ECLI:NL:RBNHO:2015:7070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
C/15/229403/FA RK 15-4228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen ex artikel 1:253a BW

In deze zaak verzoekt de vrouw de rechtbank om vervangende toestemming om met de minderjarige kinderen van partijen te verhuizen van Zwaag naar Amstelveen. De man verzet zich tegen deze verhuizing en voert aan dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet voldoende onderbouwd heeft waarom de verhuizing noodzakelijk is. De vrouw werkt bij dezelfde werkgever in Amsterdam en heeft geen bewijsstukken overgelegd van de woning in Amstelveen of haar financiële mogelijkheden om deze te huren. De rechtbank wijst erop dat de vrouw momenteel in de echtelijke woning met praktijkruimte kan blijven wonen, waarvan de man alle vaste lasten betaalt. De rechtbank concludeert dat de verhuizing op dit moment in onaanvaardbare mate ten koste zal gaan van de relatie van de kinderen met de man, die de afgelopen maanden veel voor de kinderen heeft gezorgd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, omdat de belangen van de kinderen voorop staan en de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in hun belang is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
SH
zaak-/rekestnr.: C/15/229403 / FA RK 15-4228
beschikking van 19 augustus 2015 inzake een verzoek ex artikel 1:253a BW
(bij vervroeging)
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te Zwaag, gemeente Hoorn,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B. Bos, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
tegen
[naam man],
wonende te Blokker, gemeente Hoorn,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.G. Wemmers, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 3 juli 2015, ingekomen op 6 juli 2015;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 10 augustus 2015;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 11 augustus 2015.
1.2
De rechtbank heeft geen uitstel van behandeling verleend op het verzoek van de man daartoe. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 augustus 2015 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. F. Westenberg in plaats van mr. B. Bos, en de man door mr. P.G. Wemmers. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) was mevrouw D. van Dijk als informant aanwezig.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op 7 augustus 2008 met elkaar gehuwd. Uit hun relatie zijn geboren de minderjarigen [FAMILIENAAM]:
- [ naam kind 1], geboren op [geboortedatum 1] in de gemeente Alkmaar, en
- [ naam kind 2], geboren op [geboortedatum 2] in de gemeente Alkmaar.
Blijkens de beschikking van 11 september 2014 van deze rechtbank (zaaknummer: C/14/156219 / FA RK 14/1635) zijn de minderjarigen aan de vrouw toevertrouwd. Verder is
-voor zover in de onderhavige procedure van belang- bepaald dat de vrouw met ingang van
1 oktober 2014 bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. In de beschikking van 16 april 2015 van deze rechtbank (zaaknummer: C/15/220969 / FA RK 15/338) is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, waarbij de minderjarigen de ene week van donderdagmiddag tot zondagavond na het eten (ongeveer 19.00 uur) bij de man verblijven en de andere week van vrijdagmiddag uit school tot maandagavond na het eten (ongeveer 19.00 uur).

