandig verzoek tot vernietiging ingediend, maar dit werd niet meer beoordeeld omdat de vrouw ontvankelijk was verklaard in haar verzoek. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. H.M. van Dam en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
Vernietiging erkenning
zaak-/rekestnr.: C/15/224205 / FA RK 15-1837
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 juli 2015
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te Zaandam,
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.W. Ebbink, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[naam man],
wonende te Zaandam,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat mr. M. Kemmers, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het kind wordt vertegenwoordigd door mr. E.M. van Hemert, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 18 maart 2015;
  • het verweerschrift van de man, ingekomen op 28 mei 2015;
  • de brief, met bijlage, van de advocaat van de vrouw, van 31 maart 2015;
  • de brief van de bijzondere curator, van 30 april 2015;
  • de brief, met bijlagen, van de bijzondere curator, van 1 juni 2015.
1.2
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 juni 2015 in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. J.W. Ebbink, en van de man, bijgestaan door mr. M. Kemmers. Tevens was aanwezig mr. E.M. van Hemert, bijzondere curator.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben sinds medio 2004/2005 een affectieve relatie met elkaar. Zij zijn op 1 maart 2012 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.2
Tijdens de relatie van partijen zijn geboren de minderjarigen [achternaam]:
- [ kind 1], op [datum 1] (hierna mede te noemen [kind 1]);
- [ kind 2], op [datum 2] (hierna mede te noemen [kind 2]).
2.3
Beide kinderen zijn erkend door de man; de man en de vrouw hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen.
2.4
Het door de vrouw gedane verzoek heeft uitsluitend betrekking op [kind 1].
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2015 is mr. E.M. van Hemert benoemd tot bijzondere curator over [kind 1].

3.Verzoek

3.1
De vrouw verzoekt op grond van artikel 1:205 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) de door de man op 21 juni 2011 gedane erkenning van [kind 1] te vernietigen.
3.2
De vrouw stelt dat niet de man, maar [persoon A] (hierna persoon A) de biologische vader van [kind 1] is. Zij voert daartoe aan dat zij in 2010 een kortstondige relatie heeft gehad met [persoon A], dat zij deze relatie voor de man heeft verzwegen en hem
hierover feitelijk heeft bedrogen. Nadat de man in het voorjaar van 2014 op de hoogte is gekomen van deze relatie heeft de vrouw hem verteld dat zij eenmaal gemeenschap met [persoon A] heeft gehad in het tijdvak van conceptie van [kind 1]. De man heeft, buiten medeweten van de vrouw, medio mei/juni 2014 een DNA-onderzoek laten uitvoeren. Uit dit DNA-onderzoek is gebleken dat hij niet de biologische vader is van [kind 1].
De vrouw heeft een rapport overgelegd van een in maart 2015 gedaan DNA-onderzoek, waarbij is vastgesteld dat [persoon A] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [kind 1].

