In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie na echtscheiding. De man, die in Brazilië woont, verzocht de rechtbank om de echtscheidingsbeschikking van 11 augustus 2011 te wijzigen, waarin was bepaald dat hij een maandelijkse bijdrage van € 1.080,00 aan de vrouw diende te betalen. De man stelde dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat hij niet langer in staat was om deze bijdrage te betalen. Hij voerde aan dat de vrouw een nieuwe partner had en dat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien.
De vrouw, die in Nederland woont, verzocht de rechtbank om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Tijdens de zitting op 13 januari 2015 heeft de man zijn verzoek verder toegelicht, waarbij hij zich beroept op artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek, dat de beëindiging van de onderhoudsplicht regelt in geval van een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde.
De rechtbank overwoog dat de man onvoldoende had aangetoond dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner, en dat de lotsverbondenheid tussen partijen niet was komen te vervallen. Echter, de rechtbank concludeerde dat de omstandigheden sinds de echtscheiding waren gewijzigd, en dat de vrouw in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank besloot daarom de onderhoudsplicht van de man met ingang van 29 januari 2014 te beëindigen, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de onderhoudsplichtige om aan te tonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, en dat de onderhoudsgerechtigde in staat is om in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en de vrouw werd geacht zelf verantwoordelijk te zijn voor haar financiële situatie.