ECLI:NL:RBNHO:2015:8004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
C/15/221355 / HA ZA 15-71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en gebruiksbeperkingen in agrarisch gebied

In deze zaak vorderen eisers, die vennoten zijn van een bloembollenbedrijf, onbelemmerde doorgang over een pad langs de woning van gedaagden, die zich verzetten tegen deze vordering met een beroep op overlast. De rechtbank oordeelt dat er een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten behoeve van eisers, maar dat het gebruik van deze weg beperkt moet worden tot lichte voertuigen bestemd voor agrarisch gebruik. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van de feitelijke uitoefening van de erfdienstbaarheid in het verleden en de afspraken die zijn gemaakt in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. Gedaagden vorderen in reconventie wijziging van de erfdienstbaarheid, omdat zij hinder ondervinden van zware voertuigen. De rechtbank wijst de vordering van gedaagden tot wijziging van de erfdienstbaarheid toe, maar beperkt het gebruik tot lichte voertuigen. De rechtbank legt een dwangsom op aan gedaagden voor het geval zij de erfdienstbaarheid niet eerbiedigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/221355 / HA ZA 15-71
Vonnis van 16 september 2015
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
2.
[eiseres 1],
wonende te Breezand, gemeente [naam] ,
3.
[eiser 2],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
4.
[eiseres 2],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
5.
[eiser 3],
wonende te Breezand, gemeente [naam] ,
6.
[eiseres 3],
wonende te [plaats] , gemeente [naam]
7.
[eiser 4],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
8.
[eiseres 4],
wonende te [plaats] , gemeente [naam]
9.
[eiser 5],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
10.
[eiser 5],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
eisers in conventie,
advocaat mr. M.A. le Belle te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] , gemeente [naam]
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] , gemeente [naam] ,
gedaagden in conventie,
advocaat mr. G.C.M. Schipper te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 30 juni 2015, tevens houdende mondeling vonnis
  • het proces-verbaal van plaatsopneming en voortzetting van comparitie van 5 augustus 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1.
[eisers] zijn vennoten van vennootschap onder firma [naam] Zij exploiteren in dat verband een bloembollenbedrijf te [plaats] De vennoten zijn gezamenlijk eigenaar van een perceel bloembollenland gelegen aan de [adres] te [plaats] , gemeente [naam] , kadastraal bekend sectie [nummer 1] (hierna: perceel [nummer 1] .
2.2.
[eisers] is eigenaar van de percelen sectie [nummer 10] en sectie [nummer 3] aan de [adres] te [plaats] (hierna: perceel [nummer 10] respectievelijk perceel [nummer 3] ). Op deze percelen bevinden zich de woning en de bedrijfsruimte met bijbehorende erf en tuin van [gedaagden] Daarnaast houdt [gedaagden] vogels, waaronder duiven die in hokken op het erf gehuisvest zijn. Over perceel [nummer 3] tegen de grens met perceel [nummer 10] loopt vanaf de [adres] een pad bestaande uit stelconplaten, die uitkomt bij een hek dat een afscheiding vormt met perceel [nummer 1] (hierna: het pad over de eerste dam).
2.3.
[naam] is eigenaar van perceel sectie [nummer 2] aan de [adres] te [plaats] , dat grenst aan de percelen [nummer 3] en [nummer 1] (hierna: perceel [nummer 2] ). Op de perceelsgrens tussen de percelen [nummer 3] en [nummer 2] bevindt zich een dam die toegang geeft tot deze percelen. De toegang is afgesloten met een drietal losse planken die handmatig kunnen worden verwijderd. Op perceel [nummer 2] bevindt zich een paardenbak. Op de grens tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 2] bevindt zich een doorgang die eveneens is afgesloten met een drietal losse planken die handmatig kunnen worden verwijderd. De route die over de dam via de paardenbak loopt naar perceel [nummer 1] zal hierna worden aangeduid als: het pad over de tweede dam.
2.4.
In de buurt van de grens met perceel met nummer [nummer 5] - in eigendom van [eigenaar perseel nr. 2] , waarop zich diens woning bevindt - bevindt zich een dam die vanaf de [adres] toegang geeft tot perceel [nummer 1] (hierna: het pad over de derde dam). Op of in de buurt van de grens met het perceel met nummer [nummer 6] bevindt zich een dam die vanaf de [adres] eveneens toegang geeft tot perceel [nummer 1] (hierna: het pad over de vierde dam). Op of in de buurt van de grens tussen de percelen [nummer 6] en [nummer 7] enerzijds en [nummer 1] anderzijds bevindt zich een sloot waaruit [eisers] water haalt ten behoeve van de beregening van zijn gewassen op perceel [nummer 1] .
2.5.
Onderstaande kadastrale kaart geeft de hiervoor beschreven ligging van de percelen grafisch weer. De bloembollenbedden lopen op perceel [nummer 1] van kopeind (aan de zijde van perceel [nummer 8] ) naar kopeind (aan de zijde van perceel [nummer 7] ):
2.6.
Bij akte van 1 mei 1998 is perceel [nummer 1] door [naam B.V.] (hierna: [naam B.V.] ) aan [eisers] geleverd en ingebracht in de vennootschap onder firma. [eisers] en [naam B.V.] zijn voorts overeengekomen een erfdienstbaarheid van weg te vestigen ten laste van perceel sectie [nummer 9] (hierna: perceel [nummer 9] ), dat [naam B.V.] destijds in eigendom toebehoorde en later is gesplitst in de percelen [nummer 3] en [nummer 2] . De (vestiging van de) erfdienstbaarheid wordt in de akte van 1 mei 1998 als volgt omschreven:
“------------------------------
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID----------------------------------------
Voorts zijn verkoper 1.b en koper overeengekomen om ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] [nummer 1] als heersend erf, en ten laste van het aan verkoper verblijvende kadastrale perceel gemeente [plaats] [nummer 9] als lijdend erf, te vestigen de erfdienstbaarheid van weg, om van- en naar het heersend erf te komen en te gaan, naar en van de openbare weg, zijnde de [adres] , met alle voertuigen bestemd voor agrarisch gebruik.
Ter uitvoering van het vorenstaande verklaarden verkoper 1.b en koper om ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [nummer 1] als heersend erf, en ten laste van het aan verkoper verblijvende kadastrale perceel gemeente [plaats] [nummer 9] als lijdend erf, te vestigen de erfdienstbaarheid van weg, om van- en naar het heersend erf te komen en te gaan, naar en van de openbare weg, zijnde de [adres] , met alle voertuigen bestemd voor agrarisch gebruik.”
2.7.
Bij akte van 28 augustus 1998 is perceel [nummer 9] door [naam B.V.] geleverd aan [gedaagden] In deze akte wordt met betrekking tot de gevestigde erfdienstbaarheden verwezen naar de akte van 1 mei 1998. De in r.o. 2.6 weergegeven omschrijving van de vestiging van erfdienstbaarheid in deze akte, is in de akte van 28 augustus 1998 woordelijk overgenomen.
2.8.
De advocaat van [eisers] heeft de rechtsbijstandverlener van [gedaagden] bij brieven van 19 september en 19 oktober 2005 aangeschreven in verband met het vrijmaken en vrij houden van het pad over de eerste dam om toegang tot perceel [nummer 1] te verkrijgen. [gedaagden] heeft de toegang tot perceel [nummer 1] via het pad over de eerste dam in oktober 2005 vrijgemaakt. [gedaagden] is bij brief van 28 november 2006 van de raadsman van [eisers] onder verwijzing naar het recht van erfdienstbaarheid opnieuw verzocht de doorgang vrij te maken. Bij brief van 1 december 2006 antwoordt [gedaagden]
“Conform uw verzoek dragen wij er zorg voor dat de doorgang vrij gemaakt zal worden op 1-12-2006. Wij verzoeken u uw cliënt er op te wijzen bij het gebruik van de doorgang er op toe te zien dat er geen schade ontstaat aan onze eigendommen (o.a. aan de bomen langs de doorgang)
Verder vragen wij met klem uw cliënt te verzoeken dat zij voor gebruik te maken van de doorgang zich er van overtuigen dat de dam over de sloot voldoende veilig is om hier met zware landbouwvoertuigen overheen te rijden. Uw cliënt is hiervan al mondeling op de hoogte gebracht. Als particulier hebben wij onvoldoende kennis de dam te beoordelen en mochten zich calamiteiten voordoen, stellen wij hiervoor niet verantwoordelijk te zijn of te kunnen worden gehouden.”
2.9.
De advocaat van [eisers] heeft [gedaagden] bij brieven van 1 mei en 5 juni 2007 opnieuw aangeschreven in verband met het vrijmaken en vrij houden van het pad over de eerste dam om toegang tot perceel [nummer 1] te verkrijgen. Bij ongedateerde e-mail antwoordt [gedaagden] onder meer:
“Uw cliënt heeft het recht van overpad; echter wij verzoeken dringend, ook door inmiddels geleden schade aan de dam, dat bij gebruik ook onze belangen in het oog worden gehouden. Voor ons betekent dit dat geen schade word aangericht en wij dit pad ook als deel van ons land normaal kunnen gebruiken. Foto’s van de staat waarin het pad verkeerde na gebruik door uw cliënt eind 2005 zijn door onze advocaat toegevoegd aan het dossier.[…]
Na de woordenwisseling van afgelopen zaterdag hebben wij gecontroleerd of er wellicht per abuis iets is blijven liggen op het pad. Dit blijkt niet het geval, nogmaals, het pad is vrij voor gebruik, met in achtneming van de bovengenoemde knelpunten.”
2.10.
Bij akte van 29 mei 2008 is door [gedaagden] een gedeelte van perceel [nummer 9] geleverd aan [eigenaar perseel nr. 2] . Perceel [nummer 9] is in verband hiermee gesplitst in de percelen sectie [nummer 3] en [nummer 2] . In de akte van 29 mei 2008 wordt verwezen naar de akte van 28 augustus 1998, waarbij de tekst van bovenvermelde omschrijving gevestigde erfdienstbaarheid integraal is opgenomen. De akte bepaalt voorts, voor zover in het kader van deze procedure van belang:
“Voor zover het gaat om rechten die ten behoeve van derden zijn bedongen, worden die rechten bij deze tevens door verkoper voor die derden aangenomen.
BIJZONDERE BEPALING/VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID
1. Door en voor gezamenlijke rekening van verkoper en koper [de rechtbank begrijpt: [gedaagden] en [naam] ] wordt ter ontsluiting van zowel het verkochte, het bij verkoper verblijvende gedeelte van gemeld kadasternummer [nummer 9] , alsmede ten behoeve van het in gemelde erfdienstbaarheid heersende kadasternummer [nummer 1] , op de grens van het verkochte en het bij verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van meergemeld kadasternummer [nummer 9] een dam en een pad van circa drie meter breed aangelegd.
2. Als onderdeel van voormelde koopovereenkomst zijn verkoper en koper voorts overeengekomen over en weer de navolgende erfdienstbaarheid om niet te vestigen:
ten behoeve en ten laste van het verkochte en ten behoeve en ten laste van het bij de verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van meergemeld kadasternummer [nummer 9] wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg, zulks om via de hiervoor onder 1 gemelde dam en pad te komen van- en te gaan naar de openbare weg, komende de kosten aan het onderhoud van de dam en het pad voor gezamenlijke rekening van de aan het pad grenzende eigenaren, ieder voor een gelijk deel.”
2.11.
Op 31 oktober 2008 heeft [gedaagden] . bij de politie Noord-Holland Noord Afdeling Schagen & Wieringerland aangifte gedaan van vernieling door De Waard c.s. op 2 juli 2008.
2.12.
De advocaat van [eisers] heeft [gedaagden] bij brieven van 25 juni en 23 juli 2013 en 17 december 2014 opnieuw aangeschreven in verband met het vrijmaken en vrij houden van het pad over de eerste dam om toegang tot perceel 6328 te verkrijgen. [gedaagden] heeft hier geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert - samengevat - [gedaagden] op straffe van een dwangsom te veroordelen
I. de erfdienstbaarheid gevestigd op het perceel naast de woning [adres] te eerbiedigen en daartoe de hekwerken die het pad over de eerste dam blokkeren te verwijderen en dit pad volledig vrij te maken en vrij te houden;
II. [eisers] ongehinderde doorgang te verlenen over perceel [nummer 3] teneinde van en naar perceel [nummer 1] te komen en te gaan naar en van de [adres] met alle voertuigen bestemd voor agrarisch gebruik en daartoe het recht van overpad te eerbiedigen en het pad over de eerste dam volledig vrij te maken en te houden;
een en ander met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Bij akte van 1 mei 1998 is op zijn verzoek een erfdienstbaarheid gevestigd met als reden dat perceel [nummer 1] goed bereikbaar zou zijn om met voertuigen van kopeind naar kopeind te kunnen rijden. Aldus is efficiënt verkeer mogelijk en wordt voorkomen dat extra gereden moet worden over bedden met bloembollen, met risico op beschadiging van de gewassen en verspreiding van ziektes over het perceel tot gevolg. De locatie waar de erfdienstbaarheid wordt uitgeoefend is het pad over de eerste dam. [gedaagden] eerbiedigt de erfdienstbaarheid niet door het pad over de eerste dam te blokkeren.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert - samengevat - te bepalen dat de vennoten van [eisers] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden en nog te leiden schade, hen te veroordelen de schade te vergoeden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en, voorwaardelijk, voor het geval de vordering in conventie (deels) toewijsbaar zou zijn, te bepalen dat [gedaagden] gerechtigd zal zijn het pad over de tweede dam voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid aan te wijzen, of, voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat het te ver gaat [eisers] elk gebruik van het pad over de eerste dam te ontzeggen, beperkingen aan te brengen in de wijze en de frequentie waarop de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend.
3.6.
[gedaagden] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. In de akte van 1 mei 1998 wordt de locatie van de erfdienstbaarheid niet aangegeven. [gedaagden] is daarom gerechtigd een locatie aan te wijzen. Het gebruik van het pad over de eerste dam leidt tot schade aan de woning van [gedaagden] Voorts veroorzaakt [eisers] overlast door het gebruik van de sproei installatie en schade in de vorm van sterfte onder zijn duiven door het gebruik van landbouwgif.
3.7.
[eisers] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Ontvankelijkheid in conventie

4.1.
Uit de omstandigheid dat perceel [nummer 1] is ingebracht in de vennootschap onder firma van [eisers] en het feit dat een vennootschap onder firma procesbevoegdheid toekomt kan niet worden geconcludeerd dat [eisers] daardoor geen procesbevoegdheid meer toekomt. Als mede-eigenaar van perceel [nummer 1] is ieder van de vennoten immers bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen (artikel 3:171 Burgerlijk Wetboek (BW)). Het verweer van [gedaagden] dat [eisers] in zijn vorderingen in conventie niet ontvankelijk moet worden verklaard faalt.
De inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid
4.2.
Artikel 5:73 BW bevat regels omtrent de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening:
“1. De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.
2. Niettemin kan de eigenaar van het dienende erf voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van het erf aanwijzen dan waarop de erfdienstbaarheid ingevolge het vorige lid dient te worden uitgeoefend, mits deze verplaatsing zonder vermindering van genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is. Kosten, noodzakelijk voor zodanige verandering, komen ten laste van de eigenaar van het dienende erf.”
4.3.
In de wetsgeschiedenis wordt ter toelichting op artikel 5:73 BW het volgende opgemerkt:
“Vaak laat de omschrijving van de erfdienstbaarheid in de akte van vestiging of het plaatselijk gebruik ruimte voor twijfel over omtrent de geoorloofde wijzen van uitoefening van het recht. Indien nu de rechthebbende, binnen die ruimte blijvende, gedurende lange tijd te goeder trouw zijn recht op een bepaalde wijze uitoefende zonder tegenspraak, staat het de eigenaar van het dienende erf niet meer vrij om te stellen, dat de gevolgde wijze van uitoefening in strijd zou zijn met de akte of het plaatselijk gebruik.[…]Indien de nieuwe plaats binnen de grenzen van het recht van erfdienstbaarheid valt, zoals deze volgens het eerste lid moeten worden getrokken, kan de eigenaar van het dienende erf tot verlegging overgaan, ook als daardoor het genot voor de rechthebbende minder wordt dan hetgeen hij tot dat ogenblik van de erfdienstbaarheid trok”
(TM, Parl. Gesch. 5, blz. 263-264)
4.4.
In de akte van 1 mei 1998 ontbreken regels voor de precieze locatie van de toegang tot perceel [nummer 1] . Over de plaatselijke gewoonte hebben partijen zich niet uitgelaten. [eisers] stelt zich op het standpunt dat de toegangsweg feitelijk reeds vanaf 1998 over het pad over de eerste dam heeft gelopen, en dat het ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid uitdrukkelijk de bedoeling was dat voertuigen het perceel in verband met het beheer van het land aan beide kopeinden zouden kunnen verlaten. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat de toegangsweg tot 2005 feitelijk over het pad over de tweede dam heeft gelopen, dat het pad over de eerste dam slechts incidenteel en onder protest door [eisers] is gebruikt, en dat de erfdienstbaarheid niet is gevestigd ten behoeve van het beheer van het land. De rechtbank concludeert dat er twijfel in de zin van art 5:73 lid 1 bestaat over de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.5.
De rechtbank ziet in de overgelegde stukken in zoverre steun voor het standpunt van [eisers] , dat uit de in r.o. 2.8 en 2.9 weergegeven correspondentie blijkt dat [eisers] [gedaagden] in 2005, 2006 en 2007 meermalen op toegang via het pad over de eerste dam heeft aangesproken, aan welk verzoek [gedaagden] meermalen gehoor heeft gegeven. De rechtbank tekent hierbij aan dat [gedaagden] er in de van hem afkomstige correspondentie niet op wijst dat [eisers] het pad over de tweede dam zouden moeten gebruiken, wat wel voor de hand zou hebben gelegen indien dit het pad was dat op dat moment feitelijk door [eisers] werd gebruikt. [gedaagden] heeft ter comparitie op 30 juni en ter voortzetting van comparitie op 5 augustus 2015 verklaard dat hij in 1998 reeds het voornemen had perceel [nummer 9] te splitsen en destijds met [naam B.V.] van [naam B.V.] heeft afgesproken dat het pad over de tweede dam als toegangsweg tot perceel [nummer 1] zou worden gebruikt. [gedaagden] heeft echter geen nadere stellingen betrokken of stukken overgelegd die steun bieden aan zijn standpunt. Daar staat tegenover dat in de akte van 29 mei 2008 is opgenomen dat het pad over de tweede dam mede ten behoeve van perceel 6328
wordt aangelegd. Dit duidt erop dat dit pad op dat moment nog niet bestond. De rechtbank concludeert dat [gedaagden] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd om tot het leveren van bewijs te kunnen worden toegelaten. De rechtbank leidt uit een en ander af dat de erfdienstbaarheid door [eisers] te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend via het pad over de eerste dam, zodat geconcludeerd moet worden dat de locatie van uitoefening van de erfdienstbaarheid zich daar bevindt. Nu voor ongehinderde uitoefening van de erfdienstbaarheid slechts is vereist dat het hek door [eisers] kan worden geopend, zal het in conventie sub I gevorderde in zoverre worden toegewezen. In de omstandigheid dat [eisers] zich genoodzaakt hebben gezien [gedaagden] verschillende malen aan te spreken op het vrijmaken en vrijhouden van de doorgang, en zijn weigerachtigheid om aan deze verzoeken gehoor te geven, ziet de rechtbank aanleiding hieraan een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 25.000,00.