3.Verzoek

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om haar vervangende toestemming te geven voor de door de haar voorgenomen verhuizing met ingang van het schooljaar 2015/2016 dan wel een door de rechtbank te bepalen ingangsdatum, en de beschikking -voor zover mogelijk- uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij graag een (huur)woning met aangrenzende praktijkruimte wil betrekken in Amstelveen, hetgeen betekent dat zij met de minderjarigen vanuit Zwaag naar Amstelveen zou gaan verhuizen. De vrouw stelt dat uitgangspunt dient te zijn dat zij als verzorgende ouder de vrijheid en gelegenheid moet hebben om haar leven opnieuw in te richten. Tijdens de relatie heeft het zwaartepunt van de zorg voor de minderjarigen altijd bij de vrouw gelegen. Het jongste kind past zich
makkelijk aan en voor het oudste kind kan een nieuwe school juist positief uitvallen. De vrouw heeft contact opgenomen met een openbare basisschool in Amstelveen. Er is haar toegezegd dat de minderjarigen op deze school ingeschreven kunnen worden voor het schooljaar 2015/2016. De man heeft via zijn raadsman laten weten dat hij geen toestemming zal geven voor de voorgenomen verhuizing van de minderjarigen. In eerdergenoemde (voorlopige voorzieningen)procedure onder zaaknummer 220969 is een eventuele verhuizing ter zitting aan de orde geweest en heeft de vrouw haar verhuiswens (voorlopig) terzijde geschoven. De zorgregeling die in voornoemde procedure is vastgelegd is inmiddels in onderling overleg tussen partijen gewijzigd omdat de man inmiddels een werkrooster heeft waarbij hij iedere maand twee weken aaneensluitend in het buitenland verblijft en daarna twee weken op kantoor in Amsterdam werkzaam is. De vrouw is daarom aangewezen op externe opvang. Door een verhuizing naar Amstelveen komt de moeder dichter bij haar familie te wonen. De vrouw heeft geen familie of vrienden in Zwaag. De vrouw is eerder vanwege haar relatie met de man naar Alkmaar verhuisd. De vrouw heeft gesolliciteerd naar een baan in Amsterdam en heeft die baan aangeboden gekregen vanaf 15 juli 2015. De woning van partijen in Zwaag zal spoedig in de verkoop gaan. De vrouw heeft daarom ook vervangende woonruimte nodig. De bezwaren van de man tegen verhuizing zijn naar het oordeel van de vrouw niet zwaarwegend. Naast de twee weken dat de man werkzaam is in het buitenland werkt de man in Amsterdam waardoor de reisafstand Amsterdam – Amstelveen te overzien is. Dat de minderjarigen weggaan uit hun sociale omgeving is inherent aan een verhuizing. De vrouw acht een verhuizing niet in strijd met de belangen van de minderjarigen.
Ter zitting is door de vrouw nog het volgende naar voren gebracht. De belangen van de minderjarigen zijn bij een verhuizing niet in het geding. In Amstelveen zijn ook veel kinderen en leeftijdsgenootjes in de buurt. Tevens biedt de woning in Amstelveen mogelijkheden om een praktijk aan huis op te starten waardoor de vrouw haar inkomen kan verhogen. De vrouw acht hiermee de noodzaak van de verhuizing aangetoond. Verder heeft de vrouw benadrukt dat als zij woont en werkt in Amsterdam, dat zij dan thuis kan zijn als de kinderen uit school komen. De vrouw heeft haar werkrooster aangepast aan de schooltijden van de kinderen. Nu de man werkt in Amsterdam kan hij de minderjarigen ophalen van school vanuit zijn werk. De vrouw is bereid om de minderjarigen naar station Sloterdijk te brengen dan wel de minderjarigen ieder weekend naar de man te brengen. De vrouw concludeert dat de belangen van de minderjarigen door een verhuizing naar Amstelveen niet geschaad worden en dat haar belang bij een verhuizing hier moet prevaleren.

4.ontvankelijkheid

4.1
De man heeft verweer gevoerd. De man stelt primair de ontvankelijkheid van het verzoek van de vrouw aan de orde nu in het kader van de echtscheidingsprocedure, waarvoor een mondelinge behandeling is bepaald op 25 augustus 2015, een voorziening kan worden getroffen voor de minderjarigen. De man stelt dat de vrouw thans geen recht en belang heeft bij een beslissing op haar onderhavige verzoek.
4.2
Het door de vrouw gedane verzoek is gegrond op artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel geeft ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen het recht om geschillen hieromtrent aan de rechtbank voor te leggen. De wet stelt geen eisen aan de aard of de ernst van het geschil. In de onderhavige procedure verschillen de ouders van mening over de door de moeder gewenste verhuizing van haar met de minderjarige kinderen van partijen naar Amstelveen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw een rechtens afdwingbaar belang heeft bij een spoedige beoordeling van haar verzoek en dat van haar niet gevergd kan worden dat zij deze procedure gelijk laat lopen met de procedure over de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarin een beschikking niet binnen een maand is te verwachten. De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.

5.Verweer en zelfstandige verzoeken

5.1
De man heeft verder gemotiveerd verweer gevoerd. De man verzet zich tegen een verhuizing van de minderjarigen naar Amstelveen. De man vindt dat de vrouw haar plannen onvoldoende heeft voorbereid en doordacht. De man is van mening dat de vrouw de noodzaak voor een verhuizing onvoldoende heeft aangetoond. De vrouw heeft tot vorig jaar voor dezelfde werkgever in Amsterdam gewerkt. Dat deed zij vanuit Zwaag. Dat is nooit een probleem geweest. De vrouw heeft nu een contract voor minimaal 10 uur per week voor maximaal één jaar. De vrouw heeft onvoldoende inkomen om de woning in Amstelveen te betalen. De vrouw woont met de minderjarigen in de echtelijke woning, welke een volledig ingerichte praktijkruimte heeft, en de man betaalt alle vaste lasten van deze woning. De vrouw heeft geen onderbouwende stukken overgelegd van de woning die zij op het oog heeft in Amstelveen, zodat niet bekend is wat het adres van die woning is noch wat de huurprijs is. Voorts heeft de vrouw geen informatie over de school die zij benaderd heeft bekendgemaakt. De man vraagt zich af of die school bij de kinderen past; of die school qua methodiek aansluit bij de huidige school van de kinderen en wat de huidige school van de kinderen van de overgang naar een andere school vindt. Het is de man niet duidelijk hoe de vrouw de opvang van de kinderen gaat regelen. Verder vraagt de man zich af hoe het contact van hem met de kinderen na de verhuizing zal verlopen. De vrouw heeft daar niet met hem over gesproken. De man beschikt niet over een rijbewijs en auto en is derhalve afhankelijk van het openbaar vervoer. De man stelt dat beide ouders de afgelopen jaren een voorname rol gespeeld hebben bij het verzorgen en opvoeden van de minderjarigen. Het afgelopen jaar zijn de minderjarigen heel veel bij hem geweest. Door een verhuizing naar Amstelveen zal daar een einde aan komen. Daarnaast acht de man het in een periode waarin er al zoveel voor de kinderen verandert, voor de kinderen beter om niet ook van woonplaats te veranderen. Zwaag is voor de kinderen een vertrouwde en bekende omgeving. De vrouw weegt alleen haar eigen belangen. De man dacht dat partijen goed met elkaar konden praten, maar als er afspraken worden gemaakt komt de vrouw daar later weer op terug. De man is bang dat als de vrouw in Amstelveen woont, hij dan helemaal buitenspel wordt gezet. Resumerend is de man van mening dat het belang en de wens van de vrouw niet zwaarwegend genoeg zijn en niet dienen te prevaleren boven de belangen van de kinderen om te blijven wonen in hun vertrouwde omgeving en in de nabijheid van hun vader. De vrouw kan voorlopig in de echtelijke woning blijven wonen. De man acht rust en stabiliteit op dit moment het belangrijkste voor de kinderen. Het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
5.2
Tevens heeft de man de volgende zelfstandige verzoeken gedaan:
Primair (indien de moeder naar Amstelveen gaat verhuizen)
I.
te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen bij de vader hun
hoofdverblijf zullen hebben;
II.
te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen tweewekelijks een
weekend bij de moeder zijn, alsmede te bepalen dat de schoolvakanties door partijen in onderling overleg worden verdeeld, waarbij de kinderen de helft van de vakanties bij de moeder zullen zijn, dan wel een door u in goede justitie te bepalen omgangsregeling vast te stellen;
Subsidiair (indien de moeder in Zwaag blijft wonen)
III.
te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen bij de moeder hun
hoofdverblijf zullen hebben;
IV.
te bepalen dat de minderjarige kinderen van partijen afwisselend twee weken bij de vader en twee weken bij de moeder zijn, alsmede te bepalen dat de schoolvakanties door partijen in onderling overleg worden verdeeld, waarbij de kinderen de helft van de vakanties bij de vader zullen zijn, dan wel een door u in goede justitie te bepalen omgangsregeling vast te stellen;
Meer subsidiair (indien de moeder vervangende toestemming krijgt om met de
kinderen in Amstelveen te wonen)
V.
te bepalen dat de kinderen, rekening houdende met het werk van de vader, per vier weken twee opeenvolgende weekenden bij de vader zijn, alsmede te bepalen dat de schoolvakanties door partijen in onderling overleg worden verdeeld, waarbij de kinderen bij wijze van compensatie meer dan de helft van de vakanties bij de vader zullen zijn, dan wel een door u in goede justitie te bepalen omgangsregeling vast te stellen.

