ECLI:NL:RBNHO:2015:8999

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
4260096 \ OA VERZ 15-145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens gebrek aan ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Stichting Vakinstelling SVO een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer], die sinds 1991 in dienst is als coördinator studentenondersteuning. SVO stelde dat [de werknemer] zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen tijdens examens op 15 en 16 april 2015, waarbij zij als examinator optrad. SVO voerde aan dat de examens ongeldig waren verklaard en dat [de werknemer] in strijd met het examenreglement had gehandeld. [de werknemer] ontkende de beschuldigingen en stelde dat haar ontslag verband hield met een reorganisatie binnen SVO.

De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat [de werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde dat de door SVO aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. Bovendien werd opgemerkt dat [de werknemer] lange tijd naar tevredenheid had gewerkt en dat er geen noemenswaardige incidenten waren geweest in haar dienstverband. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding af en bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4260096 \ OA VERZ 15-145 WD
Uitspraakdatum: 14 oktober2015
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Stichting Vakinstelling SVO,
gevestigd te Houten,
verzoekende partij,
verder te noemen: SVO,
gemachtigde: mr. B.J. Bongaards
tegen
[naam],
wonende te [plaats]
verwerende partij,
verder te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. J.C. Kuipéri-Botter

1.Het procesverloop

1.1.
SVO heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [de werknemer] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 24 juli 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting is door [de werknemer] nog een schriftelijk stuk overgelegd.
1.3.
De zaak is enige tijd aangehouden in verband met onderhandelingen tussen partijen.
1.4.
Op 24 september 2015 is ter griffie binnengekomen een brief van [de werknemer] .
1.5.
Op 29 september 2015 is ter griffie binnengekomen een brief van SVO.
1.6.
Uiteindelijk is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
SVO is een opleidingsinstituut dat mbo-opleidingen aanbiedt en hiertoe nauw samenwerkt met het bedrijfsleven.
2.2.
[de werknemer] , geboren op [datum] is sinds 9 september 1991 in dienst bij SVO. De huidige functie is: coördinator studentenondersteuning tegen een brutoloon van € 4.907,00 per maand, exclusief vakantiegeld en een dertiende maand.
2.3.
[de werknemer] is op 15 en 16 april 2015 betrokken geweest bij het afnemen van schriftelijke toetsen bij studenten die bij SVO een MBO-opleiding volgen.
2.4.
SVO heeft de op die data in het bijzijn van [de werknemer] afgelegde examens ongeldig verklaard.