4.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat aan de voorwaarde voor het instellen van de reconventionele vorderingen die zien op de uitoefening van de erfdienstbaarheid is voldaan. Onder de in r.o. 4.5 weergegeven omstandigheden staat het [gedaagden] blijkens de wetsgeschiedenis niet meer vrij de locatie van uitoefening van de erfdienstbaarheid aan te wijzen zonder het verleggingsrecht van artikel 5:73 lid 2 BW in te roepen. Dat betekent dat op [gedaagden] de last rust voldoende te onderbouwen dat verlegging van de toegangsweg naar het pad over de tweede dam zonder vermindering van het genot van [eisers] mogelijk is. De rechtbank passeert het betoog van [gedaagden] dat er in dat geval geen sprake is van genotsvermindering omdat de erfdienstbaarheid niet is gevestigd ten behoeve van het beheer van het land. Uit de omschrijving van de erfdienstbaarheid in de akte van 1 mei 1998 kan een dergelijke beperking niet worden afgeleid. Bovendien is de onderhavige erfdienstbaarheid naar haar inhoud bedoeld toegang te verlenen tot land met een agrarische bestemming. De rechtbank acht het gezien die bestemming niet aannemelijk dat toegang in verband met het beheer van het land bij de vestiging van de erfdienstbaarheid zou zijn uitgesloten. [gedaagden] stelt voorts dat het land op een andere wijze kan worden beheerd, met als gevolg dat verlegging van de locatie van de toegangsweg naar het pad over de tweede dam niet zal leiden tot enige genotsvermindering. [eisers] betwist dit. Zij voeren daartoe aan dat het niet mogelijk is de instelling van de sproei installatie zo te wijzigen dat beregening zonder overlap met eerder beregende plekken mogelijk is, en dat het verplaatsen van de toegangsweg naar het pad over de tweede dam een verlies van bedden tot gevolg heeft omdat er dan zeker tien meter ruimte op het land benodigd is om met de voertuigen te kunnen draaien en keren. [gedaagden] stelt hier tegenover dat de benodigde ruimte ten hoogste vijf meter zal bedragen, waarmee hij het verlies van bedden als zodanig onvoldoende heeft weersproken. Voorts heeft [gedaagden] tegenover de betwisting door [eisers] niet kunnen volstaan met de onvoldoende nader onderbouwde stelling dat het mogelijk is de route over het land te wijzigen, waarbij vier in plaats van elf bedden tegelijk worden beregend. Dat het in verband met het gevaar op de verspreiding van ziektes en beschadiging van de gewassen onwenselijk is extra rijbewegingen te maken is door [gedaagden] overigens niet weersproken. De rechtbank concludeert dat [gedaagden] onvoldoende heeft onderbouwd dat verlegging van de toegangsweg naar het pad over de tweede dam niet tot vermindering van het genot van [eisers] leidt. De daartoe strekkende reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
4.7.
De rechtbank begrijpt dat [gedaagden] in reconventie wijziging vordert van de erfdienstbaarheid als bedoeld in artikel 5:78 aanhef en sub a BW. Dit artikel luidt, voor zover in deze zaak van belang:
“De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid wijzigen of opheffen:
a. op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd:”
4.8.
[gedaagden] voert in verband met zijn beroep op voormeld artikel aan dat hij hinder ondervindt van zware landbouwvoertuigen, in de vorm van trillingen in zijn woning en de kans op het ontstaan van schade aan de woning, zodat het gebruik moet worden beperkt tot lichte landbouwvoertuigen met een frequentie van twee keer per jaar. [eisers] stelt dat hij alleen ten behoeve van verplegingswerk zoals het strooien van kunstmest en beregening van de gewassen met lichte landbouwvoertuigen gebruik maakt van het pad over de eerste dam. Daarvoor dient hij dit pad ongeveer 25 keer per jaar te kunnen gebruiken, zodat een beperking als door [gedaagden] wordt bepleit onacceptabel is. De rechtbank constateert dat [eisers] niet betwist dat aan de voorwaarden voor wijziging van de erfdienstbaarheid is voldaan. Uit het standpunt van [eisers] dat hij het pad over de eerste dam alleen met lichte landbouwvoertuigen gebruikt leidt de rechtbank af dat hij zich niet tegen een beperking van de bestaande erfdienstbaarheid tot een dergelijk gebruik verzet. In de akte van 1 mei 1998 is geen beperking aan de gebruiksfrequentie opgenomen. [gedaagden] heeft zijn vordering tot beperking van de gebruiksfrequentie in het licht daarvan en tegenover de gemotiveerde betwisting door [eisers] onvoldoende onderbouwd. Het in conventie sub II gevorderde zal worden afgewezen en de reconventionele vordering tot wijziging van de erfdienstbaarheid zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.
