ECLI:NL:RBNHO:2015:8064

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
C/15/223022/FA RK 15-1298
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage na vernietiging gerechtshof beschikking

In deze zaak verzoekt de man om wijziging van de door het gerechtshof vastgestelde kinderbijdrage. De vrouw heeft tegen de beschikking van het gerechtshof cassatie ingesteld, waarna de Hoge Raad de beschikking heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling. De rechtbank oordeelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vernietiging van de beschikking van het gerechtshof betekent dat de beslissing over de kinderbijdrage niet meer kan worden gewijzigd of ingetrokken. De grondslag voor het wijzigingsverzoek is daarmee komen te vervallen. De rechtbank benadrukt dat het gerechtshof Den Haag zal moeten oordelen over de verzoeken van partijen met betrekking tot de kinderalimentatie en dat het aan hen is om te beslissen of de zaak opnieuw in volle omvang wordt onderzocht, rekening houdend met alle relevante omstandigheden.

De procedure begon met een verzoekschrift van de man, ingediend op 2 maart 2015, en omvatte verschillende verweerschriften en berichten van beide partijen. De zitting vond plaats op 20 augustus 2015, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 21 maart 2005 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, dat op 30 juli 2009 is ontbonden. Uit deze relatie is een minderjarige geboren. De man heeft in het verleden verschillende verzoeken gedaan om de kinderbijdrage te wijzigen, maar de rechtbank concludeert dat de huidige procedure niet de juiste instantie is om deze verzoeken te behandelen, gezien de eerdere vernietiging door de Hoge Raad. De rechtbank verklaart beide partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
MKG
alimentatie
zaak-/rekestnr.: C/15/223022 / FA RK 15-1298
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 23 september 2015
in de zaak van:
[naam man],
wonende te Heerhugowaard,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E. Groot, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[naam vrouw],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Dorhout, kantoorhoudende te Egmond aan den Hoef.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 2 maart 2015;
- het verweerschrift tevens genoemd zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 25 maart 2015;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 22 april 2015;
- het bericht, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 4 augustus 2015;
- het bericht, met bijlagen, van de man, ingekomen op 10 augustus 2015;
- het bericht, met bijlage, van de vrouw, ingekomen op 17 augustus 2015;
- het bericht, met bijlage, van de man, ingekomen op 19 augustus 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 augustus 2015 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. M.E. Groot voornoemd, en de vrouw, bijgestaan door mr. P. Dorhout voornoemd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op 21 maart 2005 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Bij beschikking van 30 juli 2009 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 27 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit de relatie van partijen is geboren de minderjarige:
- [naam kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] te Alkmaar.
2.3
Uit het (huidige) huwelijk van de man met mevrouw [naam vrouw 2] zijn geboren:
  • [naam kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren op [geboortedatum] te Alkmaar, en
  • [naam kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren op [geboortedatum] te Alkmaar.
2.4
Tussen partijen zijn meerdere procedures aanhangig geweest met betrekking tot de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: de kinderbijdrage):
  • bij beschikking van 22 april 2010 heeft de rechtbank de kinderbijdrage op € 185,- per maand vastgesteld, zoals partijen ook in het ouderschapsplan waren overeengekomen;
  • bij beschikking van 14 november 2012 is de kinderbijdrage met ingang van 1 november 2011 tot 1 november 2012 nader vastgesteld op € 470,53 per maand en is een voorlopige kinderbijdrage vastgesteld van € 470,53 per maand met ingang van 1 november 2012;
  • bij beschikking van 10 juli 2013 heeft de rechtbank overwogen om - met instemming van partijen - geen definitieve beslissing te nemen over de kinderbijdrage omdat de man hoger beroep had ingesteld tegen de beschikking van 14 november 2012;
  • bij beschikking van 2 juli 2013 heeft het gerechtshof te Amsterdam bepaald dat de kinderbijdrage met ingang van 1 november 2011 tot 1 november 2012 € 246,- per maand bedraagt;
  • bij beschikking van 12 november 2013 heeft het gerechtshof de kinderbijdrage voorlopig vastgesteld op € 250,- per maand met ingang van de datum van de beschikking;
  • bij eindbeschikking van 22 juli 2014 heeft het gerechtshof de kinderbijdrage van
1 november 2012 tot 26 mei 2013 vastgesteld op € 339,- per maand en met ingang van 26 mei 2013 vastgesteld op € 176,- per maand.
De vrouw heeft tegen de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld met één klacht, die zich richt tegen het feit dat het hof in zijn beschikking van 22 juli 2014 de kinderalimentatie met terugwerkende kracht heeft gewijzigd. Bij beschikking van 26 juni 2015 heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2014 vernietigd en het geding naar het gerechtshof Den Haag verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

3.Verzoek

De man heeft verzocht de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2014 te wijzigen in die zin, dat de kinderbijdrage wordt verminderd tot € 8,- per maand met ingang van 1 februari 2015, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag en ingangsdatum.
Hij stelt hiertoe dat de hierboven genoemde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. Zij verzoekt:
  • primair: de verzoeken van de man af te wijzen;
  • subsidiair: de bijdrage van de man met ingang van 1 maart 2015 te verlagen naar € 112,- per maand en daarbij te bepalen dat de vrouw hetgeen de man over de periode van
1 maart 2015 tot de datum van de beschikking heeft betaald of op hem is verhaald niet hoeft terug te betalen;
- meer subsidiair: de bijdrage van de man met ingang van 1 maart 2015 te verlagen naar
€ 45,- per maand en daarbij te bepalen dat de vrouw hetgeen de man over de periode van 1 maart 2015 tot de datum van de beschikking heeft betaald of op hem is verhaald niet hoeft terug te betalen, dan wel de bijdrage, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen op een bedrag vanaf een datum die de rechtbank juist acht.

5.Beoordeling

Beschikking van de Hoge Raad
5.1
Voordat de rechtbank inhoudelijk kan ingaan op de verzoeken van partijen, dient eerst te worden beoordeeld wat de status is van de onderhavige procedure, gelet op de beschikking van de Hoge Raad van 26 juni 2015. In deze beschikking heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2014 immers vernietigd.
5.2
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 december 1998 en de conclusie van de Advocaat-Generaal (NJ 1999, 675) is de rechtbank van oordeel dat de vernietiging van de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2014 tot gevolg heeft dat de in deze beschikking gegeven beslissing ten aanzien van de kinderbijdrage niet meer vatbaar is voor wijziging of intrekking of voor ongewijzigd laten op de voet van artikel 401 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De grondslag is daardoor aan het onderhavige wijzigingsverzoek komen te ontvallen.
Ook wijziging van de in de beschikking van de rechtbank van 12 november 2012 vastgestelde kinderalimentatie kan niet aan de orde zijn, nu de appelprocedure tegen die beschikking nog voortduurt.
Het gevolg van de beschikking van de Hoge Raad is dat de instantie waarnaar de Hoge Raad heeft verwezen, te weten het gerechtshof Den Haag, zal moeten oordelen over verzoeken van partijen betreffende de kinderalimentatie. Het is dan vervolgens aan het gerechtshof Den Haag te beslissen of de zaak al dan niet opnieuw in volle omvang wordt onderzocht en of rekening gehouden wordt met alle op dat moment bestaande en ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder de in de onderhavige procedure gestelde wijziging van omstandigheden.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen of de rechtbank een voorlopige beschikking zou kunnen geven, aangezien de man belang heeft bij een schorsing van zijn huidige alimentatieverplichting. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ook daartoe in de onderhavige procedure geen mogelijkheid bestaat. Een provisionele vordering op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient immers te worden ingesteld bij de instantie waar de hoofdvordering aanhangig is, in de onderhavige situatie dus het gerechtshof Den Haag. De man zou aldaar een provisionele voorziening kunnen vragen dan wel in kort geding schorsing van de lopende alimentatie en vaststelling van een voorlopig lager bedrag kunnen vragen.
5.4
Op basis van het vorenstaande komt de rechtbank derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de man, of die van de vrouw voorzover deze als zelfstandige verzoeken kunnen worden gezien. Partijen zullen dan ook in hun verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Knoop-Gerritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.