ECLI:NL:RBNHO:2015:876

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
C/14/155558 HA RK 14/102
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • S.M. Jongkind-Jonker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgvuldigheidsnorm door psychiater in behandelrelatie met patiënt, toewijzing immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen een verzoekster en haar psychiater, verweerder. De verzoekster, die zelf therapeut was, had zich in 2009 onder behandeling gesteld van verweerder om een terugval in alcoholverslaving te voorkomen. Gedurende de behandelrelatie ontstond er een seksuele relatie tussen verzoekster en verweerder, die begon op 23 januari 2011, kort na het beëindigen van de behandelrelatie. Verzoekster heeft een klacht ingediend tegen verweerder, die door het Regionaal Tuchtcollege gegrond werd verklaard, wat leidde tot een schorsing van verweerders inschrijving in het BIG-register.

Verzoekster heeft in het deelgeschil verzocht om te verklaren dat verweerder wanprestatie heeft gepleegd door de seksuele relatie aan te gaan en aansprakelijk is voor de geleden schade. De rechtbank oordeelde dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door de zorgvuldigheidsnormen te schenden die gelden voor psychiaters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele relatie en de samenwerkingsrelatie die verweerder met verzoekster aanging, in strijd waren met de beroepscode voor psychiaters. De rechtbank heeft de immateriële schade van verzoekster vastgesteld op € 5.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente, en de kosten van het deelgeschil op € 6.127,-- begroot, die door verweerder moeten worden betaald.

De rechtbank heeft de verzoeken van verzoekster toegewezen en verklaard dat verweerder aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, als gevolg van zijn wanprestatie. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zorgverleners in hun professionele relaties met patiënten en de gevolgen van het schenden van zorgvuldigheidsnormen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht, sectie handel en insolventie, locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/14/155558 / HA RK 14/102
AJB/SJ
Beschikking van 22 januari 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Haarlem,
verzoekster,
advocaat mr. S.L. Visser te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende en als psychiater praktijk houdende te Haarlem,
verweerder,
advocaat mr. A. van der Weijden te Haarlem.
Partijen zullen hierna ''[verzoekster]'' en ''[verweerder]'' worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek om te beslissen over een deelgeschil met producties 1-4 van [verzoekster], bij de rechtbank ingekomen op 8 juli 2014;
- het verweerschrift van 16 oktober 2014, bij de rechtbank ingekomen op 17 oktober 2014, met producties 1-7 van de zijde van [verweerder];
- de brief van 31 oktober 2014 van de zijde van [verzoekster] met producties 5 en 6;
- de brief van 6 november 2014 met 4 bijlagen van de zijde van [verweerder];
- de mondelinge behandeling op 10 november 2014;
- de ter zitting door beide advocaten overgelegde en voorgelezen pleitnotities;
- de van de zijde van [verweerder] overgelegde en voorgelezen notities.
1.2
Ten slotte is beschikking bepaald. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast.

2.De feiten

2.1
Op 13 oktober 2009 heeft [verzoekster] zich bij psychiater [verweerder] onder behandeling gesteld om een terugval in alcoholverslaving te voorkomen.
2.2 [
verzoekster] was zelf destijds als zelfstandig therapeut werkzaam op gebied van stresshantering, ontspanning en verslavingszorg.
2.3
In de loop van 2010 heeft [verweerder] aan [verzoekster] voorgesteld om samen een groep op te zetten voor patiënten met alcoholproblematiek. Hier is uitvoering aan gegeven.
2.4
Op 11 januari 2011 heeft psychiater M.G.H. Guiot de behandeling van [verzoekster] overgenomen van [verweerder].
2.5
Op 12 januari 2011 hebben [verweerder] en [verzoekster] met elkaar een persoonlijk gesprek gevoerd. Vanaf 23 januari 2011 is een seksuele relatie tussen hen ontstaan. Deze relatie is begin april 2011 geëindigd.
