ECLI:NL:RBNHO:2015:6587

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
C-15-229405 - KG ZA 15-561
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing aandeelhouder en verbod betreding werkvloer afgewezen in kort geding

In deze zaak, die op 3 augustus 2015 door de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld, vorderde eiser, [eiser], schorsing van gedaagde, [gedaagde], als aandeelhouder en bestuurder van [eiser] Holding BV, en een verbod op betreding van de werkvloer. De partijen, die sinds 1984 gehuwd waren en sinds augustus 2013 uit elkaar, waren betrokken in een echtscheidingsprocedure. Eiser had een verzoek tot echtscheiding ingediend en er waren onderhandelingen gaande over de verdeling van de aandelen in [eiser] Holding BV. Eiser stelde dat er een impasse was ontstaan op aandeelhoudersniveau, wat de continuïteit van de onderneming bedreigde. Gedaagde voerde verweer en stelde dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen over de verkoop van haar aandelen.

De voorzieningenrechter overwoog dat eiser onvoldoende had aangetoond dat gedaagde zich zodanig had gedragen dat haar aandeelhouderschap niet langer kon worden geduld. De vordering tot schorsing werd afgewezen, evenals de vordering tot verbod op betreding van de werkvloer. De rechter oordeelde dat gedaagde sinds november 2014 niet meer op de werkvloer was verschenen en haar werkzaamheden vanuit huis verrichtte. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.J. Smit en kan binnen vier weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/229405 / KG ZA 15-561
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.P. Hoyng te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.J.H. Kesnich te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
  • de brief d.d. 16 juli 2015 van de zijde van [gedaagde] , houdende producties 1 tot en met 6
  • de brief d.d. 16 juli 2015 van de zijde van [eiser] , houden productie 9 tot en met 11
  • de faxbrief d.d. 17 juli 2015 van de zijde van [gedaagde] , houdende productie 7
  • de faxbrief d.d. 17 juli 2015 van de zijde van [gedaagde] , houdende productie 8
  • de faxbrief d.d. 17 juli 2015 van de zijde van [eiser] , houdende productie 12 tot en met 14
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ter zitting van 20 juli 2015 zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Hoyng voornoemd;
  • [gedaagde] , bijgestaan door mr. Kesnich voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 26 juli 1984 gehuwd in gemeenschap van goederen. Sinds augustus 2013 zijn partijen uit elkaar. Op 14 juli 2015 is namens [eiser] bij deze rechtbank een echtscheidingsverzoek ingediend.
2.2.
Partijen zijn beiden zelfstandig bevoegd statutair directeur en enig aandeelhouders van [eiser] Holding BV. [eiser] Holding BV is de enig aandeelhouder van [eiser] Beheer BV. [eiser] is de enig bestuurder van [eiser] Beheer BV. [eiser] Beheer BV is op haar beurt enig aandeelhouder en statutair bestuurder van haar dochtervennootschappen Paramedisch Centrum [eiser] BV, Healthcare Auditing BV, [eiser] Zorgadvies BV en HealthTime BV.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn beiden in dienst van Paramedisch Centrum [eiser] BV.
2.4.
Artikel 25 van de statuten van [eiser] Holding BV luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
4. Bij staking van stemmen over zaken is het voorstel verworpen.
Bij staking van stemmen over personen beslist het lot.
(…)
2.5.
Partijen hebben in het kader van het regelen van de gevolgen van een echtscheiding onderhandelingen gevoerd, onder meer over de verdeling van de aandelen in [eiser] Holding BV. In een hiertoe door partijen opgesteld concept echtscheidingsconvenant staat onder meer opgenomen dat [eiser] in het kader van de verdeling het aandelenbelang van [gedaagde] ad 50% in [eiser] Holding BV toegedeeld zal krijgen voor een bedrag van € 1.450.000,-- bruto (€ 1.068.967,50 netto).
2.6.
Bij e-mail van 11 november 2014 heeft [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde] meegedeeld:
(…)Tenslotte maar zeker niet onbelangrijk in deze denk ik dat het verstandig is dat wij elkaar een tijdlang rust laten, zodat de boosheid naar elkaar toe kan zakken en we wellicht later vanuit een ander perspectief op betere manier met elkaar kunnen omgaan. Zoals het nu gaat kan niet en wil ik ook niet.
Voor jou betekent dit wel dat je je werk voor de komende periode vanuit huis zult uitvoeren Ik verwacht dat je dit begrijpt en voor dit moment niet de leukste maar de beste keuze is. (…)
2.7.
[gedaagde] verricht vanaf 11 november 2014 werkzaamheden vanuit haar huis en is vanaf die datum niet meer in de bedrijfsruimten van [eiser] Holding BV en de dochtervennootschappen verschenen.
2.8.
Bij brief van 30 juni 2015 heeft (de raadsman van) [gedaagde] , voor zover hier van belang het volgende aan [eiser] meegedeeld:
(…) Cliënte is vooralsnog niet bereid om haar 50% aandelenbelang in [eiser] Holding BV. te verkopen. Zij wenst deze te behouden. Ook blijft cliënte statutair bestuurder van [eiser] Holding B.V. Ook indien het komt tot een echtscheiding en een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Gezien de huidige vermogens- en liquiditeitspositie van [eiser] Holding BV. en de winstgevendheid van [eiser] Holding BV. en haar deelnemingen, is er voor cliënte geen aanleiding voor verkoop van haar aandelen.(…)
Zowel in haar hoedanigheid van 50% aandeelhouder als in haar hoedanigheid van statutair bestuurder van [eiser] Holding B.V., verzoekt cliënte -mede namens [eiser] Holding BV.- u om uiterlijk binnen zeven dagen na heden schriftelijk kenbaar te maken dat u zult meewerken, waaronder begrepen de uitoefening van stemrecht, aan een dividenduitkering door [eiser] Holding B.V. van € 2.750.000, althans een substantieel deel van dat bedrag, en vaststelling van bedoeld te voeren dividendbeleid, alsmede om daaraan ook daadwerkelijk gevolg te geven.
(…)
2.9.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft (de raadsman van) [gedaagde] [eiser] opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van [eiser] Holding BV. Een van de agendapunten is de vaststelling van een dividenduitkering van € 2.800.000,--.
2.10.
[gedaagde] heeft [eiser] Holding en [eiser] op 15 juli 2015 gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland en onder meer gevorderd dat een redelijk dividendbeleid wordt vastgesteld en dat een dividend wordt vastgesteld en wordt uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: Te bepalen dat [gedaagde] onmiddellijk na betekening van het ten deze te wijzen vonnis als bestuurder/aandeelhouder van [eiser] Holding BV wordt geschorst, althans dat haar stemrecht als bestuurder/aandeelhouder van [eiser] Holding BV wordt geschorst;
Subsidiair: [gedaagde] te gebieden onmiddellijk na betekening van het ten deze te wijzen vonnis enige handeling als bestuurder van [eiser] Holding BV te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- (vijfduizend Euro) voor iedere keer (een individuele handeling daaronder begrepen als iedere keer) dan wel - en zulks ter uitsluitende keuze van [eiser] - van € 10.000 (tienduizend Euro) voor iedere dag (een gedeelte van een dag als gehele dag gerekend) dat [gedaagde] met tijdige of volledige nakoming van dit gebod in gebreke is;
II.
[gedaagde] te gebieden onmiddellijk na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de betreding van de werkvloer van de dochterbedrijven van [eiser] Holding BV te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- (vijfduizend Euro) voor iedere keer (een individuele handeling daaronder begrepen als iedere keer) dan wel - en zulks ter uitsluitende keuze van [eiser] - van € 10.000,- (tienduizend Euro) voor iedere dag (een gedeelte van een dag als gehele dag gerekend) dat [gedaagde] met tijdige of volledige nakoming van dit gebod in gebreke;
III.