4.Standpunt bijzondere curator

4.1
Uit zijn verslag van 30 april 2015 blijkt dat de bijzondere curator met zowel partijen als met [persoon A] heeft gesproken. Uit die gesprekken is hem gebleken dat partijen samen graag kinderen wilden, maar dat het de vrouw niet lukte om zwanger te worden; de vrouw heeft een aantal IVF-behandelingen gehad, maar deze behandelingen hebben ook niet tot een zwangerschap geleid. De vrouw heeft, toen zij onverwacht toch zwanger bleek te zijn, niet bedacht dat deze zwangerschap het gevolg zou kunnen zijn van haar “one-night-stand” met [persoon A]. De man heeft verklaard dat hij destijds wel enige twijfel heeft gehad of hij de verwekker van [kind 1] was, maar het heeft gelaten bij een losse opmerking.
Nadat de vrouw de man in april 2014 heeft verteld dat hij mogelijk niet de biologische vader van [kind 1] was, hebben er twee DNA-onderzoeken plaatsgevonden en is gebleken dat niet de man, maar [persoon A] de biologische vader van [kind 1] is. Zowel de vrouw als [persoon A] hebben de bijzondere curator meegedeeld dat wanneer het juridisch vaderschap van de man ongedaan is gemaakt, de vrouw [persoon A] toestemming zal geven om [kind 1] te erkennen en [persoon A] tot erkenning zal overgaan.
De vrouw heeft de bijzondere curator voorts meegedeeld dat toewijzing van het verzoek en de erkenning van [kind 1] door [persoon A] geen verandering teweeg zal brengen in de feitelijke zorg voor [kind 1] en [kind 2] door de man, ook niet wanneer hun geregistreerd partnerschap ontbonden zal zijn. Partijen zijn van plan om ieder voor de helft van de tijd voor beide kinderen te zorgen en de vrouw en de man willen dat ook na de beëindiging van het geregistreerd partnerschap geen onderscheid gemaakt zal worden tussen [kind 1] en [kind 2]. De vrouw heeft voorts aan de bijzondere curator meegedeeld te overwegen om de man als testamentair voogd te benoemen over [kind 1], voor het geval zij onverhoopt vroegtijdig komt te overlijden, zodat beide kinderen op dezelfde wijze goed verzorgd achterblijven.
4.2
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek is de bijzondere curator van mening dat sprake is van dwaling en dat de vrouw haar verzoek binnen de in artikel 1:205 lid 1 sub c BW gestelde termijn heeft ingediend nu zij pas medio april/mei 2014 op de hoogte is gekomen van het feit dat de man niet de biologische vader van [kind 1] is.
Voor zover de rechtbank mocht twijfelen of in casu gesproken kan worden van dwaling van de vrouw bij erkenning, doet de bijzondere curator in zijn hoedanigheid namens [kind 1] een zelfstandig verzoek tot vernietiging van de erkenning door de man, nu hij die vernietiging in het belang van [kind 1] acht.
4.3
De bijzondere curator stelt dat het in het belang van [kind 1] is dat zij in een juridische relatie met haar beide biologische ouders komt te staan. Nu vaststaat dat [persoon A] haar biologische vader is, dient de erkenning van [kind 1] door de man te worden vernietigd.
De bijzondere curator acht het daarbij van belang dat er geen sprake zal zijn dat [kind 1] na toewijzing van het verzoek slechts een ouder zal hebben; de vrouw en [persoon A] hebben hem meegedeeld dat [persoon A] het kind zal erkennen. De bijzondere curator acht het voorts voor [kind 1] van belang dat de man, ook na de beëindiging van het geregistreerd partnerschap de feitelijke vaderrol voor haar zal blijven vervullen.

5.Verweer

5.1
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd
De man stelt primair dat de vrouw niet heeft gedwaald toen zij hem toestemming gaf om [kind 1] te erkennen. Omdat zij wist dat zij gemeenschap heeft gehad met [persoon A], had zij, toen zij hoorde dat zij zwanger was, er redelijkerwijs rekening mee moeten houden dat het kind niet door hem, maar door [persoon A] was verwekt. De vrouw dient dus in haar verzoek niet ontvankelijk verklaard te worden.
Subsidiair is de man van mening dat de vrouw, voor zover zij dit in de procedure zal aanvoeren, zich niet op het standpunt kan stellen dat zij heeft gedwaald ten aanzien van de vraag wie de verwekker van [kind 1] is. Zij wist immers dat ook [persoon A] de verwekker van [kind 1] kon zijn en heeft er voor gekozen dit tot april 2014 voor hem te verzwijgen. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
5.2
De man betwist dat het in het belang van [kind 1] is dat zij in een juridische relatie komt te staan met haar beide biologische ouders. Hij is van mening dat, ook wanneer haar biologische vader een ander is dan haar juridische vader, het niet in het belang van [kind 1] is dat er een beslissing over haar afstamming wordt genomen voordat zij daarover zelf een weloverwogen mening kan vormen. [kind 1] is bijna vier jaar oud en weet niet beter dan dat de man haar vader is. Zij kan, gelet op haar leeftijd, haar mening over deze kwestie nog niet kenbaar maken. Zij is daarover ook niet gehoord door de bijzondere curator .
5.3
De man stelt dat hij zich niet anders jegens [kind 1] is gaan opstellen sinds hij weet dat hij niet haar biologische vader is. Hij zal dat ook niet gaan doen, nu de relatie tussen partijen inmiddels is verbroken. Hij wil zowel voor [kind 1] als voor [kind 2] uitvoering blijven geven aan het ouderschap zoals hij dit vanaf hun geboorte altijd heeft gedaan. De man vreest dat hij, wanneer het onderhavige verzoek wordt toegewezen en het geregistreerd partnerschap is beëindigd, ten aanzien van de omvang en inhoud van zijn ouderrol voor [kind 1] overgeleverd zal zijn aan de welwillendheid van de vrouw, met alle mogelijke nadelige gevolgen voor zowel [kind 1] als haar zusje [kind 2].
De man acht het in het belang van [kind 1] en [kind 2], dat zijn rol als opvoeder na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt gewaarborgd en dat de opvoedings- en verzorgingstaken door de vrouw en door hem uitgeoefend blijven worden. De man vreest echter dat zijn rol zal worden beperkt zodra het geregistreerd partnerschap zal zijn beëindigd omdat hij nu al ziet dat de vrouw [kind 1], zonder hem daarover te informeren, inmiddels een aantal keren in contact heeft gebracht met [persoon A].
5.4
De man concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vrouw. Als de rechtbank niet onmiddellijk het verzoek tot vernietiging van de erkenning zou willen afwijzen, dan heeft het de voorkeur van de man, dat de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzoekt een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren of vernietiging van de erkenning naar maatstaven van redelijkheid aanvaardbaar is.

