ECLI:NL:RBNHO:2015:7790

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
14 september 2015
Zaaknummer
15/700070-07
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging terbeschikkingstelling met dwangverpleging na tegenstrijdige deskundigenadviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 september 2015 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die in 2009 ter beschikking was gesteld na veroordeling voor verkrachting en diefstal. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat de externe deskundigen unaniem tot de conclusie zijn gekomen dat er geen sprake meer is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de betrokkene. De kliniek had een ander standpunt ingenomen, maar de rechtbank vond de onderbouwing van de kliniek onvoldoende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, die van Ghanese afkomst is en sinds zijn 30ste in Nederland verblijft, niet lijdt aan een psychische stoornis die het recidivegevaar pathologisch zou maken. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, maar de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd, onder voorwaarden die de reclassering moet toezien. De rechtbank benadrukt dat de primaire doelstelling van de maatregel is de beveiliging van de samenleving, maar dat de betrokkene niet langer als een gevaar wordt gezien, mits hij begeleid wordt in zijn terugkeer naar de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige raadkamer
Parketnummer: 15/700070-07
Uitspraakdatum: 4 september 2015
BESLISSINGvan de rechtbank, naar aanleiding van de op 13 april 2015 ter griffie van deze rechtbank ingediende vordering van de officier van justitie, welke vordering ertoe strekt dat de rechtbank de termijn van de terbeschikkingstelling van
[terbeschikkinggestelde]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Ghana),
thans verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden te Rhoon,
zal verlengen met twee jaar.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken waaronder:
  • het arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 29 april 2009, waarbij betrokkene ter beschikking werd gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, wegens (kort weergegeven) verkrachting en diefstal. De terbeschikkingstelling nam een aanvang op 24 mei 2009.
  • de beslissing van deze rechtbank van 19 juni 2013, waarbij de termijn van de terbeschikkingstelling laatstelijk is verlengd met twee jaar.
  • de beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 31 oktober 2013, waarbij het verzoek van de terbeschikkinggestelde tot observatie van hem in het Pieter Baan Centrum is afgewezen en voornoemde beslissing van deze rechtbank d.d. 19 juni 2013 is bekrachtigd.
  • een advies als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 25 maart 2015, afkomstig van Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden (hierna: de kliniek) en ondertekend door drs. M.A. Polak, psychiater tevens hoofd van de inrichting, drs. A. van der Loos, psychiater, drs. S. Winterwerp, GZ-psycholoog tevens Hoofd Behandeling en Bedrijfsvoering en d rs. L. Schaap, Klinisch psycholoog en Manager Behandeling en Bedrijfsvoering strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar;
  • de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafvordering, betreffende de periode oktober 2013 tot en met december 2014.
  • een advies als bedoeld in artikel 509o, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 20 februari 2015, opgemaakt door I. Maksimovic, psychiater en drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog (gedateerd 5 maart 2015), beiden niet verbonden aan de kliniek. Zowel Maksimovic als Geurkink hebben geen advies kunnen uitbrengen nu de terbeschikkinggestelde niet heeft willen meewerken aan het onderzoek.
  • de rapportage Pro Justitia gedateerd 10 oktober 2013 die J.M. Oudejans, psycholoog, op verzoek van de raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft opgemaakt.
  • de rapportage Pro Justitia gedateerd 29 maart 2014 die M.A. Westerborg, psychiater, op verzoek van het hoofd van de afdeling Plaatsing Forensische Zorg van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft opgemaakt.
  • Het proces-verbaal van de raadkamerzitting d.d. 19 mei 2015, waarbij de behandeling van de vordering in raadkamer voor onbepaalde tijd aangehouden.
Op 21 augustus 2015 is de vordering op een openbare raadkamerzitting nader behandeld. Daarbij zijn gehoord de terbeschikkinggestelde (hierna betrokkene), zijn raadsman mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam, de deskundigen S. Winterwerp voornoemd, M.A. Westerborg voornoemd en J.M. Oudejans voornoemd en de officier van justitie mr. W.J. Veldhuis.
Van dit verhoor is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