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
IV.
Zodanige verdere maatregelen te treffen die de Voorzieningenrechter passend acht.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt - samengevat - aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij en [gedaagde] middels een echtscheidingsconvenant (nagenoeg) volledige overeenstemming hadden bereikt over een scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij de aandelen van de vennootschappen aan [eiser] zouden worden toegewezen tegen uitbetaling aan [gedaagde] van de helft van de ondernemingswaarde (€ 1.450.000,-- bruto). [gedaagde] wil thans echter niet meer meewerken aan de effectuering van het echtscheidingsconvenant en heeft aangegeven dat zij haar aandelen in [eiser] Holding BV wenst te behouden en zich actief met de sturing van de vennootschappen wil gaan bemoeien. Hiermee handelt zij in strijd met de gedragingen die partijen op grond van artikel 2:8 BW naar redelijkheid en billijkheid van elkaar mogen verwachten en is er sprake van onvoorziene omstandigheden ex artikel 6:258 BW.
Terzake de onderneming zijn partijen in een impasse op aandeelhoudersniveau en op bestuursniveau geraakt, waardoor de continuïteit van de door [eiser] Holding BV gedreven onderneming wordt bedreigd. De statuten van [eiser] Holding BV voorzien niet in een adequate geschillenregeling. Daarom vordert [eiser] op grond van/in aansluiting op de geschillenregeling van de artikelen 2:336 lid 1 BW jo. 2:338 lid 3 BW jo. 223 Rv, voor de duur van de echtscheidingsprocedure de hiervoor onder 3.1 vermelde voorzieningen, aldus [eiser] .
4.2.
[gedaagde] voert - samengevat - als verweer dat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Partijen zijn het niet eens geworden over de essentialia van de echtscheidingsovereenkomst, waaronder de koopprijs van de aandelen. [eiser] kon er ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Al in februari 2015 heeft [gedaagde] aangegeven dat zij haar aandelenbelang in [eiser] Holding BV niet meer wenst te verkopen voor € 1.450.000,--, gezien de inmiddels verstreken tijd sinds de peildatum van 31 december 2013 van de waardering van de aandelen en de nadien door de vennootschap gemaakte winst.
Voorts is, hoewel het huwelijk tussen partijen is ontwricht, geen sprake van een acute impasse op het niveau van de aandeelhouders en op het niveau van het bestuur, waardoor adequate besluitvorming wordt verhinderd en op korte termijn gevreesd zou moeten worden voor de continuïteit van [eiser] Holding BV en haar dochtervennootschappen. [gedaagde] wenst alleen haar 50% aandelenpakket te behouden en statutair bestuurder te blijven van [eiser] Holding BV en zij wenst zij een dividenduitkering van [eiser] Holding BV.
Daarnaast is, al zou er wel sprake zijn van een impasse, in het onderhavige geval voor de voorzieningenrechter uitsluitend een rol weggelegd indien niet op korte termijn een onmiddellijke voorziening van de Ondernemingskamer ex artikel 2:349a lid 2 BW in het kader van een enquête procedure valt te realiseren. Gesteld noch gebleken is dat dit hier het geval is.
Ook is een schorsing van een statutair bestuurder uitsluitend aan de orde bij wege van ordemaatregel, indien de statutair bestuurder ernstige verwijten kan worden gemaakt of indien de statutair anderszins een door zijn handelwijze grote en acute bedreiging vormt voor de continuïteit van de onderneming. Ook hiervan is geen sprake. Een eventuele impasse wordt vooral veroorzaakt door de opstelling van [eiser] zelf.
Voor zover [eiser] de vordering baseert op de artikelen 2:8 BW en 6:258 BW is sprake van een ontoereikende juridische motivering van de zijde van [eiser] . Dat geldt ook voor .het betoog van [eiser] dat hij aansluit bij de geschillenregeling van boek 2 BW. Indien [eiser] hiermee een beroep zou doen op artikel 2:336 BW of 2:343 BW dient hij een bodemprocedure bij de rechtbank aanhangig te maken, aldus [gedaagde] .