6.Beoordeling

ontvankelijkheid

6.1
Als uitgangspunt geldt dat de vrouw in beginsel niet terug kan komen op de door haar gegeven toestemming voor erkenning, ook als de man, zoals in het onderhavige geval, niet de biologische vader is van het kind. Als uitzondering geldt artikel 1:205, eerste lid, aanhef en onder c, BW, waarin is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, kan worden ingediend, indien de vrouw stelt dat zij door bedreiging, dwaling, of een ander wilsgebrek, is bewogen toestemming tot die erkenning te geven.
De rechtbank zal dus eerst de vraag moeten beantwoorden of de vrouw, zoals zij stelt, door dwaling is bewogen de man toestemming tot erkenning te geven. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, is de volgend vraag of zij haar verzoek heeft ingediend binnen een jaar nadat zij de dwaling heeft ontdekt, zoals bepaald in artikel 1:205 lid 3 BW.
6.2
De vrouw stelt dat zij de man toestemming heeft gegeven om – de toen nog ongeboren – [kind 1] te erkennen in de veronderstelling dat de man, haar partner, de biologische vader was van dit kind. Het is, aldus de vrouw, toen niet bij haar opgekomen dat [persoon A] de verwekker zou zijn. Pas nadat de man haar medio mei/juni 2014 de uitkomst van een DNA-onderzoek tussen [kind 1] en hem had meegedeeld, is zij tot de ontdekking gekomen dat zij heeft gedwaald over de vraag wie de verwekker van [kind 1] was toen zij de man toestemming tot erkenning had gegeven.
De vrouw is voorts van mening dat zij binnen de termijn van een jaar nadat zij haar dwaling heeft ontdekt haar verzoek heeft ingediend. Zij heeft immers haar dwaling niet eerder dan medio mei/juni 2014 ontdekt en haar verzoek is bij de rechtbank ontvangen op 18 maart 2015.
6.3
Anders dan de man, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het moment dat zij de man toestemming gaf om het ongeboren kind waarvan zij zwanger was te erkennen, heeft gedwaald. Daarvoor is redengevend dat uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken duidelijk is geworden dat partijen samen graag kinderen wilden en dat - toen dit niet lukte - partijen het medisch circuit zijn ingegaan en de vrouw een aantal IVF-behandelingen heeft ondergaan, die ook niet tot het gewenste resultaat leidden. Toen de vrouw uiteindelijk toch zwanger bleek te zijn, was de vreugde ongetwijfeld groot. Onder die omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat de vrouw er niet bij stil gestaan heeft dat mogelijkerwijs niet de man maar [persoon A] - met wie zij volgens eigen zeggen in het conceptietijdvak slechts een keer gemeenschap heeft gehad - de verwekker was. De rechtbank acht aldus voldaan aan de eis dat de vrouw door dwaling bewogen toestemming heeft gegeven tot de erkenning en dat aan die dwaling pas een einde is gekomen toen zij in mei/juni 2014 kennis nam van de resultaten van het DNA-onderzoek. Nu het verzoek van de vrouw door de rechtbank is ontvangen op 18 maart 2015, is het verzoek binnen de termijn van artikel 1:205 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ingediend, zodat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
het verzoek
6.4
Sinds voorjaar 2014 staat vast dat de man niet de biologische vader is van [kind 1]. De man heeft tot dat moment niet beter geweten dan dat hij haar biologische vader was, hij heeft haar sinds haar geboorte samen met de vrouw verzorgd en de vaderrol voor [kind 1] vervuld.
Aan de orde is de vraag of de erkenning door de man moet worden vernietigd nu hij niet de biologische vader is en aldus [persoon A] de gelegenheid te bieden om naast de biologische band ook een juridische band tussen [kind 1] en hem tot stand te brengen of dat het verzoek moet worden afgewezen, zodat het juridische en feitelijke ouderschap zoals dat sinds de geboorte van [kind 1] heeft bestaan, in stand blijft. Dat wil zeggen of de bloedband bepalend is of de sinds de geboorte van [kind 1] bestaande feitelijke ouderschapsband.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van die vraag alle omstandigheden in overweging moeten worden genomen teneinde tot een oordeel te kunnen komen welke beslissing, gelet op de belangen van de minderjarige, de juiste is.
[kind 1] is thans bijna vier jaar oud en wordt samen met [kind 2], het kind waarvan de man de biologische vader is, door de man en de vrouw verzorgd en opgevoed. Partijen wonen sinds enige tijd niet meer samen en zijn van plan hun geregistreerd partnerschap te laten ontbinden. De man wil de zorg voor beide kinderen met de vrouw blijven delen, ook al weet hij inmiddels dat [kind 1] niet zijn biologisch kind is. De vrouw wil dat de man, na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, de helft van de tijd voor beide kinderen, dus ook voor [kind 1], blijft zorgen. Zij wil dat de feitelijke verhouding van het gezin gehandhaafd blijft en [kind 1] en [kind 2] als zusjes afwisselend samen bij haar en samen bij de man verblijven. Kortom volgens de vrouw zal er niets veranderen wanneer het verzoek tot vernietiging wordt toegewezen en [persoon A] [kind 1] erkent.
[kind 1] hoeft volgens de vrouw niets te merken van de wijziging van haar juridische status, ook niet wanneer [persoon A], na toewijzing van het verzoek, [kind 1] zal erkennen.
Partijen zijn het er over eens dat [kind 1], zodra zij daar aan toe is, zal worden verteld dat niet de man, maar [persoon A] haar biologische vader is.
6.5
De rechtbank stelt vast dat wanneer het verzoek wordt toegewezen, de juridische band die de man nu met [kind 1] heeft, komt te vervallen. Dit betekent onder meer dat er een einde komt aan het gezamenlijk gezag dat de man sinds 1 maart 2012 (de datum van het geregistreerd partnerschap) met de vrouw over [kind 1] uitoefent, zulks op grond van het gestelde in artikel 1: 253 aa juncto artikel 206 BW. In juridisch opzicht verandert er dus het nodige en of dat in feitelijk opzicht ook het geval zal zijn, is afhankelijk van de welwillendheid van de vrouw. De man en [kind 1] zijn voor het voortduren van het feitelijk ouderschap zoals de vrouw zegt te wensen, dan volledig afhankelijk van de vrouw.
De vrouw zal zodra er geen juridische band meer bestaat tussen de man en [kind 1] een sterke juridische positie hebben ten aanzien van alle beslissingen die over [kind 1] genomen moeten worden. Daardoor is het onzeker of de man nog wel een (opvoedkundige) rol in het leven van [kind 1] zal kunnen blijven spelen. De vrouw heeft [kind 1] al incidenteel laten kennismaken met [persoon A] om, zoals zij heeft verklaard, te bewerkstelligen dat hij geen vreemde voor haar is op het moment dat aan haar op leeftijdsadequate wijze wordt verteld dat niet de man maar [persoon A] haar biologische vader is. [persoon A] zal na de erkenning juridisch vader worden van [kind 1], hij heeft recht op omgang met [kind 1] en voorts is gezamenlijk gezag met de vrouw mogelijk. Hierdoor zullen ook de posities van [kind 1] en [kind 2] in het gezin van de vrouw en jegens de man veranderen.
6.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het feit dat de erkenner niet de biologische vader is van [kind 1] en de wens van de vrouw de biologische en de juridische situatie met elkaar in overeenstemming te brengen onvoldoende om tot vernietiging van de erkenning over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het belang van [kind 1], de opvoedingssituatie van [kind 1] (en [kind 2]) en het feitelijk en juridisch ouderschap van de man dienen te worden gecontinueerd. De rechtbank acht in dit geval dan ook niet de bloedband bepalend en de mogelijkheid dat de biologische ouder [kind 1] kan erkennen, maar de sinds de geboorte van [kind 1] al bijna vier jaar bestaande feitelijke ouderschapsband met de man. Daarom zal het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning worden afgewezen.
zelfstandig verzoek bijzondere curator
6.7
De bijzondere curator heeft een zelfstandig verzoek namens het kind gedaan tot vernietiging van de erkenning, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de vrouw bij het geven van haar toestemming tot erkenning aan de man niet zou hebben gedwaald. Nu de vrouw ontvankelijk is verklaard in haar verzoek, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van het verzoek van de bijzondere curator.

7.Beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.