ECLI:NL:RBNHO:2015:8802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
4342750
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen voor de werknemer in het licht van persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, [de b.v.]. De werknemer was op staande voet ontslagen vanwege het openen en lezen van vertrouwelijke post die niet voor haar bestemd was. De werkgever stelde dat dit gedrag een dringende reden voor ontslag op staande voet vormde, terwijl de werknemer betwistte dat er sprake was van een dringende reden en aanspraak maakte op doorbetaling van haar salaris.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Hoewel de gedragingen van de werknemer ernstig waren en het vertrouwen van de werkgever geschaad was, hield de kantonrechter rekening met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. De werknemer was 63 jaar oud, had meer dan tien jaar bij de werkgever gewerkt en had altijd goed gefunctioneerd. De gevolgen van het ontslag op staande voet zouden voor haar zeer ingrijpend zijn, aangezien zij niet in aanmerking zou komen voor een uitkering en geen pensioen meer kon opbouwen.

De vordering van de werknemer tot doorbetaling van haar salaris werd toegewezen, met terugwerkende kracht vanaf 26 juni 2015, omdat zij zich pas toen beschikbaar had gehouden voor haar werkzaamheden. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging af, maar kende de wettelijke rente toe. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak om bij ontslag op staande voet niet alleen naar de gedragingen van de werknemer te kijken, maar ook naar de persoonlijke omstandigheden en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 4342750 VV EXPL 15-160
Uitspraakdatum: 13 oktober 2015
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres in conventie
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen
tegen
[naam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie
verder te noemen: [de b.v.]
gemachtigde: J.P. Dikker

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 10 september 2015 een vordering tegen [de b.v.] ingesteld.
1.2.
Op 22 september 2015 heeft een zitting plaatsgevonden, tegelijkertijd met het door [de b.v.] ingestelde verzoek tot voorwaardelijke ontbinding en voorwaardelijke betaling van vergoeding (4342486 AO VERZ 15-214). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen producties toegezonden. Ter zitting heeft [de b.v.] een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld.