2.Het standpunt van de inrichting

In genoemd verslag en advies van de kliniek is onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende opgenomen:
Betrokkene is een sociaal cultureel ontwortelde man van Ghanese afkomst, die sinds zijn 30ste levensjaar in Nederland verblijft. (…) Hij is gediagnosticeerd met zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, paranoïde en antisociale trekken. Tevens is er sprake van trekken van psychopathie. Betrokkene heeft zich tijdens zijn verblijf in FPC2Landen, waar hij tot 30 januari 2015 verbleef, en in de Van der Hoeven Kliniek, waar betrokkene in de periode van 28 maart 2012 tot en met 12 juni 2012 in het kader van een ‘second opinion’ verbleef, laten zien als een achterdochtig persoon die zich snel uitgedaagd, geprikkeld en gekrenkt voelt door zijn begeleiders en medepatiënten. Personen die hem in zijn beleving niet accepteren, kan hij op een geagiteerde, intimiderende en incidenteel fysiek agressieve manier tegemoet treden. Betrokkene vindt behandeling niet nodig en voelt zich gerechtigd zijn eigen gang te gaan. Overplaatsing naar een individuele begeleidingsafdeling voor patiënten met een verstandelijke beperking zorgt voor een verbetering van het functioneren. In de afgelopen twee jaar hebben meerdere onderzoeken plaatsgevonden echter deze hebben bij de kliniek niet geleid tot een fundamentele wijziging in de diagnostiek.
In mei 2012 is begeleid verlof voor betrokkene aangevraagd maar afgewezen. In 2014 is er wel een begeleid verlofkader aan de kliniek toegekend. Betrokkene praktiseert deze verloven met plezier en toont zich verantwoordelijk. Het voorgenomen resocialisatietraject bestaat uit (gekaderd) onbegeleid verlof dat primair ingezet wordt voor werk. In een later stadium is overplaatsing naar een vervolgvoorziening met een transmuraal verlofkader een overweging. Gezien de tijd die de resocialisatie zal vergen, is verlenging van de maatregel TBS nodig. Gezien het beloop van de behandeling alsmede het resocialisatietraject en de daarbij geboekte beperkte vorderingen is een duur van twee jaar noodzakelijk om het transmurale traject via begeleide en onbegeleide verloven vorm te geven en zo mogelijk in te zetten. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag bij direct ontslag of voorwaardelijke beëindiging wordt door de kliniek op korte termijn als laag geschat en op lange termijn als matig. Het risico op seksueel gewelddadig gedrag wordt op de korte termijn geschat als ,-laag. Wanneer betrokkene op langere termijn een intieme relatie aangaat, stijgt het risico op gewelddadig gedrag naar matig. De kliniek adviseert dan ook de maatregel met twee jaar de verlengen.
De deskundige Winterwerp heeft bij de behandeling van de vordering voormeld advies toegelicht en onderschreven en heeft daaraan - zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd.
De deskundigen Oudejans en Westerborg hebben vooral vanuit transcultureel perspectief gerapporteerd. De kliniek maakt betrokkene echter veel intensiever mee in de dagelijkse gang van zaken en ziet toch nog wel een aantal risicofactoren en delict gevaar. De kliniek ziet bij betrokkene geen psychotisch beeld maar constateert wel dat er soms sprake is van achterdocht en vreemd gedrag. De deskundige noemt in dit verband als voorbeeld dat betrokkene zijn kip twee uur laat koken alvorens hij deze opeet. Ook vindt betrokkene het heel moeilijk om structuur te accepteren en gedraagt hij zich soms moeilijk tegen vrouwelijke medewerkers als zij hem willen begrenzen. De deskundige is het met Westerborg eens dat de focus moet liggen op resocialisatie maar dit traject dient wel voorzichtig en gestaag doorlopen te worden.

3.Het standpunt van de extern deskundigen

Het advies van psycholoog Oudejans
In genoemde rapportage Pro Justitia van Oudejans is onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende opgenomen:
Betrokkene is niet lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De deskundige onderschrijft de diagnostische conclusies van de kliniek niet. Met de afwezigheid van een psychische stoornis in de zin van een persoonlijkheidsstoornis (en gegeven de afwezigheid van andere vormen van pathologie) is gegeven dat er geen gronden zijn voor de conclusie dat er sprake is van een pathologische delict gevaarlijkheid. De afwezigheid van een psychische stoornis betekent ook dat een beoordeling van het recidiverisico aan de hand van de resultaten van gestructureerde risico-taxatie-instrumenten in feite irrelevant wordt, omdat deze beoordeling in dat geval wordt gereduceerd tot het scoren van een aantal algemene risicofactoren, op grond waarvan geen geldige, in de zin van individueel onderbouwde uitspraak over de mate van pathologische delict gevaarlijkheid kan worden gedaan. Een voortzetting van de behandeling in het kader van de tbs kan geen significante bijdrage leveren aan de vermindering van de pathologische delict gevaarlijkheid.
De deskundige heeft bij de behandeling van de vordering voormelde rapportage toegelicht en onderschreven en heeft daaraan - zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd.
De deskundige is van mening dat hij als tbs-specialist voldoende in staat is geweest om betrokkene te beoordelen, ondanks het feit dat hij de betrokkene niet dagelijks meemaakt. Hij heeft een aantal gesprekken met betrokkene gevoerd en hij heeft ook de beschikbare stukken uit het dossier van betrokkene bij zijn oordeel betrokken. Daarbij heeft de deskundige een cultureel expert ingeschakeld. De deskundige heeft ter zitting benadrukt dat er ook nadelen kleven aan een jarenlange behandeling in de kliniek. Voor zover er sprake is van ander gedrag in de kliniek dan betrokkene in zijn onderzoek heeft laten zien, kan de vraag gesteld worden of er niet sprake is van een contextuele factor, aldus de deskundige. Volgens de deskundige is er geen enkele aanwijzing dat er bij betrokkene voordat hij naar Nederland kwam sprake was van disfunctioneel gedrag. Ook is er geen sprake van zwakbegaafdheid. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat sprake is van psychotische problematiek.
Volgens de deskundige is onvoldoende objectieve informatie voorhanden om te kunnen beoordelen of sprake is geweest van middelenproblematiek ten tijde van het indexdelict. Als er in het verleden al sprake zou zijn geweest van middelenmisbruik ,-waarvoor objectieve informatie ontbreekt-, dan is dit onvoldoende om te kunnen zeggen dat dit nu (nog) een risicofactor is.
Het advies van psychiater Westerborg
In genoemde rapportage Pro Justitia van Westerborg is onder meer het volgende opgenomen:
