ECLI:NL:RBNHO:2015:911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
14.004209 en 14.004210
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten na intrekking toevoeging in strafzaak

Op 18 november 2014 diende mr. A. Çinar, advocaat, een verzoekschrift in bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om vergoeding van kosten ten laste van de Staat. Dit verzoek was ingediend door de verzoeker, die ten tijde van de procedure in voorlopige hechtenis zat. De rechtbank behandelde het verzoek op 27 januari 2015. De verzoeker vroeg om vergoeding van schade en kosten die hij had geleden als gevolg van een onterecht ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, alsook de kosten van zijn raadsman. De rechtbank oordeelde dat de toevoeging, die kort voor de uitspraak was ingetrokken, geen recht gaf op vergoeding van de werkzaamheden die onder de toevoeging waren verricht. De rechtbank overwoog dat de kosten van de raadsman niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de toevoeging was ingetrokken voordat de zaak was geëindigd. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker slechts recht had op vergoeding voor de werkzaamheden die na de intrekking van de toevoeging waren verricht. Uiteindelijk werd aan de verzoeker een vergoeding van € 3.091,08 toegekend, bestaande uit kosten voor verblijf op een politiebureau, verblijf in een huis van bewaring en kosten van de raadsman voor zijn werkzaamheden. De rechtbank wees het overige verzoek af en beval de uitbetaling van de vergoeding aan de advocaat van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 14.004209 en 14.004210
Parketnummer: 14/810027-12
Uitspraakdatum: 9 februari 2015
Beschikking(art. 89 en 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 18 november 2014 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. A. Çinar, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 23 oktober 2014, van
[verzoeker]
,
domicilie kiezende te (6221 BL) Maastricht, Wilhelminasingel 118,
ten kantore van mr. A. Çinar, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 1.785,00, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten
  • € 8.692,82, wegens de kosten raadsman mr. Çinar voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
  • € 15.698,61 wegens de kosten raadsman mr. Loonen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
  • € 280,00, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen (en eventueel behandelen) van het onderhavige verzoekschrift.
Op 27 januari 2015 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. Çinar, voornoemd. Met mr. Çinar is meegekomen mr. R.W.J.L. Loonen.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. S.M. de Vries.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een beschikking van deze rechtbank d.d. 13 oktober 2014 waarbij de zaak beëindigd is verklaard.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Verzoeker is op 10 januari 2012 in verzekering gesteld en in de loop van 26 januari 2012 in vrijheid gesteld.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89, 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze tengevolge van ondergane vrijheidsbeneming geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een raadsman, zo daartoe althans, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Van de zijde van verzoeker is door mr. Çinar ter zitting aanvullend op het verzoekschrift het volgende aangevoerd.
Het begin van het dossier stamt uit de tijd dat mr. Çinar werkzaam was op het kantoor van mr. Loonen (Advocatenkantoor Boumans en Partners). De werkzaamheden genoemd op de declaratie van mr. Loonen zijn - op 20 minuten na – gemaakt door mr. Çinar.
Het dossier bestond uit 8 ordners. Er was nog geen dagvaarding, maar verwacht werd dat die wel ieder moment kon komen. Verzoeker werd verdacht van brandstichting in zijn eigen huis. Daarnaast was er een omvangrijk fraudedossier. Verzoeker zat vaak in het buitenland en op het moment dat hij in Nederland bereikbaar was, zou een afspraak op korte termijn plaatsvinden. Daarom moest het gehele dossier tijdig en goed worden bestudeerd. Gezien de verdenkingen zou immers een lange straf kunnen volgen.
Toen de dagvaarding uitbleef, is een verzoek gedaan om de zaak beëindigd te verklaren. De eerste maal is dat verzoek door de rechtbank in april 2013 afgewezen, maar op 13 oktober 2014 is dat verzoek toegewezen.