6.Standpunt van de Raad

6.1
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het in zijn algemeenheid voor kinderen in de leeftijd van de kinderen van partijen, geen bezwaar is om naar een andere woonplaats te verhuizen, mits er een goede basis is zoals een geschikte school. Als de verhuizing niet ten koste gaat van de relatie die de kinderen met de andere ouder heeft zal een verhuizing in zijn algemeenheid niet indruisen tegen de belangen van de kinderen.

7.Beoordeling

7.1
Omdat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over de minderjarigen, heeft de vrouw toestemming van de man nodig om met de minderjarigen naar Amstelveen te verhuizen. Nu de man weigert in te stemmen, heeft zij de rechtbank verzocht om vervangende toestemming.
7.2
Voorop staat dat in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen dat de rechter een zodanige beslissing neemt als deze in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De rechtbank zal bij de beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. De criteria die een rol spelen bij de beoordeling zijn in de jurisprudentie nader uitgewerkt. De rechtbank zal deze criteria bij de beoordeling hanteren.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de noodzaak om naar Amstelveen te verhuizen onvoldoende heeft onderbouwd.
Zij stelt werk te hebben gevonden in Amsterdam waardoor reistijd en file een nadeel zijn geworden. Als zij in Amstelveen gaat wonen kan zij thuis zijn als de kinderen uit school komen en heeft zij de mogelijkheid voor een praktijk aan huis. De rechtbank stelt echter vast dat de vrouw tot vorig jaar vanuit Zwaag bij dezelfde werkgever heeft gewerkt, waarbij reistijd en fileleed kennelijk geen onoverkomelijke problemen waren. De vrouw heeft deze verhuisplannen eerder in een tussen partijen gevoerde voorlopige voorzieningenprocedure naar voren gebracht, maar heeft ter zitting van 9 april 2015 verklaard die plannen niet te zullen doorzetten. In de omstandigheid dat de vrouw een oproepovereenkomst voor 10 tot 20 uur per week heeft gesloten met MassageProfs, ingaande 13 juli 2015 en met een looptijd van 12 maanden en een gegarandeerd inkomen van minimaal € 550,- bruto per maand, ziet de rechtbank geen dringende reden om te verhuizen.
In de stelling van de vrouw dat zij “in Amstelveen een huurwoning met praktijkruimte in de schoot geworpen kreeg”, ziet de rechtbank evenmin een dringende reden om te verhuizen. De vrouw heeft geen stukken ter zake van de woning in Amstelveen in het geding gebracht. Ook heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt hoe zij, gelet op haar minimale aantal werkuren en het daaraan gerelateerde inkomen, in staat is de huurprijs van deze woning te betalen. De gestelde aanwezigheid van een praktijkruimte bij de woning biedt weliswaar perspectief op het behalen van inkomsten uit een eigen praktijk, maar de vrouw heeft niet aan de hand van een ondernemingsplan of anderszins aannemelijk gemaakt dat zij in Amstelveen in staat is zich een klantenkring te verwerven.
Voorts is van belang dat de vrouw thans op basis van een getroffen voorlopige voorziening gerechtigd is om te verblijven in de echtelijke woning met praktijkruimte te Zwaag. De man betaalt alle vaste lasten van die woning en hij heeft ter zitting -onweersproken- gesteld dat deze situatie nog zeker een (school)jaar kan gaan duren. Dit betekent dat de vrouw thans en in de nabije toekomst al beschikt over een eigen praktijkruimte.