De kans dat betrokkene aan alle criteria voldoet voor drie tot vier (!) persoonlijkheidsstoornissen (antisociale persoonlijkheidsstoornis, narcistische persoonlijkheidsstoornis, paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een borderline persoonlijkheidsorganisatie) naast vele kenmerken van psychopathie is hoogst onwaarschijnlijk wanneer rekening wordt gehouden met zijn functioneren in Ghana en in Nederlands. Wij moeten er van uitgaan dat de westerse diagnostiek die onverkort bij betrokkene werd toegepast een voorbeeld is van onbegrip voor betrokkene en zijn culturele achtergrond (al werden cultureel en medisch antropologen geraadpleegd) en dat er sprake is van overdiagnostiek. Dit fenomeen komt helaas vaker voor bij conflicten tussen culturen met een bepalende beoordelaar. De conflicten die tijdens de behandeling van betrokkene ontstonden hebben slechts geleid tot bevestiging van vooringenomen posities, waardoor betrokkene in een negatieve spiraal van restrictieve maatregelen door de kliniek terechtkwam.
Het is algemeen bekend (uit de literatuur) dat alle westerse diagnostische testen een lager niveau van functioneren aangeven bij personen afkomstig uit niet-westerse culturen. De literatuur hierover had bij beide klinieken bekend moeten zijn (of is daar bekend), waardoor, ook wanneer ‘aangepaste’ testen worden gebruikt ruimere marges dan normaal moeten worden aangehouden.
Betrokkene komt niet over als een zwakbegaafde man. Het moeilijk kunnen lezen en schrijven geeft informatie over schoolse vaardigheden, maar zegt weinig over de intelligentie van betrokkene.
De kans is groot dat overmatig gebruik van alcohol eerder spanning verhogend werkt en de impulsiviteit doet toenemen. In die zin zou kunnen worden gesproken van een ziekelijke stoornis omdat het alcoholgebruik de vorm aannam van misbruik. Er bestaan geen aanwijzingen voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Betrokkene dient zo snel mogelijk aan zijn resocialisatie te beginnen, waarbij goede afspraken met hem gemaakt moeten worden over tijdpad en tijdsduur (vooral dit laatste is van belang). Naar de mening van de deskundige zou betrokkene niet per se in aanmerking hoeven komen voor begeleid wonen, al verdient dit toch sterk de voorkeur. Er dient wel sprake te zijn van reclasseringstoezicht.
De deskundige heeft bij de behandeling van de vordering voormelde rapportage toegelicht en onderschreven en heeft daaraan - zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd.
Voor zover al sprake is geweest van alcoholmisbruik ten tijde van het indexdelict, is dit in remissie.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, anders dan de kliniek heeft geadviseerd, ter zitting zijn
vordering gewijzigd in die zin dat hij thans vordert dat de rechtbank de termijn van
terbeschikkingstelling verlengt met één jaar. Volgens de officier van justitie is aan de
voorwaarden voor verlenging van de terbeschikkingstelling voldaan. Zowel de kliniek als de
deskundigen zijn van mening dat als betrokkene nu wordt vrijgelaten, er een (algemeen)
recidivegevaar is. Daarbij benadrukt de officier van justitie dat niet alleen de kliniek maar
ook de Van der Hoeven Kliniek alsmede het Pieter Baan Centrum tot de conclusie zijn
gekomen dat bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en dat er sprake is
van recidivegevaar in samenhang met deze stoornis. De officier van justitie heeft voorts
aangeboden om bij de volgende verlengingszitting een maatregelrapport van de reclassering
te doen overleggen ter beantwoording van de vraag of voorwaardelijke beëindiging van de
tbs mogelijk is en zo ja, onder welke voorwaarden.

5.Het standpunt van betrokkene en zijn raadsman

Betrokkene en zijn raadsman hebben afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe hebben zij onder verwijzing naar de rapportages van de externe deskundigen aangevoerd dat betrokkene niet lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat er derhalve geen sprake is van recidivegevaar in samenhang met een stoornis. Dit moet leiden tot beëindiging van de tbs-maatregel, aldus betrokkene en zijn raadsman.

6.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt. De primaire doelstelling van de maatregel van terbeschikkingstelling is de beveiliging van de samenleving. De maatregel wordt opgelegd aan personen die een ernstig delict hebben gepleegd en bij wie ten tijde van het begaan van dat delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond die (mede) van invloed is geweest op het plegen van het delict. Behandeling van die stoornis is dan noodzakelijk om het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen
De vraag die thans voorligt is of er bij betrokkene (nog) sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De mening van de kliniek en de meningen van de externe deskundigen staan lijnrecht tegenover elkaar. De kliniek heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene zwakbegaafd is en dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, paranoïde en antisociale trekken. Tevens is er volgens de kliniek sprake van trekken van psychopathie. De externe deskundigen zijn beiden stellig van mening dat betrokkene niet zwakbegaafd is en dat er bij betrokkene geen sprake (meer) is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De kliniek schat het risico op gewelddadig gedrag bij direct ontslag of voorwaardelijke beëindiging op korte termijn in als laag en op lange termijn als matig. Het risico op seksueel gewelddadig gedrag wordt op de korte termijn ingeschat als ,-laag. Wanneer betrokkene op langere termijn een intieme relatie aangaat, stijgt het risico op gewelddadig gedrag naar matig. Volgens de externe deskundigen is er geen recidiverisico in samenhang met een stoornis. Wel vinden de deskundigen het van belang dat betrokkene begeleid wordt bij zijn terugkeer in de samenleving omdat er in zijn algemeenheid een recidiverisico ontstaat indien deze begeleiding, na jaren verblijf in een tbs omgeving, geheel ontbreekt.
De rechtbank neemt de conclusies en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de externe deskundigen over, nu zij op basis van twee onafhankelijke onderzoeken unaniem tot de conclusie zijn gekomen dat geen sprake (meer) is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het recidivegevaar niet pathologisch bepaald is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de deskundigen geen volledig beeld van betrokkene hebben kunnen krijgen omdat zij, anders dan de kliniek, betrokkene niet in de dagelijkse gang van zaken hebben meegemaakt. Ter zitting hebben de deskundigen toegelicht dat zij voldoende in staat zijn geweest om alle aspecten te kunnen beoordelen. Daar komt bij dat de kliniek het (nog steeds) bestaan van een stoornis en een daarmee samenhangend recidivegevaar onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De in dit verband door de kliniek genoemde voorbeelden zijn naar het oordeel van de rechtbank mede gelet op hetgeen de deskundigen hebben opgemerkt over de culturele context, onvoldoende om de conclusie dat er (nog steeds) sprake is van een stoornis en daarmee samenhangend recidivegevaar te rechtvaardigen. Er is in het verleden weliswaar incidenteel sprake geweest van agressief gedrag in de kliniek maar gesteld noch gebleken is dat sprake van duurzame disfunctionele en agressieve gedragspatronen in het leven van betrokkene die samenhangen met een stoornis.
Gelet op het voorgaande wordt niet voldaan aan artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde vereiste voor verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat de maatregel zou moeten worden beëindigd en dus in beginsel niet moet worden verlengd.
Gelet echter op het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, tweede volzin Wetboek van Strafvordering, vindt beëindiging van de terbeschikkingstelling niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. Dit brengt met zich dat de rechtbank in deze zaak de terbeschikkingstelling toch met een jaar zal verlengen en gelijktijdig de verpleging van overheidswege voorwaardelijk zal beëindigen. Voorwaarden die aan een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege zouden kunnen of moeten worden verbonden, zijn in deze zaak nog niet door de reclassering geformuleerd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om het onderzoek met dit doel te heropenen aangezien het laten opmaken van een maatregelrapport door de reclassering zou impliceren dat betrokkene nog enkele maanden langer de verpleging van overheidswege zou moeten ondergaan. Gelet op het voorgaande zijn hier echter geen redenen meer toe. De rechtbank zal daarom zelf de voorwaarden formuleren.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de terbeschikkingstelling met een jaar zal verlengen onder gelijktijdige voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met de hierna te melden voorwaarden. Deze voorwaarden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet of nauwelijks vrijheidsbeperkend en leveren derhalve geen schending van artikel 5 EVRM op die tot het buiten toepassing laten van artikel 509t lid 2 Sv zouden moeten leiden.
Met inachtneming van de betrokken wetsartikelen, waaronder artikel 38d en artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 509o, 509s en 509t van het Wetboek van Strafvordering, alsmede artikel 46 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, komt de

7.De beslissing

De rechtbank:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor de duur van één jaar.
Verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde] voor de duur van
één jaar.
Beëindigt de verpleging van overheidswege en stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
  • de terbeschikkinggestelde verleent medewerking aan het reclasseringstoezicht overeenkomstig artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • de terbeschikkinggestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt ter inzage een identiteitsbewijs aan als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Draagt Reclassering Nederland op de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mrs. mr. J.C.M. Swinkels en mr. B.J.G. Leeuw, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.M. Goldschmeding
en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2015