De reistijd ziet op het bezoeken van mr. Çinar aan verzoeker in Alkmaar, op 24 januari 2012, mogelijk in verband met afname van DNA.
Verzoeker had in de eerste periode van de strafzaak al laten weten dat hij betalende cliënt wilde zijn. Er was op dat moment al een toevoeging aangevraagd, maar vanwege die mededeling is geen uitbreiding van de uren gevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Pas in september 2014 was verzoeker in de gelegenheid de schriftelijke verklaring te tekenen waarin hij opdracht gaf de toevoeging in te trekken. Dat is nadien dan ook gebeurd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verzoeker er geen belang bij had om voor werkzaamheden, die al verricht waren, als betalende cliënt te worden aangemerkt. Het lijkt erop dat met het oog op een beslissing einde zaak intrekking van de toevoeging is gevraagd, om vervolgens op grond van artikel 591a Sv een verzoek voor vergoeding van de kosten van de raadsman in te kunnen dienen. De officier van justitie is van mening dat die kosten niet ten laste van de Staat dienen te komen als er al een toevoeging was afgegeven. De kosten van dossierstudie zijn bijna allemaal gemaakt op het moment dat verzoeker zich niet meer in voorarrest bevond, zonder dat er sprake was van dagvaarden. Indien er na ontvangst van een dagvaarding te weinig tijd voor dossierstudie zou zijn, had aanhouding gevraagd kunnen worden. In de meeste gevallen is er overigens ook overleg over de zittingsdatum.
Ook ten aanzien van de reistijd is het de vraag of het reëel is om die kosten door de Staat te laten vergoeden. Verdachten zijn vrij in het kiezen van een advocaat, maar als een advocaat wordt gekozen uit de andere zijde van het land, dan mag daar wat tegenover staan.
De verzochte vergoeding ten aanzien van de detentie kan worden toegewezen. Ten aanzien van de verzoeken om vergoeding van advocaatkosten stelt de officier van justitie zich primair op het standpunt de verzoeken af te wijzen, subsidiair om de kosten te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Art. 591a, tweede lid, Sv voorziet in de daar genoemde gevallen in de mogelijkheid tot toekenning van een vergoeding voor de door de gewezen verdachte gemaakte kosten van een raadsman. Die bepaling ziet op de kosten van de raadsman die in de strafzaak als gekozen raadsman is opgetreden. Met het in het Wetboek van Strafvordering voorziene systeem van rechtsbijstand aan verdachten is niet verenigbaar dat de raadsman die in een strafzaak aan de verdachte was toegevoegd, nadat de zaak is geëindigd alsnog als gekozen raadsman in de zin van genoemde bepalingen komt te gelden. Dit uitgangspunt is door de Hoge Raad geformuleerd in zijn arrest van 15 juni 2004 (HR:2004:AO4098).
Deze rechtspraak zag echter op een geval, waarin de aan een gewezen verdachte verleende toevoeging niet werd ‘gebruikt’,
nadatde zaak was geëindigd. In het onderhavige geval heeft verzoeker op 26 september 2014 aan de voorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, verzocht om de toevoeging in te trekken. De voorzitter heeft vervolgens aan de Raad voor Rechtsbijstand een last tot intrekking gegeven, waarna de Raad voor Rechtsbijstand bij brief d.d. 7 oktober 2014 de toevoeging heeft beëindigd. De toevoeging is dus beëindigd, voordat de zaak was geëindigd. Bij beslissing van de rechtbank van 13 oktober 2014 is deze zaak ingevolge artikel 36 Sv geëindigd verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval volgens artikel 591a Sv geen recht bestaat op vergoeding van de werkzaamheden, die onder de eerder verleende toevoeging zijn verricht. Op 26 september 2014 is door de advocaat van verzoeker een verzoekschrift tot beëindiging van de zaak ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de officier van justitie mondeling aan de advocaat van verzoeker heeft meegedeeld dat de zaak geseponeerd zou worden. Bij brief van 9 oktober 2014 is dat bevestigd.
Artikel 44a van de Wet op de Rechtsbijstand luidt als volgt:

1. Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.

2. In het geval op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, wordt overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.

Bij de invoering van dit artikel werd in de Memorie van Toelichting het volgende vermeld:
Bepaald wordt dat de rechtzoekende die gebruik maakt van zijn toevoeging geen kosten voor het gebruik maken van een raadsman mag vorderen, aangezien hij deze kosten niet heeft gemaakt. De rechtzoekende maakt gebruik van zijn toevoeging, indien op het moment dat de advocaat rechtsbijstand verleent een toevoeging is afgegeven.
Voorgesteld wordt om in het geval de zaak eindigt zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering de rechtzoekende geen kostenvergoeding te geven voor de kosten van een raadsman zoals bepaald in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtzoekende heeft gedurende de looptijd van de zaak immers geen kosten gemaakt.
Het bovenstaande laat onverlet dat de toevoeging kan worden ingetrokken of beëindigd. Het kan zijn dat de verdachte de voorkeur geeft aan de juridische bijstand van een commercieel opererende advocaat. Deze keuze moet dan worden gemaakt voordat daadwerkelijke rechtsbijstand is verleend. Daarmee is de rechtsbasis voor deze dienstverlening vanaf het begin duidelijk. (TK 2003-2004, 29 756, nr. 3 p. 1).
Het voorgaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat slechts de werkzaamheden na 26 september 2014 voor vergoeding in aanmerking komen. Gezien de door de advocaat van verzoeker in het geding gebrachte specificatie bepaalt de rechtbank die werkzaamheden op 2 uur.
De verzochte vergoeding voor reiskosten en reisuren zal worden gematigd. Het is de vrije keuze van een verdachte om een advocaat te kiezen. Als een verdachte ervoor kiest om te willen worden bijgestaan door een advocaat uit Maastricht, dan is een verdachte daar natuurlijk evenzeer vrij in.
De vraag is in deze zaak echter in hoeverre het billijk is dat de Staat de extra kosten die de keuze van verzoeker met zich meebrengt vergoedt aan verzoeker. In de onderhavige procedure is de grondslag voor een vergoeding van gemaakte advocaatkosten gelegen in artikel 591a Sv. Voor de maatstaf voor de toekenning van schadevergoeding wordt verwezen naar artikel 90 Sv. In dat artikel wordt bepaald dat er gronden van billijkheid moeten zijn om een schadevergoeding toe te kennen. Daarbij moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen.
Die omstandigheden zijn in dit geval dat het gaat om de vervolging van verzoeker, welke vervolging niet werd doorgezet. Het gaat weliswaar om een omvangrijk dossier van 8 ordners, maar niet duidelijk is dat voor de verdediging van verzoeker bijzondere, specialistische kennis noodzakelijk was, waarover zijn advocaat uit Maastricht diende te beschikken. Dat leidt ertoe dat de rechtbank voor de reistijd naar de zitting in verband met het verzoek beëindiging zaak naar billijkheid 2 uren zal begroten.
De rechtbank zal als redelijk uurtarief in deze zaak uitgaan van een bedrag van € 200,00.
Aan verzoeker zal zodoende worden toegekend een bedrag van € 200,00 x 4, verhoogd met 6% kantoorkosten en btw, in totaal derhalve € 1.026,08.
In het feit dat het verzoek voor het allergrootste deel zal worden afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift vast te stellen op € 280,00.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 3.091,08
(zegge: drieduizendeenennegentig euro en acht cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 315,00 wegens een verblijf van 3 dagen op een politiebureau;
€ 1.470,00 wegens een verblijf van 14 dagen in een huis van bewaring in beperkingen.
€ 1.026,08 wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 280,00 wegens de kosten van een raadsman voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer NL48INGB 0006 4558 64 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Çinar Advocaten, onder vermelding van “schadevergoeding [verzoeker].”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.