3.Het verzoek

3.1.
SVO verzoekt:
Primair de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op de kortst
mogelijke termijn op grond van ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] en voor recht te verklaren dat sprake is van een dringende reden waarvan [de werknemer] een verwijt kan worden gemaakt;
Subsidiair: de tussen partijen bestaande overeenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar
handelen van [de werknemer] en/ of op grond van een verstoorde arbeidsrelatie en/ of het bestaan van
omstandigheden waardoor in redelijkheid niet langer van SVO gevergd kan worden dat de
arbeidsovereenkomst langer voortduurt.
3.2.
SVO voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan.
De gang van zaken gedurende de op 15 en 16 april 2015 afgelegde examens, waarbij [de werknemer] als examinator optrad, is niet conform de regels geweest, blijkens de door verschillende cursisten afgelegde verklaringen en door SVO ontvangen klachten. [de werknemer] heeft in strijd
gehandeld met het toepasselijke examenreglement.
[de werknemer] zou de toets ter plekke hebben nagekeken en hebben aangegeven nadere aanpassingen te doen.
Zo zou [de werknemer] door omcirkeling van antwoorden hebben aangegeven dat er nog aanpassingen nodig waren.
Navraag bij andere leerlingen die deelnamen aan de toets, leerde dat [de werknemer] foute antwoorden had omcirkeld ter aanpassing.
Ook zou [de werknemer] hebben toegestaan dat leerlingen briefjes met steekwoorden voorhanden hadden.
Er is aldus SVO sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [de werknemer] en er bestaat aanleiding de arbeidsovereenkomst op kortst mogelijke termijn te ontbinden zonder toekenning van een transitievergoeding.
Vanwege de eventuele aanspraken van [de werknemer] op een bovenwettelijke werkloosheidsregeling is
volgens SVO verder nog van belang of sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW.
Subsidiair is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie en/of overige omstandigheden die
maken dat in redelijkheid de arbeidsovereenkomst niet kan voortbestaan.
3.3.
[de werknemer] voert verweer.
Zeer kort gesteld heeft zij van meet af aan de beschuldigingen ontkend. Zij wijst er op dat haar functie Coördinator Studentondersteuning is en dat zij geen examinator is.
Voorts heeft [de werknemer] kritische kanttekeningen geplaatst bij de kwaliteit van de toetsen die werden afgenomen.
Bij dit alles heeft [de werknemer] nog aangevoerd dat haar ontslag mede in verband staat met een door de nieuwe voorzitter van SVO door te voeren reorganisatie.
3.4.
Op de verdere stellingen van partijen, voor zover in dit geding van belang, zal hierna nog worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Met betrekking tot de primair aangevoerde ontbindingsgrond die vooral is opgeworpen ter afwending van een transitievergoeding c.a. wordt als volgt overwogen.
De door SVO in haar verzoekschrift concreet genoemde verwijten ten aanzien van het optreden van [de werknemer] tijdens examens in april 2015 dienen mede te worden gewogen en beoordeeld in het licht van de navolgende niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwiste omstandigheden:
  • de twee leerlingen die de klachten tegen [de werknemer] aanzwengelden deden dat vanwege het feit dat zij al tijdens het examen te horen zouden hebben gekregen dat zij een onvoldoende zouden hebben gehaald
  • de hele groep betrof leerlingen met een leerbeperking;
  • die leerlingen dienden onder tijdsdruk MBO 3 te halen in 1 jaar in plaats van de reguliere periode van 2 jaar;
  • voor de betreffende leerlingen was het de laatste kans om hun opleiding af te ronden,
  • de examenvragen moesten vooraf worden voorgelezen;
  • de kwaliteit van de toetsvragen waren al eerder door [de werknemer] punt bekritiseerd. Die kritiek, hoewel niet inhoudelijk betwist, heeft niet tot kwaliteitsverbetering geleid;
  • medewerkers van SVO, waaronder [de werknemer] , hebben bij gelegenheid tegelijkertijd verschillende “petten op”, zoals in casu die van mentor van de leerlingen als die van “examinator”.
Dit alles nog los gezien van het feit dat [de werknemer] niet officieel de functie van examinator bekleedde.
4.3.
In het licht van genoemde feiten en omstandigheden is niet komen vast te staan dat [de werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) verwijtbaar handelen als door SVO gesteld.
4.4.
Ook hetgeen SVO subsidiair aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, rechtvaardigt niet dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
SVO heeft in dit kader aangevoerd dat: sprake is van verwijtbaar handelen, dat de arbeidsrelatie is verstoord en dat onder de gegeven omstandigheden van SVO niet kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] laat voortbestaan.
Op basis van hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen, komt de kantonrechter tot het oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar handelen, zodanig dat van SVO in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst nog enige tijd voortduurt.
Dat daadwerkelijk van een verstoorde arbeidsrelatie als bedoeld in artikel 7:669, lid 3 sub g BW sprake is, is evenzeer niet aannemelijk.
4.5.
Uiteraard dient al het vorenoverwogene mede bezien te worden in het licht van de volgende omstandigheden.
[de werknemer] is zeer lang en kennelijk naar alle tevredenheid in dienst bij SVO. Behoudens onderhavige kwestie hebben geen noemenswaardige incidenten plaatsgevonden. Gelet op de duur en het verloop van het dienstverband, alsmede de belangen van [de werknemer] bij voortduring daarvan, moet haar de kans worden geboden om, voor zover nodig, het vertrouwen van de direct betrokkenen te herwinnen.
SVO dient zich hierin, naar de eisen van goed werkgeverschap, constructief op te stellen.
Welke overige omstandigheden maken dat van SVO het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst niet kan worden gevergd, heeft zij verder niet duidelijk over het voetlicht gebracht.
4.6.
Nog afgezien van het voorgaande acht de kantonrechter het volgende van belang. Dat onder de in februari 2015 nieuw aangetreden voorzitter/ directeur van SVO een reorganisatie met ook bezuinigingsdoeleinden is ingezet, staat in dit geding vast. [de werknemer] heeft nog opgeworpen dat haar ontslag mede in verband daarmee staat. SVO heeft hiertegenover als reactie gesteld dat de reorganisatie niet ziet op het opheffen van de functie van [de werknemer] .
Deze reactie is naar het oordeel van de kantonrechter niet afdoende, nu het niet uitsluit dat na het vacant worden van de functie van [de werknemer] , de waardering daarvan neerwaarts zal worden bijgesteld.
4.7.
Hiermee ligt het verzoek voor afwijzing gereed.
4.8.
Bij die stand van zaken is toewijzing van enige vergoeding niet aan de orde in dit geding.
De inhoud van brief van [de werknemer] van 24 september 2015 en die van SVO van 29 september 2015 behoeft derhalve geen nadere bespreking.
4.9.
Een proceskostenveroordeling acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden niet opportuun en deze kosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
Deze beschikking is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter en op 14 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter