ECLI:NL:RBNHO:2015:8551

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
C/14/155783/FA RK 14-1500
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderbijdrage op basis van verdeling van de draagkracht van partijen bij co-ouderschap in afwijking van het Tremarapport

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2015 een beschikking gegeven in een familiezakenprocedure tussen een man en een vrouw, die in co-ouderschap de zorg voor hun minderjarige kinderen delen. De man verzocht om wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen, alsook om aanpassing van de kinderbijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 30 juni 2000 met elkaar zijn gehuwd en dat hun huwelijk op 24 april 2009 is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn twee minderjarigen geboren. De rechtbank heeft de procedure in verschillende zittingen behandeld, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er overeenstemming is bereikt over de zorgregeling, maar dat er geen overeenstemming was over de kinderbijdrage. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man en de vrouw in gelijke mate de zorg voor de kinderen dragen. De rechtbank heeft de kinderbijdrage van de man aan de vrouw op nihil gesteld met ingang van 3 mei 2014, en heeft bepaald dat de vrouw aan de man een kinderbijdrage van € 220,00 per maand dient te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/14/155783 / FA RK 14-1500
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 7 oktober 2015
in de zaak van:
[naam man],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. van der Weide, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[naam vrouw],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. de Haan, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 14 juli 2014;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 8 september 2015;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 26 januari 2015;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 1 en
12 mei 2015;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op
5 augustus 2015;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op
7 augustus 2015;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op
21 augustus 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 februari 2015, in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. M. van der Weide en de vrouw bijgestaan door mr. J. de Haan.
1.3
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor de duur van drie maanden in verband met mediation.
1.4
Partijen hebben de rechtbank bericht dat op een aantal punten afspraken zijn gemaakt die in een gewijzigd ouderschapsplan zijn opgenomen. Ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de kinderbijdrage hebben partijen geen overeenstemming bereikt en verzocht een nieuwe zittingsdatum te bepalen.
1.5
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voorgezet op de zitting van
25 augustus 2015, in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. M. van der Weide en de vrouw bijgestaan door mr. J. de Haan.
1.6
De minderjarige [kind 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken en heeft dit bij brief, gedateerd
11 december 2014, gedaan.
1.7
Partijen hebben overeenstemming bereikt over een gewijzigde verdeling van zorg- en opvoedingstaken en hebben dit neergelegd in een aanvullend ouderschapsplan (versie
6 mei 2015).

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op 30 juni 2000 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 24 april 2009 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 9 april 2009.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [familienaam]:
- [ kind 2], geboren op [geboortedatum 1] in de gemeente Alkmaar,
- [ kind 3], geboren op [geboortedatum 2] in de gemeente Alkmaar.

3.Zorgregeling

3.1
De man verzoekt de beschikking te wijzigen in die zin, dat de zorgregeling aldus wordt gewijzigd dat de minderjarigen de ene week van vrijdagmiddag uit school tot de week daarop op vrijdagmiddag uit school bij hem verblijven en dat de minderjarigen in de andere week bij de vrouw verblijven en dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld in die zin dat de minderjarigen de helft van de vakanties bij hem zullen zijn en de andere helft van de vakanties bij de vrouw.
Daarnaast verzoekt de man het bij rolbericht van 11 mei 2015 overgelegde en door partijen ondertekende ouderschapsplan op te nemen in de beschikking.
3.2
Nu partijen overeenstemming aangaande de zorgregeling hebben bereikt, kan het verzoek van de man worden toegewezen, met uitzondering van de gevraagde ingangsdatum van 3 mei 2014. De rechtbank kan de zorgregeling eerst wijzigen per datum beschikking.