4.9.
[eisers] heeft ter voortzetting van comparitie te kennen gegeven dat het mogelijk is twee uren van tevoren aan te kondigen dat het pad over de eerste dam gebruikt zal worden. Hoewel [gedaagden] in reactie daarop te kennen heeft gegeven dat niet voldoende te achten, geeft de rechtbank partijen in overweging hierover praktische afspraken te maken.
Schade
4.10.
Het verweer van [eisers] dat [gedaagden] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd slaagt. [gedaagden] heeft niet gesteld dat hij [eisers] . voorafgaand aan deze procedure op het veroorzaken van schade heeft aangesproken. [eisers] betwist dat hij met zware voertuigen van het pad over de eerste dam gebruikmaken, en voert in dat verband aan dat [gedaagden] op het moment dat de foto’s van de bandensporen zijn gemaakt zelf aan het verbouwen was, wat door [gedaagden] niet is weersproken. Dat deze foto’s betrekking hebben op gebruik door [eisers] is daarmee onvoldoende onderbouwd. De scheuren in de gevel van de woning van [gedaagden] zijn zeer beperkt van omvang, en bevinden zich alle op ruime afstand van het pad over de eerste dam. Enig verband tussen de scheuren en het gebruik van het pad over de eerste dam door [eisers] behoeft daarom nadere onderbouwing. De stelling van [gedaagden] dat zijn woning is gebouwd op een zandplaat en niet is onderheid is daartoe onvoldoende. [eisers] betwist dat sproeiwater op het perceel van [gedaagden] terechtkomt, waarbij hij aanvoert dat altijd tegen de wind in wordt gesproeid en dat de installatie wordt verplaatst indien de wind van richting verandert. Op de overgelegde luchtfoto is een sproei installatie te zien die in de buurt van het pad over de derde dam is geplaatst. De donker afstekende cirkel waarvan de installatie het middelpunt vormt geeft vermoedelijk het gebied aan dat wordt beregend, maar dit gebied vertoont geen overlap met de percelen van [gedaagden] Uit de overige foto’s waarop een sproei installatie en enkele vogeleitjes zijn te zien kan evenmin worden afgeleid dat het sproeiwater van [eisers] de percelen van [gedaagden] bereikt. Dat er sproeiwater vermengd met landbouwgif in en op de duiventillen van [gedaagden] is terechtgekomen, dat duiven van [gedaagden] dit water hebben gedronken en dat zij als gevolg daarvan zijn gestorven is daarmee onvoldoende onderbouwd. Onder deze omstandigheden is de mogelijkheid van schade onvoldoende aannemelijk om de in reconventie gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure te kunnen toewijzen.
4.11.
[eisers] heeft ter gelegenheid van de voortzetting van comparitie te kennen gegeven dat hij bereid is de sproei installatie te verplaatsen in het geval water op het perceel van [gedaagden] terechtkomt. De rechtbank geeft partijen in overweging ook hierover praktische afspraken te maken.
Proceskosten
4.12.
Aangezien elk van partijen in conventie en in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] de erfdienstbaarheid gevestigd op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] [nummer 3] , te eerbiedigen en daartoe het pad over de eerste dam naast de woning van [gedaagden] volledig vrij te maken en vrij te houden en de hekwerken die dit pad thans blokkeren te vervangen door een niet afgesloten hek,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijzigt de erfdienstbaarheid gevestigd op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [nummer 3] , in die zin dat het zinsdeel:
“met alle voertuigen bestemd voor agrarisch gebruik”
in de akte van 1 mei 1998 telkens moet worden gelezen als:
“met lichte voertuigen bestemd voor agrarisch gebruik ten behoeve van het beheer van het heersend erf”,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2015.