2.De feiten

2.1.
[de b.v.] is leverancier van accu's, aggregaten, elektromotoren en elektrotechnische artikelen. Daarnaast verricht zij onderhoudsdiensten op dit gebied.
2.2.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1952, is 1 oktober 2003 in dienst getreden bij [de b.v.] in de functie van receptioniste/telefoniste. Laatstelijk had [eiseres] een loon van € 2.429,61 bruto (exclusief emolumenten) per maand op basis van een parttime dienstverband van 32 uur per week.
2.3.
[eiseres] is lid van de personeelsvertegenwoordiging (pvt).
2.4.
Onderdeel van de taakomschrijving van receptioniste is het verwerken van inkomende en uitgaande post.
2.5.
Op 13 juni 2015 heeft [de b.v.] [eiseres] op staande voet ontslagen. Dit ontslag heeft [de b.v.] bevestigd bij brief van 17 juni 2015, waarin staat:
(...) Met deze brief bevestigen wij het gesprek van afgelopen zaterdagochtend 13 juni, op ons kantoor in [plaats] met u, mevrouw [XXX] en ondergetekende waarin wij u op staande voet hebben ontslagen. De reden hiervan is als volgt. U heeft uitgaande vertrouwelijke post, die in gesloten enveloppen aan u gegeven was ter verzending en die niet voor u bestemd was, zonder toestemming van ons of van de geadresseerde geopend, gelezen en vervolgens in een nieuwe envelop gedaan en alsnog verzonden. U heeft eerst ontkend maar nadat wij u vertelden dat wij hiervan bewijs hebben (getuigen, stukken), heeft u direct toegegeven dat u vertrouwelijke, niet voor u bestemde post hebt gelezen zonder da tu daarvoor toestemming had van ons of van de geadresseerde. U hebt gezegd dat u dit al geruime tijd doet en dat u ermee bent begonnen toen het bij [de b.v.] [plaats] begon te rommelen. Op onze vraag waarom u het hebt gedaan, heeft u geantwoord: "puur uit nieuwsgierigheid". Deze gedragingen vormen een dringende reden voor ontslag op staande voet als bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW. U hebt het in u gestelde vertrouwen onherstelbaar geschaad. Op grond daarvan hebben wij zaterdagmorgen uw arbeidsovereenkomst dan ook met onmiddellijke ingang beëindigd. Bij het nemen van deze beslissing hebben wij rekening gehouden met uw persoonlijke omstandigheden, waaronder de lengte van uw dienstverband en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor u heeft. Door dit ontslag op staande voet bent u schadeplichtig omdat u ons door opzet of schuld een dringende reden hebt gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Wij behouden ons het recht voor om de gefixeerde schadevergoeding of een volledige schadevergoeding te vorderen. (...)
2.6.
In een e-mail van 15 juni 2015 heeft [eiseres] aan een aantal medewerkers van [de b.v.] geschreven:
(...) Lieve mensen hiermee wil ik jullie even melden dat mijn dienstverband per direct beeindig is bij [de b.v.] . Ik heb met vuur gespeeld en mijn vingers verbrand. (...)
2.7.
Bij brief van 26 juni 2015 heeft de gemachtigde van [eiseres] de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet betwist wegens het ontbreken van een dringende reden. Daarbij heeft [eiseres] zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van haar werkzaamheden en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat [de b.v.] wordt veroordeeld tot betaling van het gebruikelijke salaris van [eiseres] te vermeerderen met de gebruikelijke emolumenten vanaf 13 juni 2015 tot aan de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal worden beëindigd, tevens vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat het haar verleende ontslag op staande voet nietig dan wel vernietigbaar is, omdat de vereiste dringende reden hiervoor ontbreekt, althans de gevolgen voor haar te ernstig zijn. Het dienstverband loopt dus nog door en aangezien [eiseres] zich steeds beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van haar werkzaamheden, heeft zij recht op betaling van loon. Bij gebreke van enige andere inkomsten of van een uitkering heeft zij ook spoedeisend belang bij haar vordering.

4.Het verweer

4.1.
[de b.v.] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat wel degelijk sprake is van een dringende reden die ondanks de gevolgen die het ontslag voor [eiseres] heeft, dit ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.2.
In voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval afdeling 9 van boek 7, titel 10 van het BW zoals dat luidde tot 1 juli 2015 van toepassing zou zijn op de procedure tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, vordert [de b.v.] veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 810,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, alsmede tot betaling van € 11.807,90 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
4.3.
Voor wat betreft de vordering tot betaling van € 810,- voert [de b.v.] aan dat [eiseres] zonder toestemming van [de b.v.] zogenoemde spaarpunten voor zakelijke reizen van [de b.v.] heeft gebruikt om voor privé doeleinden producten te bestellen met een totale waarde van € 810,-. Daardoor heeft zij zich zelf voor dat bedrag bevoordeeld ten nadele van [de b.v.] . Zij dient dat bedrag als schade aan [de b.v.] te betalen.
4.4.
Voor wat betreft de vordering tot betaling van € 11.807,90 voert [de b.v.] aan dat [eiseres] haar door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven haar op staande voet te ontslaan, zodat [eiseres] aan [de b.v.] een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten voortduren is verschuldigd.