4.Hoofdverblijfplaats

4.1
De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 3] en/of [kind 2] met ingang van 3 mei 2014, althans met ingang van de datum beschikking bij hem zal zijn. Ter zitting heeft de man verklaard dat in 2009 is afgesproken dat beide minderjarigen hoofdverblijfplaats bij de vrouw zouden hebben, omdat de man op dat moment niet over een woning beschikte. Nu is de situatie anders.
4.2
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij graag wil dat de in 2009 gemaakte keuze gehandhaafd blijft en dat de man zich aan die eerdere afspraak houdt. Gevoelsmatig wil de vrouw de kinderen niet op papier uit elkaar halen.
4.3
Nu partijen een volstrekt gelijkwaardig co-ouderschap zijn overeengekomen, waarbij het hoofdverblijf van [kind 2] en [kind 3] afwisselend bij de man en de vrouw is, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat het hoofdverblijf van één van de minderjarigen bij een van de ouders zal zijn. Wel is er aanleiding om verandering te brengen in de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Gelet op de gewijzigde zorgregeling die inmiddels tussen partijen is afgesproken en is neergelegd in het aanvullend ouderschapsplan van 6 mei 2015, heeft de vrouw ter zitting onvoldoende onderbouwd waarom beide minderjarigen bij haar ingeschreven zouden moeten staan. Inschrijving van één van de minderjarigen bij de man sluit in dit geval aan bij de feitelijke verdeling door partijen van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank zal bepalen dat de minderjarige [kind 3] zal worden ingeschreven op het adres van de man.

