Overwegingen
1. [derde belanghebbende] is eigenaar van een appartement aan de [adres]. Dit appartement is gelegen in een appartementencomplex waarin eiseres ook woonachtig is.
[derde belanghebbende] heeft op 26 augustus 2014 een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor een interne verbouwing van zijn appartement. De werkzaamheden hebben reeds in juni 2014 plaatsgevonden. Hierbij zijn twee uitsparingen in dragende wanden gemaakt.
2. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit), de Bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Deze weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal hij ook aan een belangenafweging niet toekomen.
Niet in geschil is dat de aanvraag niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden aan [derde belanghebbende], omdat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit. De uitsparingen zijn in afwijking van de vergunning niet brandwerend uitgevoerd conform de bestaande brandwerendheid van de bouwconstructie van het gebouw. Dit zal in het geval van brand resulteren in een snellere verspreiding van brand en rook en instortingsgevaar.
4. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat zij geen handhavend optreden van verweerder verlangt, maar dat zij van mening is dat het gehele bouwplan in strijd is met de voorschriften uit het Bouwbesluit die betrekking hebben op de constructieve veiligheid en de brandveiligheid en dat de omgevingsvergunning derhalve niet verleend had mogen worden.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, waaronder ook de technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van veiligheid. De bij de aanvraag gevoegde statische berekening van Bouwtechnisch Adviesbureau [naam adviesbureau] is bij de beoordeling van het bouwplan in aanmerking genomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de deskundigen bij de gemeente Haarlem deze toets hebben uitgevoerd. Eiseres heeft daartegenover een groot aantal bepalingen uit het Bouwbesluit aangehaald en daarbij haar vrees uitgesproken dat door de uitsparingen aan deze bepalingen niet meer kan worden voldaan. Eiseres heeft deze vrees weliswaar uiteengezet in een uitvoerig beroepsschrift, maar zij heeft de vrees niet voldoende onderbouwd. Het had op de weg van eiseres gelegen om op concrete punten twijfel te zaaien met betrekking tot de juistheid van verweerders toets. Dit had zij kunnen doen door een deskundige in te schakelen. De door eiseres geraadpleegde bouwkundige kan niet gelijk gesteld worden met het raadplegen van een deskundige. Over de deskundigheid van deze bouwkundige is immers niets bekend en over zijn bevindingen staat niets op papier.
Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van verweerders toets.
De beroepsgrond faalt.
6. Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat niet duidelijk is wat precies is vergund door de omgevingsvergunning, is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt geen doel kan treffen. Gelet op de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning is voldoende duidelijk waar de omgevingsvergunning op ziet.
7. Eiseres stelt tenslotte dat de sloopwerkzaamheden – nu er geen melding is gemaakt van de aanvang hiervan – illegaal zijn geweest. Verweerder had de veiligheidsaspecten van het sloopwerk moeten onderzoeken alvorens de omgevingsvergunning te verlenen. Dat verweerder dit niet heeft gedaan is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
8. Gelet op artikel 1.26, eerste lid, van het Bouwbesluit en artikel 8.1.1, tweede lid van de Haarlemse Bouwverordening, is voor het slopen geen sloopmelding of sloopvergunning vereist indien de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 kubieke meter. Uit de toelichting die de behandelend ambtenaar op de hoorzitting van 26 november 2014 heeft gegeven, blijkt dat het sloopafval minder is geweest dan die 10 kubieke meter. Met verweerder is de rechtbank daarom van oordeel dat geen sloopvergunning dan wel sloopmelding vereist was. De beroepsgrond faalt.
9. Met betrekking tot de vraag of [derde belanghebbende] de gemeente Haarlem op de hoogte had moeten stellen van de feitelijke aanvang van de bouwwerkzaamheden, zoals opgenomen in de omgevingsvergunning met verwijzing naar artikel 1.25 van het Bouwbesluit, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit voorschrift standaard wordt opgenomen in een omgevingsvergunning. Nu de omgevingsvergunning echter pas na de realisatie van het bouwplan is verleend, ter legalisatie van het bouwplan, was het onmogelijk voor [derde belanghebbende] om dit voorschrift na te leven. De rechtbank is daarom van oordeel dat het weliswaar bevreemdt dat verweerder dit voorschrift toch heeft opgenomen in de omgevingsvergunning, maar dat dit geen grond oplevert voor vernietiging van de omgevingsvergunning.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.