ECLI:NL:RBNHO:2015:7098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2337
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woonwagen na aantreffen hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 juni 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die de sluiting van zijn woonwagen en schuur aanvecht. De burgemeester van Haarlem had op 22 mei 2015 besloten om de woonwagen en schuur te sluiten voor de duur van zes maanden, nadat er een hennepkwekerij met 442 planten was aangetroffen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 juni 2015 heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij zijn financiële problemen en gezondheidsklachten aanhaalde. Hij betwistte niet de aanwezigheid van de hennepkwekerij, maar stelde dat hij gedwongen was om deze te laten vestigen vanwege zijn schulden en de zorg voor zijn kinderen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de ernst van de situatie. De rechter oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onredelijk maakten. De verzoeker had weliswaar gezondheidsproblemen en een omgangsregeling met zijn kinderen, maar deze omstandigheden rechtvaardigden niet dat de woonwagen niet gesloten zou worden. De voorzieningenrechter wees erop dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn betrokkenheid bij de hennepteelt en dat geldproblemen geen excuus vormen voor crimineel gedrag. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de sluiting van de woonwagen en schuur bleef van kracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/2337
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr.drs. S.B.J. Hiemstra),
en

de burgemeester van Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. C.B.B. Dohmen en J. Lubbers).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 12 juni 2015 de sluiting bevolen van de woonwagen en schuur op [adres] voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 25 februari 2015 heeft de politie Noord-Holland een bestuurlijke rapportage aan verweerder doen toekomen met betrekking tot de locatie [adres] , zijnde het woonadres van verzoeker. Tijdens een onderzoek op dit perceel is in de schuur die in de achtertuin van het perceel staat een hennepkwekerij aangetroffen met 442 hennepplanten. Daarnaast is geconstateerd dat de stroom voor de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen, op een wijze waardoor een gevaarlijke situatie was ontstaan. Voorts was de ijkzegel van de gasmeter losgemaakt, hetgeen een aanwijzing is dat er is gefraudeerd met de gasmeter. Voornoemde omstandigheden hebben verweerder ertoe gebracht om het primaire besluit te nemen.
3. Verzoeker heeft, onder verwijzing naar zijn zienswijze en bezwaarschrift, aangevoerd dat het primaire besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het redelijkheidsbeginsel. Verzoeker betwist de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn schuur niet, maar stelt dat hij zich ertoe gedwongen voelde om die daar te (laten) vestigen, omdat hij grote schulden heeft en niet kan rondkomen. Dit klemt temeer nu hij naast zijn eigen onderhoud, soms ook zijn moeder helpt en voorziet in het onderhoud van zijn kinderen op het moment dat die bij hem verblijven. Verzoeker stelt dat hij de omgangsregeling met zijn twee kinderen niet kan nakomen op het moment dat zijn woonwagen wordt gesloten en is bovendien bang dat de moeder van de kinderen de regeling dan zal stopzetten, hetgeen zij in een bericht aan hem heeft medegedeeld. Daarnaast stelt verzoeker dat hij niet in staat is om vervangende woonruimte te vinden. Daarbij komt dat verzoekers gezondheid in gevaar zal komen bij dakloosheid, nu hij veel medicatie gebruikt, gebaat is bij een vast dagritme en genoodzaakt is om met een groot CPAP-apparaat te slapen in verband met slaapapneu, welk apparaat niet gemakkelijk te vervoeren is.
Daarnaast heeft verweerder in het besluit geen rekening gehouden met het feit dat verzoeker op meerdere manieren wordt bestraft, ook al zijn die manieren wellicht formeel niet als straf aan te merken. Zo is de uitkering van verzoeker stopgezet, teruggevorderd en moet hij een bestuurlijke boete betalen. Ook wordt hij strafrechtelijk vervolgd. De sluiting van de woning die nu hierop volgt voelt volgens verzoeker daarom punitief aan. Omdat geen van deze feiten is meegenomen in het primaire besluit, stelt verzoeker dat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Voorts stelt verzoeker dat hij, hoewel hij beseft dat een hennepkwekerij niet legaal is, geen andere uitweg zag. Hij merkt op dat het gaat om softdrugs en niet om een middel met een hoog risicogehalte en dat voorts niet vanuit de schuur werd gehandeld. Hoewel verzoeker zich beseft dat dat niet afdoet aan de bevoegdheid van verweerder om zijn woonwagen te sluiten, meent verzoeker dat bij de uitoefening daarvan wel van belang is of er feitelijk onrust en overlast te vrezen is of was. Dit heeft verweerder echter niet onderbouwd. Van brandgevaar is volgens verzoeker evenmin gebleken. De sluiting dient aldus geen redelijk doel, nu daarmee geen einde wordt gemaakt aan handel, gevaar of een andere ernstige inbreuk op de maatschappelijke orde. De woonwagen is voorts niet geschikt voor het telen van hennep. Ten onrechte ziet verweerder de woning en de loods als één geheel. Sluiting van alleen de loods is goed mogelijk en daarmee worden de doelen van de gemeente genoegzaam gediend, aldus verzoeker. Daarbij komt dat verweerder met dit besluit blijk geeft van een achterhaald standpunt, nu softdrugs wel gebruikt mag worden en in kleine hoeveelheden verbouwd en verkocht mag worden, maar dat productie ervan zoals hier aan de orde op deze manier aangepakt blijft worden.
