ECLI:NL:RBNHO:2015:8469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
15/800451-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, mishandeling en verboden wapenbezit met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 6 oktober 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting, mishandeling en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 200,-. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van € 400,- toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 27 augustus 2014, waarbij de verdachte opzettelijk brand stichtte aan een auto in Zaandijk, terwijl de bewoners van de nabijgelegen woning sliepen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting, mede op basis van getuigenverklaringen en forensisch onderzoek. Ook de mishandeling van de ex-vriendin op 15 december 2014 werd bewezen verklaard, waarbij de verdachte haar met kracht op de kaak sloeg. Het derde feit betrof het dragen van een dolkmes, wat ook bewezen werd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800451-14 en 15/048791-14 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 6 oktober 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [geboorteland]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres verdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 27 augustus 2014 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk [merk auto 1] , voorzien van het kenteken [kenteken auto 1] ), welke stond geparkeerd op de oprit van een woning, gelegen aan de [locatie] , aldaar) en/of op (ongeveer) één meter, althans op (zeer) korte afstand van de aan die woning aangebouwde garage, terwijl de bewoner(s) van die woning in die woning lag(en) te slapen, althans aanwezig was/waren, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een brand versnellend middel (brandspiritus) geheel of gedeeltelijk op die personenauto aangebracht en/of (vervolgens) open vuur in aanraking gebracht met dat brand versnellend middel en/of die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (de inhoud van) die personenauto en/of (de inventaris van) die woning en/of (van) omliggende
woning(en) en/of (van) aldaar geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) van die woning en/of omliggende woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 2:
hij op of omstreeks 15 december 2014 te Hoorn [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] (met kracht) met een vuist op de kaak, althans in het gezicht te stompen en/of te slaan;
feit 3:
hij op of omstreeks 27 augustus 2014 te Hoorn, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een dolkmes (merk Stainless), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld, dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd, dat de verklaring van verdachte dat hij in de avond van 26 augustus 2014 naar Apeldoorn is gereden om op bezoek te gaan bij ene ‘Kim’ en na tevergeefs haar woning te hebben gezocht, weer is teruggereden naar Hoorn, de ware toedracht is. Verdachte was derhalve ten tijde van de brandstichting niet in Zaandijk, laat staan dat hij daar de ten laste gelegde brand heeft gesticht. Hiertoe is geen enkel bewijs voorhanden, aldus de raadsman. De zendmastgegevens, waaruit zou blijken dat de telefoon van verdachte om 23.52 uur en om 01.09 uur een zendmast in Hoorn heeft aangestraald, kunnen niet juist zijn. Tevens bedraagt de reistijd enkele reis Hoorn-Apeldoorn niet de door de politie gestelde 103 minuten, maar slechts 68 minuten.
Ook wat betreft feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld, dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, nu de aangifte van [aangever 2] niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging geen verweren gevoerd.
3.3.
Feit 1
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 27 augustus 2014 omstreeks 00.57 uur ontvingen verbalisanten de melding en opdracht van de centralist van de politie Noord-Holland, om te gaan naar de [locatie] te Zaandijk (gemeente Zaanstad). Alhier zou een voertuig in brand staan. Ten aanzien van dit adres werd aangegeven dat er sprake was van een zogenaamde Afspraak Op Locatie (hierna ook: AOL), omdat betrokkene [aangever 2] (de rechtbank begrijpt: [aangever 2] ) zou worden bedreigd en in het verleden is mishandeld door haar ex-vriend, zijnde verdachte. [2]
Omstreeks 01.02 uur waren de verbalisanten ter plaatse en zagen zij dat een personenauto op de oprit van de [locatie] in brand stond. Het voertuig was achteruit geparkeerd met de achterzijde richting de woning, op ongeveer één meter van de woning. De brand verspreidde zich vanaf het linker voorwiel in de richting van het motorblok en er waren zowel onder het voertuig als bovenop de motorkap vlammen zichtbaar. Het betrof een personenauto van het merk [merk auto 1] , type [type auto 1] , voorzien van het kenteken [kenteken auto 1] . Omstreeks 01.20 uur was de brandweer ter plaatse en deze heeft het vuur geblust. De auto was een Plug-in Hybride voertuig en stond tijdens de brand aan de lader. Ter plaatse van de brand vertelde een persoon genaamd [getuige 1] dat hij kort voor de brand een manspersoon had zien staan in de straat, ter hoogte van perceel [perceelnummer 1] . [3] Later verklaart hij tegenover de politie dat hij die nacht vermoedelijk tussen 00.05 uur en 00.30 uur in de [locatie] te Zaandijk liep. Hij liep van perceel [perceelnummer 2] naar zijn woning op nummer [perceelnummer 3] . Ter hoogte van perceel [perceelnummer 1] zag hij tussen de geparkeerde auto’s een manspersoon staan. [getuige 1] zag dat die persoon ook zijn kant op keek en dat die persoon over de stoep richting perceel [perceelnummer 4] liep. Na ongeveer tien minuten (de rechtbank begrijpt: omstreeks 00.40 uur) hoorde [getuige 1] een claxon van een auto afgaan. Hij is naar buiten gelopen en zag dat een auto ter hoogte van perceel [perceelnummer 4] in brand stond. [4]
Getuige [getuige 2] , woonachtig op [adres getuige 2] te Zaandijk, recht tegenover nummer [perceelnummer 4] , heeft verklaard dat hij die nacht omstreeks 00.50 uur werd geroepen door zijn dochter dat er aan de overkant een auto in de brand stond. Hij is toen naar buiten gegaan. Zijn vrouw belde de politie. [getuige 2] zag dat het wiel aan de bestuurderskant aan de bovenkant in brand stond. De brand woedde aan de bovenkant van de band. Ook zag hij een klein vlammetje vanuit de motorkap komen. Het lukte hem niet om met zijn bezem de brand uit te krijgen. De brand ontwikkelde zich te snel. [5]
Ter plekke werd door twee forensisch technisch onderzoekers een onderzoek ingesteld aan het voertuig. Het voertuig was voorzien van een benzine- en een elektromotor en was grotendeels door de brand verwoest. Een deel van een boom in de tuin van perceel [adres 3] te Zaandijk had eveneens brandschade opgelopen. [6]
De auto stond geparkeerd op een in/uitrit voor de ingang van een garage van een drive-in woning met de achterzijde in de richting van de woning. De afstand tussen de achterzijde van het voertuig en de gevel van de woning waarin de garagedeur was gesitueerd, bedroeg circa één meter. Hierdoor is de kans op overslag van de brand aanwezig geweest. Bij de brand was gemeen gevaar voor personen en/of goederen aanwezig. [7]
Met behulp van speurhonden werd aan de onderzijde van het linker- en rechtervoorwiel een positieve aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een brandversnellend middel. Ook met een detectieapparaat werd een indicatie verkregen voor de aanwezigheid van vluchtige koolwaterstoffen. Ter hoogte van de linker en rechter voorwielen zijn enkele straatklinkers verwijderd en zijn zandmonsters genomen en veiliggesteld (met SIN-nummers AABJ0963NL en AABJ0962NL). Van deze zandmonsters kwam een geur vrij die de verbalisanten bekend voorkwam als die van brandspiritus. Deze zandmonsters zijn voor nader onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna ook: NFI) overgebracht. Gezien werd dat de voorzijde en het interieur van het voertuig geheel door de brand waren verwoest. [8]
Gelet op de afgelegde verklaringen, het brandbeeld, de aangetroffen situatie en het ingestelde onderzoek wordt door de forensisch technisch onderzoekers gesteld, dat het nagenoeg zeker is dat de brand is veroorzaakt door het opzettelijk achterlaten of bijbrengen van vuur waardoor gemeen gevaar voor personen en/of goederen te duchten was. [9]
Uit de rapportage van het NFI is gebleken dat zowel bij SIN-nummer AABJ0963NL als SIN-nummer AABJ0962NL vluchtige stoffen zijn aangetoond, die afkomstig zijn van een alcoholhoudend product. Binnen de NFI-referentieverzameling van alcoholhoudende producten komt de aangetoonde combinatie van vluchtige stoffen het meest overeen met brandspiritus. [10]
De eigenaar van de [merk auto 1] [type auto 1] , [aangever 1] , heeft aangifte gedaan van brandstichting. Hij werd omstreeks 01.10 uur door zijn vrouw wakker gemaakt met de mededeling dat de auto in de brand stond. Op het moment dat [aangever 1] naar buiten liep, was de brandweer reeds bezig de brand te blussen. Hij heeft het vermoeden dat verdachte de auto in brand heeft gestoken, aangezien zij sinds vorig jaar zomer problemen met hem hebben nadat de relatie tussen zijn dochter [aangever 2] en verdachte was verbroken. [11] Zijn vrouw hoorde die nacht een harde knal of een doffe klap, waar zij wakker van werd. Zij heeft haar man [aangever 1] wakker gemaakt, maar haar twee kinderen laten slapen. Zij is om 01.13 uur naar buiten gelopen en de brandweer was toen reeds aan het blussen. Ook voor haar was duidelijk dat verdachte de auto in brand had gestoken, omdat verdachte de maandag en dinsdag voor de brand de hele dag intensief met haar stiefdochter [aangever 2] bezig is geweest. [12]
Naar aanleiding van het feit dat de autobrand plaatsvond op het adres van de vader van [aangever 2] , de ex-vriendin van verdachte, er een afspraak op locatie (AOL) voor dat adres gold omdat verdachte tegen haar ernstige doodsbedreigingen had geuit en haar vader ernstige vermoedens had dat verdachte zijn auto in de brand had gestoken, werd snel na het incident twee kentekens van de voertuigen waarin verdachte zich zou verplaatsen, doorgegeven aan de politie-collega’s in Hoorn, alwaar verdachte destijds woonachtig was. Eén van deze auto’s betrof een [auto verdachte] , kleur zwart, met kenteken: [kenteken auto verdachte] . [13] Collega’s zijn naar de woning van verdachte (aan de [toenmalig adres verdachte] ) gereden. Omstreeks 01.12 uur waren zij ter plaatse en omstreeks 01.15 uur kwam een [auto verdachte] (hierna: [auto verdachte] ) de straat in rijden. Verbalisanten zagen verdachte in deze auto zitten. Verdachte is uiteindelijk omstreeks 01.35 uur aangehouden op verdenking van brandstichting. [14]
Aan voormelde [auto verdachte] is onderzoek verricht. Door de speurhondengeleider is met twee speurhonden op de zitting van de rechtervoorstoel een positieve aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een brandversnellend middel. Met behulp van een detectieapparaat werd op die plaats een geringe indicatie verkregen voor de aanwezigheid van koolwaterstoffen. [15]
Door de getuigen [aangever 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , die allen bevriend zijn geweest met verdachte c.q. een relatie met hem hebben gehad, is verklaard, dat verdachte hen heeft verteld dat hij in de nacht van de brand naar de woning van zijn ex-schoonouders is gereden. Hij zou daar lopend in de [locatie] ook door iemand zijn gezien. [16] Tegen [aangever 2] heeft hij verklaard dat dit [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ) betrof. [17] Tegen [getuige 4] heeft verdachte verklaard, dat hij op het moment dat hij wegging, een auto in brand zag staan en vervolgens direct naar huis is gereden. [18]
Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij tegen deze getuigen heeft gezegd dat hij in de bewuste nacht naar de woning van zijn ex-schoonouders is gereden en dat hij daar een buurjongen is tegengekomen. [19]
Van verdachte is een mobiele telefoon in beslag genomen. [20] Uit de analyse van de Digitale Communicatie Sporen (hierna ook: DCS) van deze telefoon blijkt dat met de telefoon drie korte contacten zijn geweest met de telefoon van [aangever 2] , te weten op 26 augustus 2014 om 23.49.54 uur, om 23.50.53 uur en om 23.52.23 uur. Tijdens deze contacten straalde de telefoon van verdachte zendmasten in de gemeente Hoorn aan. Voorts blijkt dat deze telefoon tussen 26 augustus 2014 om 23.52.23 uur en 27 augustus 2014 om 01.09.03 uur niet in gebruik is geweest of heeft uit gestaan. Op de twee bovengenoemde tijden is de telefoon (nog) in gebruik geweest op twee zendmasten in de gemeente Hoorn. [21]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat het klopt dat hij tussen bovengenoemde tijdstippen zijn telefoon had uitgeschakeld. [22]
Door verbalisanten is aan de hand van de Apple-routeplanner onderzocht dat de afstand tussen de [locatie] te Zaandijk en [toenmalig adres verdachte] te Hoorn 38,5 kilometer is en de reistijd 39 minuten bedraagt. [23]
3.3.2.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk degene is geweest die op 27 augustus 2014 brand heeft gesticht in/aan de auto van zijn ex-schoonvader [aangever 1] .
Hierbij overweegt de rechtbank allereerst dat zij de verklaring van verdachte dat hij die bewuste avond/nacht heen en weer naar Apeldoorn zou zijn gereden om onverwachts op bezoek te gaan bij een vrouwelijke (zeer vage) kennis, niet geloofwaardig acht. Niet alleen is deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd, maar ook past deze verklaring niet in de zendmastgegevens van de mobiele telefoon van verdachte en de tijdlijnen die op basis van de stukken in het strafdossier zijn vast te stellen.
Op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 2] (p.47) en [getuige 1] (p.45 en 46) is aannemelijk te achten dat de brand is gesticht op 27 augustus 2014 tussen 00.40 uur en 00.50 uur. Dit tijdstip is ook in lijn met het tijdstip van 00.57 uur waarop de politie de melding van de brand heeft ontvangen. Gelet op de getuigenverklaring van [getuige 1] moet verdachte omstreeks 00.30 uur in de [locatie] te Zaandijk zijn geweest. De reistijd per auto van de (toenmalige) woning van verdachte en het adres van de autobrand te Zaandijk bedraagt gemiddeld 39 minuten. In deze tijdlijn ten aanzien van de
heenreisvan Hoorn naar Zaandijk past het gegeven dat de mobiele telefoon die op dat moment bij verdachte in gebruik was, op 26 augustus 2014 om 23.52.23 uur een zendmast in Hoorn heeft aangestraald, waarna verdachte zijn telefoon heeft uitgeschakeld. Het is aannemelijk dat verdachte op dat moment in de gemeente Hoorn reed, op weg naar Zaandijk. Op deze heenreis heeft hij driemaal kort achter elkaar tevergeefs getracht zijn ex-vriendin [aangever 2] telefonisch te bereiken.
Het tijdstip waarop verdachte vervolgens bij zijn (toenmalige) woning is teruggekeerd, te weten om 01.15 uur (p.33), ligt in lijn met de reistijd van een terugreis van het adres van de autobrand in Zaandijk naar de woning van verdachte in Hoorn, vanaf het tijdstip van de brandstichting tussen 00.40 uur en 00.50 uur. In deze tijdlijn ten aanzien van de
terugreisvan Zaandijk naar Hoorn past ook het gegeven dat de mobiele telefoon, die op dat moment bij verdachte in gebruik was en de dag ervoor om 23.52 uur was uitgeschakeld, op 27 augustus 2014 om 01.09.03 uur een zendmast in Hoorn heeft aangestraald. Op dat tijdstip was verdachte immers weer op weg naar zijn woning waar hij kort daarna om 01.15 uur arriveerde.
Gelet op de genoemde tijdlijnen kan de verklaring van verdachte dat hij in zeer korte tijd heen en weer naar Apeldoorn zou zijn gereden, niet juist zijn. De door de verdediging geschetste tijdlijn dat verdachte om 23.00 uur vanuit Hoorn naar Apeldoorn zou zijn gereden, daar na aankomst om 00.00 uur een kwartier heeft rondgereden en toen weer is teruggekeerd naar Hoorn, valt in zijn geheel niet te verenigen met de twee tijdstippen waarop de mobiele telefoon van verdachte zendmasten heeft aangestraald in Hoorn, zelfs niet met de gestelde reistijd van 68 minuten voor een autorit tussen Hoorn en Apeldoorn. De stellingen van de raadsman dat de zendmastgegevens niet zouden kloppen en dat verdachte veel harder heeft gereden, zijn in het geheel niet onderbouwd en hier gaat de rechtbank dan ook aan voorbij. De rechtbank betrekt hierbij ook de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij met normale snelheid, zonder overschrijding van de maximum toegestane snelheid, zou hebben gereden.
Het scenario dat verdachte heen en weer naar de plaats van de autobrandstichting te Zaandijk is gereden, past daarentegen wel in bovengenoemde tijdlijnen en zendmastgegevens. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank derhalve de verklaring van verdachte dat hij heen en weer naar Apeldoorn is gereden, volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig.
Verdachte heeft over de beweerde autorit naar Apeldoorn zelf ter terechtzitting nog verklaard dat hij deze autorit tegenover zijn ex-vriendinnen [aangever 2] , [getuige 3] en [getuige 4] geheim wilde houden en daarom aan ieder van hen de leugen heeft verteld dat hij die nacht in de straat van zijn ex-schoonouders was. Echter, nu de rechtbank de verklaring van verdachte over de gestelde autorit naar Apeldoorn ongeloofwaardig acht, komt de rechtbank dientengevolge tot eenzelfde conclusie ten aanzien van de verklaring van verdachte dat hij zou hebben gelogen over zijn aanwezigheid in Zaandijk om zijn rit naar Apeldoorn te verhullen. Dit leidt er vervolgens toe dat de rechtbank verdachte houdt aan zijn eigen verklaring dat hij aan [aangever 2] , [getuige 3] en [getuige 4] heeft verteld dat hij die nacht op het adres van de brandstichting is geweest.
Hier komt bij dat op de rechtervoorstoel van de auto van verdachte een positieve aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van een brandversnellend middel. Nu dit middel een stof betreft die snel vervliegt, zo blijkt ook uit de bijlage Toelichting ontbrandbare vloeistoffen bij het NFI-rapport (p.111) en het brandonderzoek forensische opsporing (p.91), is er geen verder onderzoek naar dit spoor verricht. Er was op dat moment immers ook niet meer vast te stellen dan een aanwijzing voor de aanwezigheid van een brandversnellend middel.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte ook heeft verklaard dat er op het moment van het onderhavige feit, in augustus 2014, sprake was van stevige relatieproblemen tussen hem en zijn ex-vriendin [aangever 2] , onder meer rond de omgang van verdachte met zijn vier-jarig zoontje. Voorafgaand aan het tijdstip van de brandstichting heeft hij zijn ex-vriendin ook verschillende malen geprobeerd te bellen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte kort voor het moment van de brandstichting in de [locatie] te Zaandijk aanwezig is geweest. Voorts acht de rechtbank buiten redelijke twijfel dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De ongeloofwaardige verklaringen van verdachte en het feit dat het lang (15 à 20 minuten) duurde voordat verdachte de voordeur opendeed toen er door de politie werd aangebeld, dragen bij aan de overtuiging van de rechtbank dat dit feit door verdachte is begaan. Dat de brandstichting levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen heeft opgeleverd, kan de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier niet vaststellen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
3.4.
Feit 2
3.4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 15 december 2014, omstreeks 18.00 uur, bevond aangeefster [aangever 2] zich in de woning aan de [toenmalig adres verdachte] te Hoorn. Verdachte en diens broer [getuige 5] waren ook in de woning aanwezig. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar met zijn linker vuist in haar gezicht raakte. Verdachte raakte haar op haar rechterkaak. Aangeefster voelde op dat moment pijn, proefde bloed in haar mond en viel op de grond. [24]
Op 16 december 2014 is aangeefster door een mond-, kaak- en aangezichtschirurg onderzocht met als klachten de tanden niet goed op elkaar kunnen krijgen en de mond niet goed kunnen openen. Er bleek sprake van een trauma capitis (naar de rechtbank begrijpt: een hersenschudding) en een contusie caput mandibulae (naar de rechtbank begrijpt: een kneuzing van het rondvormig uiteinde van de onderkaak). Aangeefster diende voor de duur van twee weken zich aan een zacht dieet te houden. [25]
Bij haar aangifte heeft [aangever 2] een screenshot van een Whatsapp-bericht tussen haar en [getuige 5] gevoegd. Uit deze screenshot blijkt dat [getuige 5] op de vraag “Waarom die klap?? Waarom” om 18.32 uur heeft geantwoord met “Geen idee ik hoorde en zag he liggen. Niet normaal net ook gezegd”. [26]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard, dat het klopt dat hij op het ten laste gelegde moment samen met [getuige 5] en [aangever 2] aanwezig was in de woning aan de [toenmalig adres verdachte] te Hoorn en dat het klopt dat hij toen in een ruzieachtige situatie met aangeefster was beland. [27]
3.4.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt allereerst vast dat [aangever 2] een hersenschudding en een kneuzing van de rechter onderkaakkop heeft opgelopen, gelet op haar aangifte en de medische verklaring. De rechtbank beschouwt het noemen van de verkeerde kaakzijde in de medische verklaring een kennelijke verschrijving of vergissing. De eventuele verwarring over de linker- of rechterkaak tast de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de inhoud van dit bewijsmiddel in de kern niet aan.
De rechtbank heeft vervolgens de vraag te beantwoorden of zij op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat het verdachte is geweest die dit letsel bij [aangever 2] heeft veroorzaakt. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van verdachte, dat hij [aangever 2] niet heeft gestompt maar dat zij waarschijnlijk over rondslingerende spullen in de gang is gestruikeld, ongeloofwaardig acht. Deze veronderstelling levert immers geen redelijke verklaring op voor het door [aangever 2] opgelopen letsel. Met name een kneuzing aan de kaak is niet het type letsel dat kan worden opgelopen na een struikeling of een val.
Voorts overweegt de rechtbank dat het whatsapp-berichtenverkeer tussen [aangever 2] en [getuige 5] direct na het voorval, waarin [getuige 5] zijn verontwaardiging uit over hetgeen daarvoor is voorgevallen, bijdraagt aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte [aangever 2] heeft mishandeld. De rechtbank is van oordeel dat de reactie van [getuige 5] in de context van het bericht moet worden gelezen, te weten dat er een klap is uitgedeeld. [getuige 5] reageert immers op de vraag van [aangever 2] naar de reden van de klap.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever 2] door met een vuist op haar kaak te stompen.
3.5.
Feit 3
3.5.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2015;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 3 september 2014 (dossierpagina 91) en
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 4 september 2014 (dossierpagina 113) inclusief de bijgevoegde fotografische weergave (dossierpagina 114).
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 27 augustus 2014 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk [merk auto 1] , voorzien van het kenteken [kenteken auto 1] ), welke stond geparkeerd op de oprit van een woning, gelegen aan de [locatie] aldaar op ongeveer één meter afstand van de aan die woning aangebouwde garage, terwijl de bewoners van die woning in die woning lagen te slapen, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een brandversnellend middel (brandspiritus) op die personenauto aangebracht en vervolgens open vuur in aanraking gebracht met dat brandversnellend middel en/of die personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de inhoud van die personenauto en de inventaris van die woning te duchten was;
feit 2:
hij op 15 december 2014 te Hoorn [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] met kracht met een vuist op de kaak te stompen;
feit 3:
hij op 27 augustus 2014 te Hoorn, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een dolkmes (merk Stainless), waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:mishandeling;
feit 3:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de overtreding van feit 3 heeft zij gevorderd een geldboete op te leggen ter hoogte van € 200,- subsidiair vier (4) dagen vervangende hechtenis.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting; een zeer ernstig strafbaar feit dat veel gevaar met zich meebrengt. Slechts door het ingrijpen van anderen, heeft de brand zich niet verspreid en zijn de gevolgen ervan relatief beperkt gebleven. Verdachte heeft door zijn handelen onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving opgeroepen dan wel versterkt, wat eens te meer geldt voor de familie van zijn ex-partner. Daarnaast heeft verdachte forse financiële schade veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van zijn ex-vriendin. Door zijn handelen heeft hij pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en haar lichamelijke integriteit aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsdelicten hiervan (langdurige) nadelige psychische en lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij.
Tot slot heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het dragen van een dolkmes. Ook deze overtreding draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Alle drie de bewezen verklaarde feiten zijn bedreigend en intimiderend van aard. Ook spelen de feiten van brandstichting en mishandeling zich af in de relationele sfeer. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 21 augustus 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder in 2014 voor een geweldsdelict in de relationele sfeer is veroordeeld. Kennelijk heeft deze veroordeling (tot een voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden) onvoldoende effect gesorteerd, nu verdachte zich andermaal schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapportage van 13 november 2014, uitgebracht door Reclassering Nederland, waarin wordt aangegeven dat verdachte in een reclasseringstoezicht loopt ten aanzien van de veroordeling van 14 mei 2014, dat hij zich moest laten behandelen in het kader van agressiebeheersing en vergroting van zijn vaardigheden door De Waag in Amsterdam en dat hij hieraan goed meewerkt en zich aan zijn afspraken houdt. Vanwege de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering het recidiverisico niet inschatten en is ook het risico op letselschade onbekend. Dientengevolge onthoudt de reclassering zich van het geven van een advies. Bij een eventuele veroordeling acht de reclassering voorzetting van de huidige bijzondere voorwaarden, opgelegd bij vonnis van 14 mei 2014, noodzakelijk.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten van brandstichting en mishandeling slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstaf rechtvaardigt. Ten aanzien de duur van deze straf, merkt de rechtbank op dat de officier van justitie bij haar strafeis – kennelijk – de ernst van de zaak, meer in het bijzonder wat betreft de brandstichting, anders waardeert dan de rechtbank. Dit komt mede door het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, bij de brandstichting enkel het gemeen gevaar voor goederen wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank komt daarom tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur dan door de officier is gevorderd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezen verklaarde overtreding van feit 3 een geldboete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd.
6.3.
Vermogensmaatregel – onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een (dolk)mes, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat voorwerp is begaan en het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp is in strijd met de wet of het algemeen belang.

7.Overige beslissing omtrent het beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een zwarte trui, dient te worden teruggegeven aan verdachte, aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 750,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Ter zitting heeft haar advocaat, mr. C. Ganzeboom, ter toelichting op de vordering aangegeven, dat het slachtoffer angstig is en reeds een jaar lang therapie volgt. Verdachte is eerder voor een mishandeling van hetzelfde slachtoffer veroordeeld. Tevens heeft verdachte het slachtoffer met de dood bedreigd door met zijn vinger over zijn hals te gaan. De directe familie van het slachtoffer heeft onder het gedrag van verdachte geleden. Al deze omstandigheden tezamen maken het volgens mr. Ganzeboom gerechtvaardigd de vordering van € 750,- toe te wijzen.
De officier van justitie acht volledige toewijzing van de vordering op zijn plaats met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat de verdediging, indien feit 2, ondanks zijn pleidooi, bewezen wordt geacht, geen bezwaar heeft tegen het betalen van de gevorderde
€ 750,-. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven de vordering te vermeerderen, mits de benadeelde partij, zoals zij zelf heeft aangegeven, het toegewezen bedrag zal doneren aan een goed doel ter preventie van huiselijke geweld.