5.De beoordeling

5.1.
Naar haar aard is de vordering tot doorbetaling van loon spoedeisend, zodat [eiseres] daarin kan worden ontvangen.
5.2.
De gevorderde voorlopige voorzieningen zijn slechts toewijsbaar als aan de hand van de feiten en omstandigheden in dit geding de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure soortgelijke vorderingen zullen worden toegewezen. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit niet het geval is.
5.3.
Nu het ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden, is hier het recht zoals dat tot 1 juli 2015 gold (en meer specifiek: artikel 7:677 jo. 7:678 BW), van toepassing.
5.4.
Uitgangspunt in deze is dat een ontslag op staande voet alleen rechtsgeldig kan zijn indien sprake is van een onverwijld aan de werknemer meegedeelde dringende reden, welke dringende reden tot gevolg heeft dat van een werkgever redelijkerwijs niet meer kan worden gevergd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Bij de beoordeling van de dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen, waaronder niet alleen de aard en de ernst van de gedragingen, maar ook de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze van arbeidsuitoefening, de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben.
5.5.
Nu de onverwijldheid van de mededeling in deze geen punt van discussie is, spitst de beoordeling zich toe op de (aanwezigheid van de) dringende reden. Daarbij moet uitgegaan worden van hetgeen ten tijde van het ontslag als dringende reden aan [eiseres] is meegedeeld, te weten het zonder toestemming van [de b.v.] niet aan haar geadresseerde post openmaken, lezen en in een nieuwe envelop alsnog verzenden. [eiseres] heeft niet ontkend dat zij enkele poststukken heeft voorzien van een nieuwe envelop, maar zij heeft omstandigheden aangevoerd die dat handelen volgens haar rechtvaardigen. Verder heeft zij betwist (uitvoerig) kennis te hebben genomen van de betreffende poststukken.
5.6.
[de b.v.] heeft in dit verband toegelicht dat zij in juni 2015 bij toeval kennis kreeg van een eerder incident (in februari 2015) waarbij [eiseres] niet voor haar bestemde post zou hebben opengemaakt, daarvan voor zich zelf kopieën zou hebben gemaakt en daarna in een nieuwe envelop zou hebben verzonden. [XXX] hr-manager bij [de b.v.] , heeft vervolgens twee (aan de binnenzijde geel gemarkeerde) gesloten enveloppen bestemd voor twee andere medewerkers van [de b.v.] aan [eiseres] gegeven met het verzoek deze te verzenden. Daarbij heeft zij aangegeven dat op één van de twee enveloppen moest worden aangetekend dat het ging om vertrouwelijke post. Vervolgens is gebleken dat de geel gemarkeerde enveloppen niet op hun bestemming zijn aangekomen: de betreffende poststukken zaten in andere enveloppen en de gemarkeerde enveloppen zijn verscheurd aangetroffen in de afvalbak van [eiseres] , samen met nog twee verscheurde enveloppen.
5.7.
[eiseres] betwist niet dat zij enkele poststukken van nieuwe enveloppen heeft voorzien, maar voert aan dat de aangeleverde enveloppen niet goed waren dichtgeplakt, dan wel dat de adressticker niet voldeed. Om die reden heeft zij de poststukken opnieuw verpakt. Dit verweer overtuigt niet. De verscheurde delen van de enveloppen die [de b.v.] ter zitting heeft getoond hadden een goed gesloten sluitrand en daarop was niet te zien dat er een verkeerde sticker op zat of dat deze was verwijderd. Bovendien is niet aannemelijk dat tenminste vier enveloppen van de tien à vijftien die [eiseres] dagelijks aangeboden kreeg, niet goed gesloten waren waaronder precies de twee die [XXX] had aangeboden.
5.8.
[eiseres] voert voorts aan dat slechts één van de betreffende poststukken als vertrouwelijk moest worden aangemerkt en dat dit niet gold voor de overige post. Daarmee miskent [eiseres] dat post naar haar aard uitsluitend bestemd is voor de geadresseerde en dat die ook de enige is die de post mag openen. De omstandigheid dat [eiseres] vanwege haar functie vaker te maken had met de verwerking van vertrouwelijke post, maakt het voorgaande niet anders: het weer openmaken van aan [eiseres] in een gesloten envelop aangeleverde post, behoort hoe dan ook niet tot haar taakomschrijving en dient geen enkel doel anders dan het bevredigen van nieuwsgierigheid van [eiseres] .
