Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummers:
15/871520-14, 15/810337-14 (ter berechting gevoegd),
15/810097-14 (ttz gevoegd), 15/117610-14 (ter berechting gevoegd),
15/041122-14 (ttz gevoegd), 15/700104-13 (tul) en 15/164429-12 (tul)
Uitspraakdatum: 2 februari 2015
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (ex art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
19 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC), te Den Haag.
De politierechter heeft de zaak onder parketnummer 15/810097-14 en de daarbij ter terechtzitting en ter berechting gevoegde zaken naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. van den Heuvel en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.H. Fridsma, advocaat te Heemskerk, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 17 augustus 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen
- een portemonnee met daarin twee ABN AMRO passen en 260,00 euro en/of een rijbewijs en/of
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 17 augustus 2014 te Haarlem, althans in Nederland, een bankpas, ABN AMRO heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde bankpas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
feit 2 primair
hij op of omstreeks 31 augustus 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen
- een portemonnee met daarin diverse waardepapieren (twee ABN AMRO-passen en een rijbewijs) en/of 8 euro en/of
- een horloge, merk Breill
- een zonnebril, merk Chanel
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 2 subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2014 tot en met 1 september 2014 te Haarlem, althans in Nederland, een bankpas, ABN AMRO heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormelde bankpas wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2014 tot en met 11 september 2014 te Haarlem (meermalen) opzettelijk en wederrechtelijk een motorboot, gelegen aan de Herensingel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (telkens) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) in de kajuit van voormelde boot geürineerd;
feit 4 (parketnummer 15/810337-14)
hij op of omstreeks 09 september 2014 te Haarlem (zijn moeder) [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd:
"hoer, hoer, hoer, Ik maak je dood, ik weet wanneer je weggaat. Ik laat je niet met rust, je kop gaat eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/810097-14:
feit 1
hij op of omstreeks 03 maart 2014 in de gemeente Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een pand (school) gelegen aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een decoupeerzaag en/of een cirkelzaag en/of een bovenfrees en/of een schaafmachine en/of een accutol en/of een of meer acculader(s) en/of een fijnzaag en/of een of meer onderde(e)l(en) van gereedschappen, geheel of ten dele toebehorende aan "[slachtoffer 5]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, een valse sleutel en/of inklimming;
feit 2 (parketnummer 15-117610-14)
hij op of omstreeks 27 februari 2014 en/of 31 januari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd : "ik kom nu naar jullie toe en kom dan de hele bende plat schieten. Jij heb echt een probleem mannetje", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/041122-14:
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 16 februari 2014 te Haarlem (telkens) opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]),
- ( gloeiend) hete koffie in/tegen het gezicht en/of de hals/nek van die [slachtoffer 7] heeft gegooid en/of
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, met de (tot vuist gebalde) hand(en) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 7] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 8] heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder de dagvaarding met parketnummer:
- 15/871520-14 feit 1 primair, feit 2 primair, 3 en 4,
- 15/810097-14 feit 1 en 2 en
- 15/041122-14 ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 15/871520-14 feit 1 primair, feit 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten. Volgens de raadsvrouw kunnen de aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde helingen wettig en overtuigend worden bewezen. Met betrekking tot de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw van verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Partiele vrijspraak dagvaarding met parketnummer 15/871520-14; feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde inklimming niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.4. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.5. Bewijsoverwegingen
3.5.1. Ten aanzien van 15/871520-14 feit 1 primair en feit 2 primair:
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde diefstallen uit de woningen gelegen aan de [adres] en de [adres] beide te Haarlem. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat verdachte weliswaar heeft gepind met de uit die woningen weggenomen pinpassen, maar dat er in het onderhavige strafdossier geen bewijsmiddel kan worden gevonden voor de betrokkenheid van verdachte bij de gepleegde diefstallen uit die woning. Er zijn geen sporen in de woning aangetroffen die aan verdachte zijn te koppelen en er zijn geen gestolen goederen bij verdachte aangetroffen. Verdachte heeft de pinpassen naar eigen zeggen van een ander gekregen met de vraag om voor diegene te pinnen waarvoor hij een geldelijke vergoeding zou krijgen. Aldus kunnen slechts de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heling bewezen worden verklaard, maar dient vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde te volgen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Blijkens de aangifte is de diefstal van (onder andere) een ABN AMRO creditcard uit de woning gelegen aan de [adres] te Haarlem gepleegd op 17 augustus 2014 tussen 06:10 uur en 06:30 uur, terwijl uit de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden van de ABN AMRO pinautomaat aan de Amsterdamstraat te Haarlem is gebleken dat een persoon die door verbalisanten ambtshalve wordt herkend als verdachte omstreeks 06:33 uur wordt getracht geld op te nemen met de gestolen creditcard.