Verder is het de rechtbank niet duidelijk geworden of en hoe de vrouw de opvang van de minderjarigen bij een verhuizing denkt te kunnen regelen. Daar waar de vrouw stelt dat zij haar werk tijdens schooltijden zal verrichten, geeft zij tevens als reden voor de verhuizing aan dat zij dan dichter bij haar vangnet (in verband met oppas door ouders -die in Rotterdam wonen- en vriendinnen) zal wonen. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat de man onweersproken heeft gesteld dat de minderjarigen de afgelopen tijd veel bij hem hebben verbleven en dat de man ter zitting heeft aangegeven bereid en in staat te zijn om voor de kinderen te zorgen.
7.4
Met betrekking tot de voorbereiding van de verhuizing stelt de vrouw contact opgenomen te hebben met een basisschool in Amstelveen. De vrouw heeft echter nagelaten om stukken te overleggen waaruit blijkt dat de minderjarigen daadwerkelijk op deze school terecht kunnen en te concretiseren hoe de overgang van de minderjarigen van hun huidige school in Zwaag naar die in Amstelveen vormgegeven zou gaan worden.
7.5
De rechtbank is bovendien van oordeel dat een verhuizing van de minderjarigen met de vrouw naar Amstelveen op dit moment in onaanvaardbare mate ten koste zal gaan van de relatie die de kinderen met de man hebben. De man heeft de afgelopen maanden veel voor de minderjarigen gezorgd en hen een stabiele basis kunnen bieden. Mede door de omstandigheid dat de man niet over een rijbewijs en een auto beschikt, zal een verhuizing de rol van de man in de opvoeding van de minderjarigen marginaliseren, onder meer vanwege de onmogelijkheid om dan voldoende bij het schoolleven van de minderjarigen betrokken te worden.
Het ter zitting door de vrouw gedane voorstel om de man te compenseren in die zin dat zij na de verhuizing bereid is om de kinderen ieder weekend naar de man te brengen in het kader van de zorgregeling, acht de rechtbank weinig doordacht. Niet alleen is de man in die regeling nog steeds niet in staat een band met de school van de minderjarigen te onderhouden, maar het zou ook betekenen dat de minderjarigen geen enkel weekend meer bij hun moeder zouden zijn. Nog daargelaten dat de man op dit moment twee weekenden per maand afwezig is in verband met zijn werk, acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarigen om gedurende de weekenden altijd bij dezelfde ouder te verblijven.
7.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de noodzaak om te verhuizen op dit moment onvoldoende heeft aangetoond, dat zij de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en voorbereid en dat de voorgenomen verhuizing in onaanvaardbare mate ten koste zal gaan van de relatie die de kinderen met de man hebben. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot het verlenen van toestemming om met de minderjarigen naar Amstelveen te verhuizen afwijzen.
7.7
Nu de vrouw te kennen heeft gegeven dat zij niet zal verhuizen als haar geen toestemming wordt verleend om de minderjarigen mee te nemen, behoeven de verzoeken van de man onder I, II en V, geen verdere bespreking, terwijl de overige subsidiaire verzoeken van de man onder III en IV in de tussen partijen aanhangige echtscheidingsprocedure aan de orde zullen komen.

8.Beslissing

De rechtbank:
8.1
Wijst af het verzoek van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.J.C. Haazelager-Deijkers als griffier en (bij vervroeging) in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.