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5. Ter uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder de ‘Beleidsregels hennepplantages woningen en lokalen’ (hierna: het beleid) vastgesteld, welke op 4 juni 2014 in werking zijn getreden. Daarin is opgenomen dat hennepplantages een aantasting van het woon- en leefklimaat en een inbreuk op de openbare orde vormen. De bevoegdheid om een woning te sluiten is ingrijpend en daarom een uiterste middel. Daarom wordt een woning alleen gesloten in ernstige gevallen en in geval van recidive. Bij overige, minder ernstige gevalleen volgt bij de eerste overtreding (het aantreffen van een hennepplantage) een waarschuwing.
Van een ernstig geval is sprake als wordt voldaan aan één of meer van de volgende criteria:
1. indien in de woning minimaal 250 hennepplanten zijn aangetroffen;
2. indien er naast een hennepplantage een handelshoeveelheid harddrugs, softdrugs als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet is aangetroffen, dan wel een combinatie van die twee;
3. indien er naast een hennepplantage een handelshoeveelheid softdrugs als bedoeld in lijst II van de Opiumwet is aangetroffen;
4. indien er naast overtredingen van de Opiumwet in- en vanuit een woning sprake is van andere strafbare feiten zoals geweld, (vuur)wapens en/of munitie, waardoor de openbare orde is verstoord;
5. indien er sprake is van gevaar en/of overlast voor omwonenden, waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast;
6. indien feiten en omstandigheden wijzen op georganiseerde drugshandel, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, weegschaal, assimilatielampen e.d..
De burgemeester neemt bij de bepaling van de sluitingsduur in aanmerking dat hennepplantages in woningen waarbij minimaal tweehonderdvijftig hennepplanten zijn aangetroffen een grotere bedreiging vormen voor de volksgezondheid en de openbare orde dan hennepplantages waarbij minder dan tweehonderdvijftig hennepplanten zijn aangetroffen. De aanwezigheid van minimaal tweehonderdvijftig hennepplanten in een woning wordt aangemerkt als ernstig geval en zal leiden tot sluiting voor de duur van zes maanden. Bij recidive zal ook een langere sluitingstijd nodig zijn om de openbare orde te laten herstellen. Hierbij wordt een recidivetermijn gehanteerd van vijf jaar.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is betwist dat in de schuur op het perceel [adres] , op welk perceel ook de woonwagen van verzoeker is gelegen, een hennepkwekerij is aangetroffen met 442 hennepplanten. Gelet hierop is de bevoegdheid van verweerder als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet gegeven. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat de bevoegdheid zich uitsluitend uitstrekt tot de schuur en niet tot de woonwagen, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. De schuur en de woonwagen bevinden zich op hetzelfde perceel en verzoeker is zowel de bewoner van de woonwagen als de exploitant van de hennepkwekerij. Reeds hierom bestaat er een zodanig verband tussen de woonwagen en de schuur dat, mede gelet op de tekst van artikel 13b van de Opiumwet, verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook bevoegd was tot sluiting van de woonwagen.
7. Voorts stelt de voorzieningenrechter dat, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362), voor de toepassing van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet niet hoeft te worden aangetoond dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Bij een hennepkwekerij met een omvang als hier aan de orde wordt per definitie een inbreuk maakt op de openbare orde. Daarbij komt dat een illegale stroomaansluiting is gemaakt en dat in de schuur een groot aantal assimilatielampen aanwezig was om warmte op te wekken. De voorzieningenrechter acht het een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke situatie brandgevaar oplevert. Dat dat in dit geval anders zou zijn, is weliswaar gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt. Voorts is gebleken dat het de derde - mogelijk zelfs vierde - keer is dat in de betreffende schuur een hennepkwekerij is aangetroffen waarbij verzoeker betrokken is geweest. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een ernstig geval in de zin van het beleid.
8. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De gestelde gezondheidsproblemen, het gebruik van een apparaat in verband met slaapapneu en de omgangsregeling met de kinderen, maken weliswaar dat verzoeker gebaat is bij een vaste verblijfplaats, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs de woonwagen van verzoeker te zijn. De omstandigheid dat verzoeker stelt geen vervangende woonruimte te kunnen vinden, komt voor zijn rekening en risico. Daarbij is ook van belang dat verzoeker ondanks zijn gezondheidsproblemen en de omgangsregeling er willens en wetens voor gekozen heeft om meerdere malen betrokken te zijn bij illegale hennepteelt. Dat verzoeker geen andere mogelijkheid zag in verband met zijn schulden, maakt het voorgaande niet anders. Geldschulden mogen nimmer aanleiding zijn voor crimineel en gevaarzettend gedrag. Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat de wetgever heeft bepaald dat schuldenaren te allen tijde moeten kunnen blijven beschikken over 90% van de bijstandsnorm. Een dergelijk bedrag is natuurlijk niet veel, maar moet voldoende zijn voor de meest basale voorzieningen.
9. Voor zover verzoeker nog heeft aangevoerd dat het beleid dat verweerder ter zake hanteert verouderd is, omdat de productie aangepakt blijft worden, terwijl softdrugs inmiddels legaal gebruikt mag worden en in kleine hoeveelheden verhandeld mag worden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit een maatschappelijke discussie betreft die buiten de omvang van deze procedure plaatsvindt. Voor deze procedure dient te worden uitgegaan van de wetgeving zoals die tot op heden luidt. Het betoog van verzoeker laat overigens onverlet dat ook in het geval van legale hennepteelt illegale stroomaansluitingen en fraude met de gasmeter niet zijn toegestaan en gevaar kunnen opleveren voor de directe omgeving van de teeltlocatie.
10. Gelet op de vorenstaande overwegingen wordt het verzoek afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.