2.6
Op 2 mei 2011 heeft psychiater Guiot een klacht ingediend tegen [verweerder] bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De klacht was erop gebaseerd dat [verweerder] tijdens de behandelrelatie met [verzoekster] een samenwerkingsrelatie is aangegaan, vlak na de behandelrelatie een seksuele relatie met haar is aangegaan, na de behandelrelatie nog een geneesmiddel heeft voorgeschreven zonder dit te melden aan de opvolgende behandelaar Guiot en niet heeft voldaan aan de eisen die de wet stelt aan behandelplan en informed consent.
2.7
Op 21 mei 2013 is de klacht door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam op alle onderdelen gegrond verklaard. Aan [verweerder] is de maatregel schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van een maand opgelegd.
2.8
Op 8 juli 2014 heeft [verzoekster] een verzoekschrift tot het behandelen van een deelgeschil aanhangig gemaakt. Op 10 november 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Daarbij zijn verschenen [verzoekster] vergezeld van mr. Visser voornoemd, alsmede [verweerder] vergezeld van mr. Van der Weijden voornoemd. Voorts waren van beide partijen de partners aanwezig.

3.Het deelgeschil

3.1 [
verzoekster] heeft, na wijziging van haar verzoek in de pleitnota, verzocht dat de rechtbank voor recht verklaart dat:
 [verweerder] vanaf 12 januari 2011 dan wel 23 januari 2011 jegens [verzoekster] wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door een seksuele relatie met [verzoekster] aan te gaan;
 [verweerder] jegens [verzoekster] wanprestatie heeft gepleegd door tijdens de behandelrelatie vanaf 12 oktober 2010 ook een samenwerkingsrelatie met [verzoekster] aan te gaan;
 [verweerder] aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade veroorzaakt door deze wanprestatie dan wel dit onrechtmatig handelen gepleegd in oktober 2010 en januari 2011;
 de omvang van de immateriële schade begroot dient te worden op een bedrag van € 15.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen binnen twee weken na de in dezen te geven beschikking;
 de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv worden begroot, zoals hiervoor in paragraaf 23 en het ter zitting over te leggen overzicht gespecificeerd, dan wel enig ander bedrag in goede justitie te bepalen, en [verweerder] veroordeeld wordt tot betaling daarvan, te betalen binnen twee weken na de in dezen te geven beschikking.
3.2 [
verweerder] heeft verweer gevoerd.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1 [
verweerder] heeft zich niet verzet tegen de wijziging van het verzoek. De rechtbank zal daarom recht doen op het verzoek, zoals gewijzigd. Daarin worden het verstrekken van een geneesmiddel na einde behandelrelatie en het niet voldoen aan de eisen van het medisch dossier niet langer aan de gestelde wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad ter grondslag gelegd.
4.2 [
verzoekster] stelt zich op het standpunt dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld dan wel toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [verzoekster]. [verzoekster] heeft haar standpunt als volgt onderbouwd. [verweerder] heeft medisch onzorgvuldig gehandeld door tijdens de behandelrelatie met [verzoekster] ook een samenwerkingsrelatie aan te gaan en door onmiddellijk na het beëindigen van de behandelrelatie een seksuele relatie aan te gaan. [verzoekster] heeft hierdoor, zo stelt zij, materiële en immateriële schade opgelopen. [verweerder] heeft de stellingen van [verzoekster] deels erkend en deels gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen hierna beoordelen.