Ten aanzien van de diefstal gepleegd tussen 31 augustus 2014 om 22:30 uur en 1 september 2014 om 08:30 uur uit de woning gelegen aan de [adres] Haarlem, waarbij (onder andere) een creditcard van ABN AMRO is weggenomen, is voorts gebleken dat op 1 september 2014 omstreeks 05:30 uur is getracht om bij dezelfde ABN AMBRO pinautomaat aan de Amsterdamstraat te Haarlem geldopnames te doen. Op voornoemde camerabeelden wordt verdachte eveneens door verbalisanten herkend. Ook verdachte heeft zichzelf op de camerabeelden van de pinautomaat herkend.
De verklaring van verdachte dat hij op 17 augustus 2014 om 01:00 uur de creditcard zou hebben gekregen van iemand anders kan naar het oordeel van de rechtbank niet juist zijn, omdat de woninginbraak volgens de aangifte tussen 06:10 uur en 06:30 uur is gepleegd. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de woninginbraak en de poging om met de gestolen creditcard geld op te nemen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die op 17 augustus 2014 de diefstal uit de woning heeft gepleegd. De rechtbank verwerpt derhalve dit door verdachte geschetste scenario en komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Naar aanleiding van het bovenstaande acht de rechtbank verdachtes verklaring met betrekking tot de woninginbraak gepleegd tussen 31 augustus 2014 en 1 september 2014, inhoudende dat hij ook toen voor een ander zou hebben gepind, evenmin geloofwaardig, nu ook daar sprake is van een zeer kort tijdsbestek tussen de inbraak waarbij de creditcard is weggenomen en de poging tot geldopname met die creditcard bij de pinautomaat. Daar tegenover is niets in het dossier aangetroffen dat de verklaring van verdachte ondersteunt. De rechtbank acht derhalve ook het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.2. Ten aanzien van 15/871520-14 feit 3:
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de aan verdachte ten laste gelegde vernieling van de boot bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat het urineren op de vloer van de kajuit van een boot niet kan worden aangemerkt als het vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken van die boot. Immers kan er met de boot nog steeds worden gevaren. Bovendien is niet vastgesteld dat de urine afkomstig is van verdachte, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij in de boot heeft geplast. Verdachte heeft echter buiten het verhoor van 11 september 2014 om tegen verbalisanten verklaard, dat hij in de boot heeft geplast. Hij wilde niet in het water plassen, omdat er allemaal mensen stonden en hij schaamde zich, zo blijkt uit het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 76). Vervolgens is tijdens op 11 september 2014 verricht onderzoek in de boot geconstateerd dat er in de boot sprake was van een penetrante urinelucht waarbij op de plek waar de urinelucht het hevigst was een plas gele vloeistof lag.
Gelet op bovengenoemde bevindingen stelt de rechtbank vast dat verdachte de boot tijdelijk onbruikbaar heeft gemaakt voor zijn bestemming door op de vloer van de boot te urineren. Totdat deze ruimte is gereinigd, kan uit hygiënisch oogpunt niemand gebruik maken van de met urine bevuilde boot. Niet vereist is daarbij dat blijvende schade is toegebracht. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de boot – tijdelijk – onbruikbaar heeft gemaakt.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummers 15/871520-14 feit 1 primair, feit 2 primair, 3 en 4, 15/810097-14 feit 1 en 2 en 15/041122-14 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14:
feit 1 primair
hij op 17 augustus 2014 te Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen, een E-reader en een portemonnee met daarin twee ABN AMRO passen en 120,00 euro en een rijbewijs en een iPad Air en een Apple MacBook, toebehorende aan [slachtoffer 1].
feit 2 primair
hij omstreeks 31 augustus 2014 te Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen, een portemonnee met daarin diverse waardepapieren (twee ABN AMRO-passen en een rijbewijs) en 8 euro en een horloge, merk Breill, toebehorende aan [slachtoffer 2];
feit 3:
hij in de periode van 10 augustus 2014 tot en met 11 september 2014 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een motorboot, gelegen aan de Herensingel, toebehorende aan [slachtoffer 3], onbruikbaar heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, in de kajuit van voormelde boot geürineerd;
feit 4 (parketnummer 15/810337-14)
hij op 9 september 2014 te Haarlem zijn moeder [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Hoer, hoer, hoer, ik maak je dood, ik weet wanneer je weggaat. Ik laat je niet met rust, je kop gaat eraf.".