De rechtbank is van oordeel dat de schade ten aanzien van het door verdachte veroorzaakte psychische letsel tot een bedrag van € 400,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Alle feiten en omstandigheden afwegend, komt vergoeding van dit bedrag de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat zij deze immateriële schade op grond van algemene ervaringsregels en de thans bekende gegevens heeft begroot en met min of meer soortgelijke gevallen heeft vergeleken. De door mr. Ganzeboom toegevoegde uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 4 oktober 2012, betreft naar het oordeel van de rechtbank qua zwaarte een andersoortige zaak. Derhalve zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen tot een bedrag van € 400,- en het overige afwijzen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis met parketnummer 15/048791-14

Bij vonnis van 14 mei 2014 in de zaak met parketnummer 15/048791-14 heeft de politierechter in deze rechtbank verdachte ter zake van mishandeling van zijn levensgezel veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertig (40) uren subsidiair twintig (20) dagen vervangende hechtenis. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee (2) jaren bepaald onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 mei 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft aanvankelijk (schriftelijk) gevorderd de voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer te leggen. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie evenwel gevorderd, dat de rechtbank zal gelasten dat de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd wordt verlengd met één (1) jaar, aangezien verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij het een en ander heeft opgestoken van de ambulante behandeling bij de Waag. Zij acht het van belang dat het contact met de reclassering en de Waag wordt voortgezet.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schriftelijke vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit. Dat verdachte bij onderhavig vonnis wederom wordt veroordeeld voor een mishandeling van zijn (ex)partner, geeft voor de rechtbank de doorslag om te kiezen voor de tenuitvoerlegging. Kennelijk hebben het contact met de reclassering en de behandeling bij de Waag verdachte er niet van kunnen weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan strafbare feiten en in het bijzonder aan een mishandeling. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg zouden staan, zijn niet aanwezig.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf van veertig (40) uren subsidiair twintig (20) dagen vervangende hechtenis te worden gelast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
23, 24c, 36b, 36c, 36f, 57, 62, 157, 300 van het Wetboek van Strafrecht
en
27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT (8) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit tot het betalen van een geldboete van
€ 200,- (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
VIER (4) DAGENhechtenis;
onttrekt aan het verkeer:
1.00 STK Mes Kl: wit – 294616;
gelast de teruggave aan verdachte van:
1.00 STK Trui Kl: zwart – 308490;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [aangever 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
ACHT (8) DAGENhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
15/048791-14en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
VEERTIG (40) UREN, opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank d.d. 14 mei 2014;
deze taakstraf wordt vervangen door
TWINTIG (20) DAGENhechtenis als deze niet (naar behoren) wordt uitgevoerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.R. Mol,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
mr. Haverkate is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina 23).
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina 23) en de zich in het dossier bevindende fotografische weergaven (dossierpagina’s 25-26 en 29).
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina’s 45-46).
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 4 september 2014 (dossierpagina’s 79-80) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina 47).
6.Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 3 september 2014 (dossierpagina’s 89 en 90) en de zich in het dossier bevindende fotografische weergaven (dossierpagina’s 95-96).
7.Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 3 september 2014 (dossierpagina 91) en de zich in het dossier bevindende fotografische weergaven (dossierpagina’s 94 en 97).
8.Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 3 september 2014 (dossierpagina’s 90-91) en de zich in het dossier bevindende fotografische weergaven (dossierpagina’s 98-101) .
9.Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 3 september 2014 (dossierpagina 91).
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in Zaandijk op 27 augustus 2014, met zaaknummer 2014.08.28.017 d.d. 15 september 2014 (dossierpagina 109).
11.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina’s 36-37).
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 22 september 2014 (dossierpagina 81 en 82).
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2014 (dossierpagina 31).
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina 33).
15.Het proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporing d.d. 3 september 2014 (dossierpagina 91).
16.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [aangever 2] d.d. 20 december 2014 (dossierpagina 157), het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 18 december 2014 (dossierpagina 162) en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 8 januari 2015 (dossierpagina 168).
17.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [aangever 2] d.d. 20 december 2014 (dossierpagina 157).
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] d.d. 8 januari 2015 (dossierpagina 168).
19.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2015.
20.Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagname ex artikel 94 Sv d.d. 21 januari 2015 (dossierpagina 219).
21.Het proces-verbaal van DCS mbt imei VE [verdachte] d.d. 18 september 2014 (dossierpagina’s 136-137) en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2014 (dossierpagina 138).
22.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2015.
23.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2014 (dossierpagina 88).
24.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] d.d. 20 december 2014 (dossierpagina 9-10).
25.Een schriftelijk bescheid, te weten een verslag van [arts] (MKA-chirurg) van het Zaans Medisch Centrum d.d. 16 december 2014 (dossierpagina 12).
26.Een zich in het dossier bevindende fotografische weergave van een Whatsapp-bericht (dossierpagina 15).
27.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2015.