4.3 [
verweerder] heeft aangevoerd dat een beslissing van deze rechtbank op het verzoek van [verzoekster] niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 1019x derde lid onder a Rv. Het verzoek van [verzoekster] leent zich in de visie van [verweerder] kennelijk niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank verwerpt dit door [verweerder] overigens niet onderbouwde verweer en is van oordeel dat de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.4 [
verweerder] heeft in zijn verweerschrift erkend dan wel niet betwist (te) snel na beëindiging van de behandelrelatie een seksuele relatie met [verzoekster] te zijn aangegaan. Voorts staat vast dat [verweerder] tijdens de behandelrelatie een samenwerkingsrelatie is aangegaan met [verzoekster]. [verweerder] heeft erkend hiermee in strijd te hebben gehandeld met de regels die voor hem als psychiater gelden en met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam psychiater verwacht mag worden. [verweerder] betwist echter dat hij onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld of wanprestatie jegens haar heeft gepleegd. Hij voert aan dat hij in tuchtrechtelijk opzicht weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, maar stelt dat onrechtmatigheid (of wanprestatie) een andere normschending betreft, waarvan geen sprake is. [verzoekster] heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.5
De rechtbank stelt het volgende voorop. Van een psychiater mag worden verwacht dat hij zich houdt aan door zijn eigen beroepsgroep opgestelde en in een protocol neergelegde voorschriften met betrekking tot verantwoord medisch handelen. Afwijking van die voorschriften is slechts aanvaardbaar indien zulks in het belang van een goede patiëntenzorg wenselijk is.
4.6 [
verweerder] heeft zich niet gehouden aan deze voorschriften. Meer in het bijzonder heeft hij het bepaalde in artikel II.4 en II.5 van de Beroepscode voor Psychiaters (hierna: de beroepscode) geschonden. Door zich niet te houden aan de voorschriften heeft [verweerder] in de hand gewerkt dat de verschillende rollen die [verweerder] en [verzoekster] ten opzichte van elkaar innamen (behandelaar, patiënt, seksueel partners en professioneel collega's) en de daarbij behorende afhankelijkheidsrelaties door elkaar zijn gaan lopen of elkaar te snel zijn opgevolgd. [verweerder] wist dat [verzoekster] psychisch niet stabiel was en gevoelig was voor verslaving. Dat was immers de reden dat ze door hem behandeld werd. De rechtbank is van oordeel [verweerder] door het aangaan van de samenwerkingsrelatie heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7:453 BW. In zoverre is sprake van een toerekenbare tekortkoming. De seksuele relatie is in strijd met de code aangegaan kort na beëindiging van de behandelrelatie en dient naar het oordeel van de rechtbank ook te worden gekwalificeerd als toerekenbare tekortkoming.
4.7
De rechtbank neemt als startpunt van de toerekenbare tekortkoming als gevolg van het aangaan van een seksuele relatie 23 januari 2011. Partijen zijn het erover eens dat de seksuele relatie op die datum is gestart.
4.8
De rechtbank neemt als startpunt van de toerekenbare tekortkoming als gevolg van het aangaan van een samenwerkingsrelatie de datum van 12 oktober 2010. [verzoekster] heeft deze datum gesteld als startpunt van de samenwerkingsrelatie en [verweerder] heeft zich niet tegen deze datum verzet.
schade
4.9 [
verzoekster] heeft gesteld dat zij zowel materiële als immateriële schade heeft geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [verweerder]. In het deelgeschil heeft zij de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat [verweerder] voor deze schade aansprakelijk is. De rechtbank acht dit verzoek toewijsbaar. [verweerder] heeft ook niet betwist dat hij, indien en voor zover verwijtbaar handelen van zijn kant tot schade heeft geleid aan de zijde van [verzoekster], hij daarvoor in beginsel aansprakelijk is.
4.1
Wat betreft de omvang van de schadeposten wenst [verzoekster] enkel een beslissing van de rechtbank over de immateriële schade. Hetgeen naar voren is gebracht over de materiële schade en het causaal verband tussen die schade en de toerekenbare tekortkoming blijft in onderhavig deelgeschil buiten beschouwing. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar immateriële schade aangevoerd dat ze als gevolg van de seksuele relatie met [verweerder] depressief is geworden, een huwelijkscrisis heeft doorgemaakt, suïcidale ideaties heeft gekregen, is teruggevallen in alcoholmisbruik en nu nog slaapproblemen en nachtmerries heeft. Wat betreft het bestaan van de psychische schade en van het causale verband met de seksuele relatie met [verweerder] verwijst [verzoekster] naar correspondentie van psychiater Guiot (productie 3 bij verzoekschrift), inhoudende een brief van psychiater Guiot aan de huisarts van [verzoekster] d.d. 19 juni 2014.
4.11
De rechtbank oordeelt als volgt. [verweerder] heeft niet concreet betwist dat [verzoekster] de door haar genoemde psychische klachten heeft ervaren. Wel betwist [verweerder] dat er causaal verband bestaat met de seksuele relatie. Hij heeft in dat kader aangevoerd dat de schade ook het gevolg kan zijn geweest van het feit dat [verzoekster] de seksuele relatie met [verweerder] aan haar man heeft opgebiecht.
4.12
De rechtbank oordeelt als volgt. In de brief van psychiater Guiot wordt het causaal verband tussen de handelwijze van [verweerder] en de psychische schade (overmatig alcoholgebruik, het ontstaan van crisissituaties, depressiviteit en suïcidale ideaties) niet expliciet gelegd, maar wordt wel vermeld dat deze klachten vóór de handelwijze van [verweerder] niet bestonden (''het bleek psychisch goed met haar te gaan'' en ''haar alcoholafhankelijkheid was volledig in remissie'') en ná de seksuele relatie met [verweerder] wel. Voorts geldt dat [verweerder] een norm heeft geschonden, specifiek gericht op bescherming van [verzoekster]. Met toepassing van de omkeringsregel wordt het door [verzoekster] gestelde causale verband dan ook als vaststaand aangenomen, behoudens tegenbewijs door [verweerder]. [verweerder] heeft in dit verband echter slechts aangevoerd dat de schade ook kan worden teruggevoerd op het opbiechten van een affaire. De rechtbank verwerpt dit verweer. In het kader van de vestiging van de aansprakelijkheid is niet meer dan een conditio sine qua non verband vereist en zonder toerekenbare tekortkoming van de zijde van [verweerder] zou het opbiechten ook niet nodig zijn geweest. Uit het voorgaande volgt dat het causaal verband tussen de toerekenbare tekortkoming van [verweerder] en de door [verzoekster] gestelde psychische schade als vaststaand moet worden aangenomen.
4.13 [
verzoekster] verzoekt de rechtbank de immateriële schade te begroten op een bedrag van € 15.000,--, te betalen binnen twee weken na deze beschikking. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat [verzoekster] psychische schade heeft geleden die kan worden toegerekend aan de handelwijze van [verweerder]. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen.
4.14
Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. [verzoekster] was voorafgaand aan de handelwijze van [verweerder] verhoogd kwetsbaar en gevoelig voor alcoholverslaving. [verweerder] was daarvan als psychiater op de hoogte. Het is onduidelijk of sprake is van blijvende psychische schade, maar aangenomen kan worden dat de impact van de handelwijze van [verweerder], gegeven de psychische kwetsbaarheid van [verzoekster], groot is geweest. Daar staat tegenover dat [verzoekster] een volwassen vrouw is en zelf therapeute. De seksuele relatie met [verweerder] heeft bovendien niet langer dan 2 à 2,5 maanden geduurd. Al deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,-- redelijk als vergoeding voor immateriële schade. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met wettelijke rente. [verweerder] heeft het verzoek tot toewijzing van die rente niet weersproken. Nu [verzoekster] geen aanvangsdatum voor de rente heeft gesteld zal de rechtbank deze datum vaststellen op datum binnenkomst verzoekschrift bij de rechtbank, zijnde 8 juli 2014.
4.15
De rechtbank ziet in de door [verweerder] gestelde omstandigheid dat [verzoekster] de toenadering is begonnen door het sturen van seksueel getinte sms-jes, wat daar ook van zij, geen aanleiding om een deel van het bedrag vanwege eigen schuld voor rekening van [verzoekster] te laten komen. Zijn professionele verantwoordelijkheid als psychiater diende [verweerder] ervan te weerhouden daarop in te gaan.
4.16
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] reeds een bedrag van € 10.000,-- aan [verzoekster] heeft betaald. De rechtbank ziet aanleiding om dit bedrag in mindering te brengen op voormeld bedrag van € 5.000,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente). Beide partijen hebben ook aangegeven dat een dergelijke verrekening kan worden toegepast. Hieruit volgt dat de rechtbank niet zal bepalen dat het bedrag van € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan [verzoekster] moet worden betaald. Dat deel van het petitum onder de vierde bullet zal worden afgewezen.
kosten deelgeschil
4.17
Nu [verzoekster] ter zake van de aansprakelijkheidsvraag in het gelijk is gesteld, zal worden overgegaan tot begroting van de kosten van het deelgeschil en ook tot veroordeling tot betaling ervan.
4.18
Bij de begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekster] dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Mr. Visser heeft in haar verzoekschrift de kosten voor het opstellen van het verzoekschrift, correspondentie, bestuderen verweerschrift, concipiëren pleitnota, voorbereiding mondelinge behandeling, mondelinge behandeling zelf, reistijd en overleg met [verzoekster] aanvankelijk begroot op een bedrag van € 3.525,50 inclusief BTW, uitgaande van 15 uur werk. In haar pleitnota heeft zij gesteld dat zij in totaal € 8.008,55 aan kosten heeft gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van een totale tijdsbesteding van 34,5 uur tegen een uurtarief van € 190,--, te vermeerderen met 21% BTW. Daarnaast wordt vergoeding verzocht voor het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 77,--.
4.19
De rechtbank gaat, gelet op al het voorgaande, voorbij aan het verweer van [verweerder] dat niet moet worden begroot omdat [verzoekster] zich tot de deelgeschillenrechter heeft gewend wetende dat ze geen schade heeft geleden.
4.20 [
verweerder] heeft geen bezwaar tegen het tarief, maar wel tegen het aantal uren en tegen het feit dat mr. Visser reistijd naar de mondelinge behandeling volledig telt als declarabele tijd. De rechtbank acht het uurtarief ook redelijk. De rechtbank acht het aantal uren, gelet op de aard en complexiteit van het deelgeschil, disproportioneel hoog en zal de kosten begroten op een totaalbedrag van € 5.000,-- exclusief 21% BTW, dat wil zeggen € 6.050,-- inclusief BTW. Dit is inclusief reistijd. Met het griffierecht erbij komt dit op een totaal bedrag van € 6.127,--.
4.21
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de veroordeling tot betaling een termijn van twee weken te verbinden, zoals [verzoekster] verzoekt, nu [verzoekster] dit deel van het verzoek niet heeft onderbouwd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart voor recht dat [verweerder] vanaf 23 januari 2011 jegens [verzoekster] wanprestatie heeft gepleegd door een seksuele relatie met [verzoekster] aan te gaan.
5.2
verklaart voor recht dat [verweerder] jegens [verzoekster] wanprestatie heeft gepleegd door tijdens de behandelrelatie vanaf 12 oktober 2010 ook een samenwerkingsrelatie met [verzoekster] aan te gaan.
5.3
verklaart voor recht [verweerder] aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade veroorzaakt door deze wanprestatie gepleegd in oktober 2010 en januari 2011.
5.4
verklaart voor recht dat de omvang van de immateriële schade begroot dient te worden op een bedrag van € 5.000,--
5.5
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op het bedrag van € 6.127,-- en veroordeelt [verweerder] tot betaling daarvan.
5.6
wijst af en het meer of overig verzochte.
Deze beschikking is gewezen en in het openbaar uitgesproken door mr. S.M. Jongkind-Jonker op
donderdag 22 januari 2015.