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/810097-14:
feit 1
hij op 3 maart 2014 in de gemeente Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een school gelegen aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een decoupeerzaag en een cirkelzaag en een bovenfrees en een schaafmachine en een accutol en acculaders en een fijnzaag en onderdelen van gereedschappen, toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
feit 2 (parketnummer 15-117610-14)
hij op 27 februari 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom nu naar jullie toe en kom dan de hele bende plat schieten. Jij heb echt een probleem mannetje", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/041122-14:
hij op 16 februari 2014 te Haarlem telkens opzettelijk mishandelend personen te weten
[slachtoffer 7] en [slachtoffer 8],
- met kracht meermalen met de tot vuist gebalde hand tegen het hoofd van die [slachtoffer 7] heeft gestompt en/of
- met kracht met de tot vuist gebalde hand tegen het hoofd van die [slachtoffer 8] heeft gestompt,
waardoor die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder de onder 15/871520-14 feit 1 primair, feit 2 primair, 3 en 4, 15/810097-14 feit 1 en 2 en 15/041122-14 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14:
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
feit 4 (parketnummer 15/810337-14):
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/810097-14:
feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
feit 2 (parketnummer 15/117610-14):
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/041122-14:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat verdachte gemotiveerd is voor een klinische behandeling. Volgens de reclassering komt op 22 januari 2015 een plaats vrij in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) Transfore te Zwolle en kan verdachte direct aldaar terecht. Teneinde een spoedige opname en behandeling te bevorderen heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en in het bijzonder de hieronder genoemde rapporten is gebleken:
- het reclasseringsadvies betreffende verdachte gedateerd 18 december 2014, opgesteld door [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Palier Haarlem en
- het aanvullend reclasseringsadvies betreffende verdachte gedateerd 15 januari 2015, opgesteld door [reclasseringswerker] voornoemd,
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte gedateerd 7 mei 2014, opgesteld door [psycholoog], GZ-psycholoog.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit twee woningen waarbij hij, naast een groot aantal andere goederen ook creditcards heeft weggenomen waarmee hij heeft getracht geld van de rekeningen van de slachtoffers op te nemen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een groot aantal gereedschappen uit een school door middel van een valse sleutel. Woninginbraken zijn een groot maatschappelijk probleem. Elke 73 seconden vindt ergens in Nederland een (poging tot) woninginbraak plaats. Opsporing, vervolging en bestraffing van daders kost de Nederlandse samenleving jaarlijks miljoenen. Maar afgezien van de kosten tasten woninginbraken sterk het veiligheidsgevoel onder de burgers aan. In de eerste plaats natuurlijk dat van de slachtoffers zelf, maar het fenomeen raakt ook directe buren, wijkbewoners en de maatschappij als geheel. Een woninginbraak is een ingrijpende gebeurtenis. Het idee dat een vreemde door het huis heeft gelopen, aan spullen heeft gezeten en de boel vervuild of vernield heeft op de plaats waar iemand zich bij uitstek veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen is, nog afgezien van de materiële schade, moeilijk te verdragen. Met name voor slachtoffers die gedurende de woninginbraak in de woning aanwezig waren is het een zeer ingrijpende gebeurtenis. De emotionele verwerking neemt vaak veel tijd in beslag, om nog maar niet te spreken van het gemis van eventueel onvervangbare, persoonlijke spullen. Slachtoffers hebben dan ook vaak te kampen met slaapgebrek, gevoelens van angst en onrust en het ontbreken van een gevoel van veiligheid in hun eigen huis. Wat betreft de materiële schade worden de gestolen goederen slechts zelden geheel of gedeeltelijk teruggevonden en geretourneerd aan de eigenaren en kost het slachtoffers veel tijd en moeite om hiervoor een vergoeding van een verzekeraar of dader te verkrijgen, waarbij zelden sprake is van een gehele schadeloosstelling en het slachtoffer de tijd die hij of zij kwijt is aan herstel doorgaans niet kan verhalen. Met het plegen van dergelijke diefstallen heeft verdachte blijk gegeven van een groot gebrek aan respect voor niet alleen de eigendommen van de slachtoffers, maar ook van onverschilligheid voor wat zijn handelen voor (hierboven genoemde) gevolgen heeft voor deze slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan forse verbale bedreiging van zijn moeder en zijn curator en de mishandeling van zijn zus en schoonzus. Mishandeling en bedreiging veroorzaken naast pijn en letsel vaak ook onrust en gevoelens van onveiligheid bij met name het slachtoffer maar ook in de samenleving. Ten slotte heeft verdachte een boot bevuild door op die boot, alwaar verdachte sliep omdat hij dakloos was, te urineren. Totdat die boot is gereinigd kan deze hierdoor niet worden gebruikt.
Het psychologisch onderzoek Pro Justitia houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is onvoldoende bij machte om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen en zijn leven op adequate wijze vorm te geven. Zijn ontremmende gedrag heeft ertoe geleid dat verschillende vormen van hulpverlening zijn afgeketst dan wel voortijdig beëindigd. Tevens neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn middelengebruik. Concluderend is er bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van cannabisafhankelijkheid en overmatig speed- en alcoholgebruik, welke door de detentie in remissie zijn. Bovendien is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een zwakbegaafd/licht verstandelijk beperkt intelligentieniveau en van een persoonlijkheidsstoornis van antisociale en borderline kenmerken. Volgens de psycholoog waren de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De psycholoog vermoedt dat de gebrekkige verstandelijke vermogens in combinatie met het zeer beperkt kunnen onderdrukken van zijn impulsen, eerst doen dan nadenken, hem waarschijnlijk onvoldoende kunnen behoeden voor onmaatschappelijk gedrag, zodat geadviseerd wordt om betrokkene in dat geval op grond van voornoemde stoornis en zwakbegaafdheid als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het recidiverisico is groot. De geuite spijtbetuigingen betreffen de detentie en eenmaal buiten is de kans aannemelijk dat hij al zijn voornemens weer vergeet en terugvalt in soortgelijke feiten. Tot op heden heeft hij niet willen/kunnen profiteren van de hem aangeboden hulp. Een passende maatregel is een intensieve en langdurige klinische opname. Om het leven van betrokkene vlot te trekken in positieve richting is een ambulant traject absoluut niet meer toereikend, want hij stelt zich nauwelijks begeleidbaar op naar de reclassering en andere hulpverlening. Alleen een langdurig intensief klinische opname kan de benodigde verandering in zijn leven brengen met aandacht voor de persoonlijkheidsstoornis, impulsiviteit, cannabisafhankelijkheid en ander overmatig middelengebruik. Geadviseerd wordt om als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf een langdurig intensief klinische opname op te leggen, met op termijn als gewenst uitstroom naar begeleid wonen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen ander beeld van verdachte gekregen dan uit voormelde rapporten naar voren komt. Met de conclusies in voornoemde rapporten kan de rechtbank zich verenigen. Zij maakt deze tot de hare. Bij het opleggen van de straf zal de rechtbank dan ook ermee rekening houden dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 december 2014, in het verleden reeds eerder onherroepelijk ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen komt het de rechtbank, gelet op de persoon van verdachte, de inhoud van voormeld psychologisch rapport, de reclasseringsadviezen alsmede de verklaring ter terechtzitting van de getuige [reclasseringswerker 2], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Palier te Haarlem, welke voormeld advies nader heeft toegelicht, zinvol voor, dat in het kader van de speciale preventie aan verdachte een lagere straf wordt opgelegd dan de straf die door officier van justitie is geëist, zodat op een zo spoedig als mogelijke termijn een aanvang met de behandeling van verdachte kan worden gemaakt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een verplichte klinische opname van verdachte voor de duur van maximaal anderhalf jaar teneinde te worden behandeld en daarnaast verplicht contact met en begeleiding door GGZ Reclassering Palier, noodzakelijk. Verplichtingen van die strekking zullen door de rechtbank als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
7.1. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, dat het goud(kleurig) lepeltje kan worden teruggegeven aan verdachte.
7.2. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven goed, te weten een goud(kleurig) lepeltje, dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
8.1. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 689,50 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de vordering van benadeelde [slachtoffer 3] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00, eveneens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van benadeelde [slachtoffer 5] eveneens dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 585,00 ook weer met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2. Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij vrijspraak van de onder primair ten laste gelegde inbraak heeft bepleit. De vordering benadeelde partij van [slachtoffer 5] dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het bedrijf de salarissen van de werknemers ook zonder door hen verrichte arbeid had moeten voldoen. Daarnaast dient de vordering van [slachtoffer 3] eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de moeder van verdachte al heeft aangegeven dat zij dit bedrag niet van verdachte wenst te ontvangen.
8.3. Oordeel van de rechtbank
8.3.1. [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 689,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit op de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14 zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit een portemonnee ten bedrage van € 100,00, een Chanel zonnebril ten bedrage van € 30,00, een Breill horloge ten bedrage van € 200,00 en de kosten voor het opnieuw aanvragen van pasjes ten bedrage van € 89,50.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 389,50 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit op de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen. Dit bedrag bestaat uit € 100,00 ten zake van de portemonnee, € 200,00 ter zake van het Breill horloge en € 89,50 ter zake van het aanvragen van nieuwe pinpassen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat de gestelde schadepost ‘Chanel zonnebril’ ten bedrage van € 30,00 het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair van de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14 bewezen verklaarde feit. In de aangifte is namelijk geen melding gemaakt van vermissing van de zonnebril en deze post is op het voegingsformulier ook niet nader onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 primair op de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: diefstal uit een woning) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3.2. [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 300,00, te vermeerderen met wettelijke rente, ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit op de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14 zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 100,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 bewezen verklaarde feit op de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat het resterende bedrag het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 van de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14 bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 4 van de dagvaarding met parketnummer 15/871520-14 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.3.3. [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 585,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 van de dagvaarding met parketnummer 15/810097-14 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit wachttijd van vier werknemers.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag van € 585,00 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 van de dagvaarding met parketnummer 15/810097-14 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 van de dagvaarding met parketnummer 15/810097-14 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: diefstal met een valse sleutel) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde straffen
9.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straffen.
9.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om verlenging van de proeftijd.
9.3. Oordeel van de rechtbank
9.3.1. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 15/700104-13
Bij vonnis van 18 oktober 2013 in de zaak met parketnummer 15/700104-13 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling, mishandeling, vernieling en diefstal gedurende de nachtelijke uren in een woning op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderdzestig (160) dagen waarvan honderdvijftig (150) dagen voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee (2) jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 november 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd dient te worden verlengd met één jaar. De rechtbank zal, gelet op de veroordeling in deze zaak, de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden opheffen.
9.3.2. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 15/164429-12
Bij vonnis van 22 november 2012 in de zaak met parketnummer 15/164429-12 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van belediging van een ambtenaar in functie – op tegenspraak – veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van driehonderd (300) euro bij het niet of niet geheel voldoen daarvan te vervangen door zes (6) dagen hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee (2) jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 december 2012 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de rechtbank met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name diens financiële situatie, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde geldboete niet opportuun acht.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285, 300, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen dat verdachte de onder de dagvaarding met parketnummers:
- 15/871520-14 onder feit 1 primair, feit 2 primair, 3 en 4;
- 15/810097-14 feit 1 en 2;
ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.6. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIEHONDERD (300) DAGEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot HONDERDZESTWINTIG (126) DAGEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van DRIE (3) JAREN;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd van drie (3) jaren bij GGZ Reclassering Palier zal melden op het adres (2015 BJ) Haarlem, Zijlweg 148c, en zich zal blijven melden bij de reclassering zo frequent en zolang als deze dit noodzakelijk acht;
- zich zal laten opnemen in een zorginstelling teneinde zich klinisch te laten behandelen door FPK Transfore te Zwolle of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal anderhalf (1,5) jaar;
- zich, gezien de directe samenhang van de complexe problematiek met het criminele gedrag, zal laten behandelen door de Forensische Polikliniek van Palier of een soortgelijke instelling;
zal meewerken aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang wanneer dat vanuit de klinische opname noodzakelijk wordt geacht, waarbij veroordeelde wordt verplicht om aldaar te verblijven en zich te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
beveelt dat de op grond van artikel 14c (Sr) gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d (Sr) uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem noodzakelijk oordeelt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten HONDERDVIERENZEVENTIG (174) DAGEN, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 389,50, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 389,50, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zeven (7) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 100,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door twee (2) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5], geleden schade tot een bedrag van € 585,00, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5], de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 585,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door elf (11) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een goud(kleurig) lepeltje;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15/700104-13:
verlengt de bij vonnis van 18 oktober 2013 van de politierechter te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/700104-13 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van honderdvijftig (150) dagen, met één (1) jaar;
bepaalt dat de bij voornoemd vonnis gestelde bijzondere voorwaarden komen te vervallen;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15/164429-12:
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van
22 november 2012 van de politierechter te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/164429-12 opgelegde voorwaardelijke straf;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Smits, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. S.C.A. van Kuijeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van maandag 2 februari 2015.