5.Kinderbijdrage

5.1
De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
5.2
Bij de eerder genoemde beschikking van 9 april 2009 is bepaald dat het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking en dat volgens dit convenant de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2009 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 219,00 per kind per maand moet voldoen.
5.3
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van
1 januari 2015 € 237,00 per kind per maand.
nihilstelling
5.4
Partijen zijn overeengekomen dat de beschikking van 9 april 2009 en het ouderschapsplan en convenant dat partijen in 2009 hebben opgesteld dienen te worden gewijzigd, in die zin dat de door de vader aan de moeder te betalen kinderbijdrage met ingang van 3 mei 2014 op nihil wordt gesteld. Partijen hebben de verzoeken dienovereenkomstig aangepast.
verzoek van de man om kinderbijdrage
5.5
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan de man als kinderbijdrage met ingang van 3 mei 2014:
primair: € 170,00 per kind per maand zal voldoen, uitgaande van de verdeling van de verblijfsoverstijgende kosten bij helfte en toekoming van de kinderbijslag voor 1 kind aan ieder der partijen;
subsidiair: € 281,80 per kind per maand, uitgaande van betaling door de man van de verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen en toekoming van de kinderbijslag voor 2 kinderen aan de man;
althans: een bedrag dat door de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven wordt geacht.
5.6
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
wijziging van omstandigheden
5.7
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
5.8
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de man inmiddels over een woning beschikt en partijen een co-ouderschapsregeling zijn overeengekomen een wijziging van omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel. De rechtbank zal derhalve overgaan tot een herbeoordeling van de kinderbijdrage.
behoefte
5.9
De behoefte van de minderjarigen is destijds vastgesteld op € 1.064,00 per maand. Geïndexeerd bedraagt de behoefte thans € 1.142,00 per maand. De rechtbank neemt deze behoefte ook in deze procedure als uitgangspunt. De rechtbank houdt geen rekening met de verhoging van 16% in verband met dubbele woonlasten, nu die regeling in het in deze zaak gehanteerde Tremarapport van januari 2014 niet meer is opgenomen.
5.1
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij het erover eens zijn dat er vanwege het feit dat partijen in gelijke mate de zorg voor de kinderen dragen, een zorgkorting van 50% moet worden toegepast. De rechtbank begrijpt deze verklaring van partijen aldus, dat zij het erover eens zijn dat zij niet over en weer hoeven bij te dragen in de verblijfskosten van de kinderen in de periode dat de kinderen bij de andere ouder verblijven. De rechtbank zal daarom in afwijking van het Tremarapport geen zorgkorting toepassen op de gevraagde kinderbijdrage.
5.11
Vervolgens dient gelet op het bepaalde in artikel 1:397 van het BW te worden beoordeeld in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen, naar rato van draagkracht, tussen de ouders moet worden verdeeld.
draagkracht van partijen
5.12
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de in het Tremarapport opgenomen formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen per maand. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,00) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
5.13
De man is werkzaam bij de stichting Christelijk voortgezet onderwijs Alkmaar en heeft blijkens de jaaropgave 2014 een bruto jaarinkomen van € 32.534,00.
Op basis van de jaaropgave 2014 berekent de rechtbank een NBI van de man van
€ 1.995,00 per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan volgens de formule € 375,00 per maand.
5.14
De vrouw is werkzaam bij de Stichting DNO te Alkmaar en heeft een bruto maandsalaris van € 4.635,00 per maand. De rechtbank berekent een NBI van de vrouw van
€ 2.951,00 per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 844,00 per maand.
5.15
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 375:1219 x 1142 = € 351,00 per maand
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 844:1219 x 1142 = € 791,00 per maand
Samen: € 1.142,00 per maand.
vaststelling kinderbijdrage op basis van verdeling van de draagkracht van partijen
5.16
De rechtbank gaat er, zoals aanbevolen in het Tremarapport, vanuit dat de ouder de verblijfsoverstijgende kosten draagt van (en kinderbijslag ontvangt voor) het kind dat bij hem/haar hoofdverblijfplaats heeft. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat de man en de vrouw ongeveer gelijke verblijfskosten hebben voor het verblijf van de kinderen, nu de co ouderschapsregeling ziet op een gelijke verdeling van het verblijf van de kinderen tussen beide ouders. Ervan uitgaande dat de kosten van de kinderen overeenkomen met de hierboven vastgestelde behoefte van € 1.142,00 per maand, bedragen de kosten per kind
€ 571,00 per maand.
5.17
Aangezien de draagkracht van de vrouw aanzienlijk hoger is dan die van de man, dient er door de vrouw een kinderbijdrage aan de man te worden betaald om te bereiken dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
5.18
Uit de in overweging 5.15 vermelde cijfers, volgt dat de draagkracht van de man toelaat dat hij in (afgerond) 30% van de behoefte van de kinderen kan voorzien en dat de vrouw in (afgerond) 70% van de behoefte van de kinderen kan voorzien. Het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen behoort dan uit te komen op een totale bijdrage (in natura en aan de man te betalen kinderbijdrage) van € 791,00 per maand en het aandeel van de man dient dan uit te komen op een totale bijdrage van € 351,00 per maand. Bij vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen totale kinderbijdrage van € 220,00 per maand wordt dit doel bereikt en acht de rechtbank deze bijdrage in overeenstemming met het bepaalde in artikel 1:397 van het BW.
5.19
De rechtbank zal deze bijdrage vaststellen als door de vrouw aan de man te betalen kinderbijdrage ten behoeve van beide kinderen.
ingangsdatum
5.2
Partijen zijn overeengekomen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor [kind 2] en [kind 3] met ingang van 3 mei 2014 op nihil wordt gesteld. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
5.21
Niet in geschil is dat de vrouw tot op heden de verblijfsoverstijgende kosten voor beide kinderen heeft voldaan. De kinderen stonden bij haar ingeschreven, zodat zij de kinderbijslag ontving en mogelijke andere kinderkortingen. Nu de wijziging van de inschrijving niet eerder dan per datum beschikking kan worden gerealiseerd, ziet de rechtbank aanleiding om de door de vrouw aan de man te betalen kinderbijdrage per datum beschikking in te laten gaan.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
stelt de volgende zorg- en contactregeling vast: de minderjarigen verblijven de ene week van vrijdagmiddag uit school tot de week daarop op vrijdagmiddag uit school bij de man en in de andere week bij de vrouw. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg verdeeld in die zin dat de minderjarigen de helft van de vakanties bij de man zullen zijn en de andere helft van de vakanties bij de vrouw;
6.2
bepaalt dat hetgeen door partijen is afgesproken, zoals vastgelegd in het aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte aanvullende ouderschapsplan gedateerd 6 mei 2015 als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd;
6.3
bepaalt dat de minderjarige [kind 3], geboren op [geboortedatum 2], in de gemeente Alkmaar, zal worden ingeschreven in de BRP op het adres van de man;
6.4
bepaalt met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 9 april 2009, de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor de minderjarigen [kind 2], geboren op [geboortedatum 1] in de gemeente Alkmaar, en [kind 3], geboren op [geboortedatum 2] in de gemeente Alkmaar, op nihil met ingang van 3 mei 2014;
6.5
bepaalt met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 9 april 2009 dat de vrouw aan de man met ingang van heden als kinderbijdrage voor de minderjarigen [kind 2], geboren op [geboortedatum 1] in de gemeente Alkmaar, en [kind 3], geboren op [geboortedatum 2] in de gemeente Alkmaar, € 220,00 per maand dient te voldoen;
6.6
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.I. Vleeming-Wever, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.