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eiser] voert allereerst aan dat, gegeven de overeenstemming tussen partijen over de overname van de aandelen ad € 1.450.000,--, de wijze waarop [gedaagde] zich thans opstelt in strijd is met de gedragingen die partijen op grond van de artikelen 2:8 BW en 6:258 BW van elkaar mogen verwachten.
Dit betoog wordt verworpen, reeds omdat in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde] een dergelijke overeenstemming onvoldoende aannemelijk is geworden. Om die te kunnen vaststellen is (getuigen)bewijs noodzakelijk waarvoor een kort geding zich naar haar aard niet leent. Verder is het beroep op de artikelen 2:8 en 6:258 BW niet geconcretiseerd.
Schorsing (van het stemrecht) als aandeelhouder.
4.4.
Verder baseert [eiser] zijn vordering tot schorsing van [gedaagde] als aandeelhouder op de geschillenregeling als bedoeld in artikel 2:336 lid 1 BW jo. 2:338 lid 3 BW jo. 223 Rv. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van [eiser] zo, dat hij vanwege een naar zijn mening ontstane impasse binnen [eiser] Holding BV een ordemaatregel wenst. Voor een ordemaatregel in dit kader is echter alleen grond indien sprake is van gedragingen van een aandeelhouder die het belang van de vennootschap zodanig schaden of hebben geschaad dat het voortduren zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. [eiser] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] zich in die zin heeft gedragen. Het enkele verzoek om een dividenduitkering kan niet als zodanig worden gekwalificeerd, nu het doen van een dergelijk verzoek slechts het door een aandeelhouder uit te oefenen recht betreft. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat een uitkering van een dividend van € 2.800.000,-- de onderneming financieel in de problemen brengt. Dat laatste is bij de betwisting door [gedaagde] niet voldoende aannemelijk geworden. Bovendien geldt nog dat [eiser] , als 50% aandeelhouder, een voorstel tot uitkering van dividend, gezien bovenvermeld artikel 25 lid 4 van de statuten van [eiser] Holding BV, kan blokkeren, door tegen een dergelijk voorstel te stemmen, waarna de stemmen zullen staken.
Schorsing als bestuurder
4.5.
Op grond van artikel 2:356 BW kunnen bestuurders in het kader van een enquête procedure worden geschorst of ontslagen door de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam. Ook hier kan voor de voorzieningenrechter slechts sprake zijn van een ordemaatregel in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als sprake zou zijn van gedragingen van [gedaagde] , in haar hoedanigheid van bestuurder, waardoor de continuïteit van de onderneming in gevaar zou worden gebracht. Dit is door [eiser] wel gesteld maar onvoldoende onderbouwd. Dit blijkt ook niet uit de door [eiser] overgelegde verklaringen van de werknemers. Daarin wordt weliswaar over negatieve effecten van de onenigheid tussen partijen voor de werksituatie in het bedrijf gesproken, maar niet specifiek gewezen naar [gedaagde] . De stellingname terzake van [eiser] is ook niet te rijmen de verklaringen van [eiser] dat [gedaagde] geen verwijt wordt gemaakt en altijd haar werk goed heeft gedaan en thans nog doet.
4.6.
Al het voorgaande brengt mee dat het gevorderde onder sub I zal worden afgewezen.
Ook het door [eiser] onder sub II gevorderde zal, bij gebrek aan belang, worden afgewezen. Door [eiser] is niet voldoende weersproken dat [gedaagde] (zoals door [eiser] verzocht) sedert 11 november 2014 niet meer op de werkvloer van [eiser] Holding BV en de dochtervennootschappen is verschenen en vanaf genoemde datum haar werkzaamheden voor de onderneming vanuit haar huis verricht. Daarnaast heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard voorlopig ook niet op de werkvloer te zullen verschijnen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Smit en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 3 augustus 2015. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.type: 299