ECLI:NL:RBNHO:2015:8513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
15/743231-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking en bewijsuitsluiting in strafzaak wegens overtreding van de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en pepperspray. De zaak is ontstaan na een gewapende overval op een Lidl in Alkmaar op 10 mei 2013, waarbij de verdachte als dader werd aangemerkt op basis van camerabeelden. Op 21 januari 2014 werd de woning van de verdachte doorzocht, waarbij een vuurwapen en pepperspray werden aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn geweest. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende verdenking bestond op basis van de herkenning door politieagenten en de daaropvolgende onderzoeksresultaten. Het bewijs dat tijdens de doorzoeking was verkregen, werd als rechtmatig beschouwd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en legde een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het tijdsverloop en de impact van de aanhouding op zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743231-13 (P)
Uitspraakdatum: 24 september 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 september 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Dirlik, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2014 te Alkmaar een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (voorzien van wapennummer 20056, kaliber .45ACP, zijnde een single action, semi-automatisch pistool en voorzien van de tekst Peters Stahl Germany), en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere kogelpatronen (voorzien van een bodemstempel w-w 45auto en/of een bodemstempel CBC 45auto), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2014 te Alkmaar, een spuitbusje pepperspray (voorzien van de tekst walther pro secure Pfefferspray), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 10 mei 2013 heeft een gewapende overval plaatsgevonden op de Lidl in Alkmaar-Noord. Van deze overval zijn beelden van beveiligingscamera’s beschikbaar. Twee politiemensen hebben aan de hand van deze beelden een grote gelijkenis gesignaleerd tussen de dader van de overval en verdachte. Verdachte is hierop als verdachte van de overval aangemerkt en op 21 januari 2014 is de woning van verdachte doorzocht. Hierbij zijn een vuurwapen met munitie en een busje pepperspray gevonden. Verdachte heeft toegegeven dat de wapens en de munitie van hem waren.
De discussie in deze zaak spitst zich toe op de vraag of er op 21 januari 2014 van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van de verdachte sprake was en of de daarop volgende doorzoeking van de woning van verdachte, en daarmee het als gevolg van deze doorzoeking verkregen bewijs, rechtmatig is geweest.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten onrechte als verdachte van de overval op de Lidl is aangemerkt. De herkenning van verdachte op de camerabeelden door twee verbalisanten was ontoereikend om van een redelijk vermoeden van schuld te spreken. Doordat verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt, zijn de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van zijn woning onrechtmatig geweest. Dit zijn vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Het als gevolg van deze vormverzuimen vergaarde bewijs, te weten de vondst van de wapens en de bekennende verklaring van verdachte, is daarom onrechtmatig verkregen en mag bij de beoordeling niet meewegen.
4.3.
Bewijsuitsluitingsverweer
De rechtbank verwerpt het beroep van de raadsman op bewijsuitsluiting en overweegt daartoe als volgt:
De basis voor de verdenking tegen verdachte wordt gevormd door twee ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van een hoofdagent, respectievelijk een brigadier van politie, die ieder voor zich relateren dat zij de man op de beelden van de overval van de Lidl ‘zeer gelijkend’ vinden op de hen ambtshalve bekende verdachte. De politie heeft vervolgens nader onderzoek verricht om deze herkenning te substantiëren. Omdat de foto van verdachte in het HKS-systeem van de politie gedateerd was, is de meest recente foto van verdachte bij de gemeente Alkmaar opgevraagd. Vervolgens is een observatieteam ingezet om het actuele uiterlijk van verdachte vast te stellen. De aldus verzamelde gegevens heeft de politie vergeleken met de signalementen die de aangever en twee getuige hadden gegeven van de overvaller, de beveiligingsbeelden van de overval en het signalement van verdachte in HKS. Hierbij zijn overeenkomsten gevonden op de aspecten: geslacht, leeftijd, lengte, uiterlijk, postuur, gelaat en beharing.
De rechtbank is van oordeel dat er op grond van deze onderzoeksresultaten, in onderling verband en samenhang beschouwd, voldoende verdenking tegen verdachte bestond voor een redelijk vermoeden van schuld aan de overval op de Lidl in Alkmaar op 10 mei 2013. De aanhouding van verdachte en de doorzoeking van zijn woning zijn derhalve rechtmatig geweest. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van enig vormverzuim in de zin van artikel 395a Sv en daarmee is er ook geen reden de resultaten van de doorzoeking en de verklaring van verdachte uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank stelt daarbij vast dat er een opmerkelijk lange tijd is verstreken tussen de herkenning van verdachte door de politiefunctionarissen (13 mei, respectievelijk 17 juli 2013) en de uiteindelijke doorzoeking op 21 januari 2014 terwijl het dossier geen duidelijkheid verschaft over de reden van dit tijdsverloop. Deze omstandigheid doet echter niet af aan de rechtmatigheid van de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van diens woning.
De rechtbank is zich er voorts van bewust dat de wijze van binnentreden, door een ondersteuningsgroep in een woning waar een gezin met een jong kind en hoogzwangere vrouw aanwezig is, een grote impact heeft op de betrokkenen. Ook deze omstandigheid doet echter niet af aan de rechtmatigheid van de aanhouding van verdachte en de doorzoeking in de woning.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 24 januari 2014 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte aan [adres] . Hierbij werd in de meterkast een afgesloten kistje gevonden dat na opening een pistool en 24 patronen bleek te bevatten. In de slaapkamer werd in een nachtkastje een busje pepperspray aangetroffen. [2]
Het vuurwapen en de munitie zijn onderzocht door een wapentechnisch rechercheur. Deze heeft vastgesteld dat het vuurwapen een single-action semi-automatisch pistool, kaliber .45ACP betreft. Op het wapen stond de tekst “Peters Stahl Germany” en het was voorzien van het wapennummer 20056. Het is een vuurwapen in de zin van art 1 onder 3, gelet op art 2 lid, Cat III onder 1 van de Wet wapens en munitie (Wwm).
Voorts is vastgesteld dat in het wapen een patroonmagazijn aanwezig was, met daarin zeven kogelpatronen met het bodemstempel “w-w 45 auto”. Verder waren bij het wapen aanwezig vier kogelpatronen met het bodemstempel “CBC 45 auto” en 20 kogelpatronen, voorzien van het bodemstempel “w-w 45auto”. Dit is munitie in de zin van art 1 onder 4 gelet op art 2 lid 2 Cat III van de Wwm. [3]
Ook het in beslag genomen busje is onderzocht. Op het busje stond de tekst ‘walther pro secure Pfefferspray’. In het busje was een hoeveelheid vloeistof aanwezig. Volgens de rechercheur is er geen reden aan te nemen dat de inhoud van het busje iets anders is dan wat erop stond aangegeven, namelijk Pfefferspray/pepperspray. Het spuitbusje is daarom een voorwerp, bestemd voor het treffen van personen met een verstikkende, weerloosmakende en traanverwekkende stof. Daarmee is het een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 6. [4]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het aangetroffen pistool, de kogels en de pepperspray van hem waren. [5]
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1. en 2.ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 21 januari 2014 te Alkmaar een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (voorzien van wapennummer 20056, kaliber .45ACP, zijnde een single action, semi-automatisch pistool en voorzien van de tekst Peters Stahl Germany) en munitie van categorie III, te weten kogelpatronen (voorzien van een bodemstempel w-w 45auto en/of een bodemstempel CBC 45auto), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 21 januari 2014 te Alkmaar een spuitbusje pepperspray (voorzien van de tekst walther pro secure Pfefferspray), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een verstikkende en weerloosmakende en traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Handelen in strijd met artikel26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (vuurwapen)
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (munitie)
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sancties

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf
(de rechtbank begrijpt: een taakstraf)voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de inzet van het ondersteuningsteam disproportioneel was en dat verdachte met onnodig veel geweld is aangehouden. Dit moet meewegen in de strafmaat, evenals het feit dat verdachte door deze zaak reeds zwaar is getroffen en het tijdsverloop in de zaak na de aanhouding van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn woning een semi-automatisch vuurwapen met bijbehorende patronen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen met munitie kan onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich meebrengen.
Daarnaast heeft verdachte een busje pepperspray in zijn bezit gehad. Ook dat is een vorm van verboden wapenbezit, die bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid onder burgers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar in een verder verleden strafrechtelijk is veroordeeld, maar dat hij sinds 2006 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank weegt voorts mee dat de wijze van aanhouding van verdachte - in het bijzijn van zijn hoogzwangere vriendin en zoontje - en de doorzoeking van zijn woning diep hebben ingegrepen in het persoonlijk leven van verdachte en dat van zijn gezinsleden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, rekening houdend met het tijdsverloop, aanleiding een lagere straf en kortere proeftijd op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
180 (honderdtachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Leenaers, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr J.M. Sassenburg , rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 september 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking [adres] met nummer 20140121 1120 1780, gedateerd 21 januari 2014, dossierpagina 43 en het proces-verbaal verdenking [verdachte] met nummer 20131126 1148 4238, gedateerd 8 januari 2014, dossierpagina 96
3.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL10AL 2013047766-29, gedateerd 11 februari 2014, dossierpagina's 100/101.
4.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL10AL 2013047766-34, gedateerd 25 februari 2014, dossierpagina's 107/108.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2015.