5.9.
Gelet op het voorgaande kan het verweer van [eiseres] dat zij de betreffende poststukken niet heeft gelezen, ook niet overtuigen. Nu er geen andere reden voor het openen en herpakken van de poststukken was, kan de enige reden slechts zijn geweest het kennisnemen van de inhoud daarvan. Of dat kennisnemen slechts vluchtig of juist uitvoerig is geweest, kan in deze in het midden blijven. Het gaat er om dat [eiseres] in elk geval heeft kunnen zien wat de aard van de betreffende post was.
5.10.
Bij voormeld oordeel is mede van belang de inhoud van de e-mail die [eiseres] daags na het ontslag op staande voet heeft verzonden en waarin zij heeft aangegeven te hebben gespeeld met vuur en haar vingers te hebben gebrand. Deze uitlating sluit aan op het verwijt dat [de b.v.] [eiseres] maakt. Het verweer van [eiseres] dat zij daarmee heeft gedoeld op haar relatie met [XXX] , die volgens haar slecht was, vindt geen ondersteuning in de stukken en de verklaringen ter zitting, waaruit veeleer volgt dat [eiseres] goed functioneerde en met toestemming van [XXX] regelmatig loonsverhogingen en/of bonussen kreeg.
5.11.
Gelet op het voorgaande moet er vanuit worden gegaan dat [de b.v.] [eiseres] op terechte gronden verwijt niet voor haar bestemde post te hebben geopend, gelezen en in een andere envelop te hebben verzonden. De vraag is vervolgens of deze gedraging gelet op de verdere omstandigheden van het geval zo ernstig is dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De reden daarvoor is vooral gelegen in de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor haar zouden hebben. [eiseres] is inmiddels 63 jaar en het lijkt niet erg waarschijnlijk dat zij in dezelfde of een vergelijkbare functie nog werk zal vinden. Vanwege het verwijtbare ontslag komt zij niet in aanmerking voor een uitkering. Pensioen kan zij nu niet meer opbouwen. [eiseres] is meer dan tien jaar bij [de b.v.] in dienst geweest en in die periode heeft zij altijd goed gefunctioneerd. Dat het vertrouwen van [de b.v.] in [eiseres] door haar handelen ernstig is verstoord, is voorstelbaar, maar gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden had een andere, voor [eiseres] minder diffamerende beëindiging van de arbeidsovereenkomst eerder voor de hand gelegen.
5.13.
De conclusie is dan ook dat het ontslag op staande voet geen stand houdt en [eiseres] recht heeft op doorbetaling van loon vermeerderd met de gebruikelijke emolumenten. De vordering tot doorbetaling van loon zal worden toegewezen vanaf 26 juni 2015 omdat zij zich pas toen uitdrukkelijk beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van haar werkzaamheden.
5.14.
De vordering tot betaling van de wettelijke verhoging zal worden afgewezen, althans deze zal worden gematigd tot nihil omdat [eiseres] door haar eigen gedragingen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de ontstane situatie. De gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist worden toegewezen.
5.15.
De kantonrechter komt niet toe aan de beoordeling van de vordering in reconventie, nu die vordering slechts voorwaardelijk, voor het geval dat de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat afdeling 9 van boek 7, titel 10 van het BW zoals dat luidde tot 1 juli 2015 van toepassing zou zijn op de procedure tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst (onder zaaknummer 4342750 AO VERZ 15-214), is ingesteld en deze voorwaarde niet is vervuld.
5.16.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [de b.v.] in de proceskosten veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [de b.v.] tot betaling aan [eiseres] van haar gebruikelijke salaris te vermeerderen met de gebruikelijke emolumenten vanaf 26 juni 2015 tot aan de dag waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente over de vervallen termijnen;
6.2.
veroordeelt [de b.v.] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 94,19
griffierecht € 221,00
salaris € 400,00;
6.3.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr J.J. Dijk, kantonrechter en op 13 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter