ECLI:NL:RBNHO:2015:928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2759
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Korpschef van de Landelijke Politie. Eiser had op 13 november 2012 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat gedeeltelijk werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 augustus 2014 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak meerdere keren verlengd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder zich op verschillende gronden heeft beroepen om openbaarmaking van bepaalde documenten te weigeren, waaronder de bescherming van persoonlijke levenssfeer en de belangen van de Staat. Eiser heeft betoogd dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken onterecht was, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de gevraagde documenten niet meer bestonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mededeling van verweerder over het niet meer bestaan van de documenten niet ongeloofwaardig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd voor zover het de weigering van bepaalde informatie betreft, en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/2759

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr.drs. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

De Korpschef van de Landelijke Politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. J.W.L. van Limbeek en B.N. van Hoek.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Nadien is de termijn voor het doen van uitspraak nog tweemaal verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 10, tweede lid, voor zover hier van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Op grond van artikel 11, eerste lid, wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Eiser heeft, in aanvulling op een eerder verzoek, verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van :
1. verslagen van de vergaderingen van de Onderdeelscommissie/Ondernemingsraad van de Nationale Recherche over de periode van 2004 tot en met 2005, zonder nadere specificatie;
2. documenten waaruit blijkt van de afspraken die met de Turkse tolken, in het bijzonder de heer [naam 1] wonende te [woonplaats 2], zijn gemaakt na het vertrek van de heer [naam 2];
3. het besluit waaruit blijkt van het ontslag van de heer [naam 2];
4. de in de offerte van de Rijksgebouwendienst van 27 mei 2005 met kenmerk [nummer 1] (huuraanbieding) genoemde stukken:
a. Ruimtelijk Programma van Eisen van 1 maart 2005;
b. Verslagen van de diverse bijeenkomsten van de genoemde partijen in de maanden maart, april, mei en nu ook juni en juli 2005;
c. Scans van het gebouw ([naam 3]) op een gebied van Klimaat, Electrotechniek en Werktuigbouwkunde;
d. De adviesaanvraag bij bureau Bibob en het door dit bureau uitgebrachte advies;
5. de in de offerte van de Rijksgebouwendienst van 6 september 2005 met kenmerk [nummer 2] (inbouwpakket) genoemde stukken:
a. instemming met huuraanbieding door KLPD van 9 juni 2005
b. bevestiging van huurafspraken van 27 juni 2005, kenmerk [kenmerk];
c. garantstelling opstartkosten inbouwpakket medio mei 2005 door het KLPD;
d. verslagen van de projectteamvergaderingen;
6. de in de oplegnotitie t.b.v. de vergadering van 6 juni 2005 genoemde: eerdere notities en besluitvorming ten aanzien van de toekomstige huisvesting;
financiële calculatie.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder de informatie gevraagd onder 1 geweigerd omdat geen sprake is van in documenten opgenomen informatie. Aan de weigering de onder 2 gevraagde stukken openbaar te maken heeft verweerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d en e, van de Wob ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft verweerder openbaarmaking van passages in het besluit waaruit blijkt van het ontslag van de heer [naam 2] geweigerd.
Voor zover verweerder passages in de documenten genummerd 1 tot en 5, 6, eerste alinea en 7, laatste alinea heeft geweigerd, heeft verweerder zich beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De passages in de stukken met nummers 6 en 7, met uitzondering van de eerste en laatste alinea, heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat de onder 4a, 4b en 4c en 5a verzochte stukken reeds zijn verstrekt. Verweerder beschikt niet over de onder 4d gevraagde stukken.
Verweerder heeft de beperkte openbaarmaking van de onder 5b en 5c gevraagde stukken gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
De stukken gevraagd onder 6 zijn naar aanleiding van een eerder verzoek aan eiser verstrekt.
4. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder aan de rechtbank overgelegde stukken waarvan de openbaarmaking is geweigerd.
5.1
Eiser kan zich niet verenigen met de weigering van de onder 1 bedoelde stukken.
Eiser stelt dat onaannemelijk is dat van de vergaderingen geen verslagen meer bestaan en geeft aan zeker te weten dat deze zijn opgemaakt.
5.2
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt de rechtbank dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
In dit geval heeft verweerder navraag gedaan bij de secretaris van de toenmalige ODC/OR van de NR en daaruit is gebleken dat de gevraagde documenten niet (meer) bestaan. De mededeling komt niet ongeloofwaardig voor, het gaat ook om bijeenkomsten die geruime tijd geleden hebben plaatsgehad, te weten in 2004-2005. De enkele stelling van eiser dat hij zeker weet dat verslagen zijn opgemaakt, maakt niet aannemelijk dat in weerwil van het door verweerder gestelde, de gevraagde documenten toch (nog) onder verweerder berusten.
6.1
Eiser stelt verder dat ten onrechte de onder 2 gevraagde informatie is geweigerd. Hij stelt in dat verband dat hij niet heeft verzocht om privacygevoelige persoonsgegevens van Turkse tolken, maar heeft verzocht om afspraken die met deze tolken zijn gemaakt na het vertrek van [naam 2].
6.2
Verweerder heeft de gevraagde stukken geweigerd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d en e, van de Wob. De rechtbank stelt vast dat verweerder bedoelde stukken niet aan de rechtbank heeft ingezonden, zodat de rechtbank de ingeroepen weigeringsgronden niet kan beoordelen. Daarmee geconfronteerd heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de gevraagde informatie niet in documenten is neergelegd.
6.3
De rechtbank stelt aldus vast dat verweerder het bestreden besluit in zoverre niet langer handhaaft. Het beroep is om die reden reeds gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover de onder 2 gevraagde informatie is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d en e, van de Wob.
7.1
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte passages uit het ontslagbesluit heeft verwijderd onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Het is immers duidelijk wie het ontslagbesluit betreft. Ten onrechte is voorts de naam van de ondertekenaar niet openbaar gemaakt. Het gaat immers om het hoofd van de Dienst Nationale Recherche, die het besluit beroepshalve heeft ondertekend.
7.2
Eiser stelt terecht dat ambtenaren slechts in beperkte mate een beroep kunnen doen op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Dat ligt anders indien het betreft openbaarmaking van hun persoonsgegevens, daaronder begrepen hun naam. Nu daarbij voorts geldt dat een openbaarmaking in de zin van de Wob niet een verstrekking van gegevens aan een individu betreft, maar een openbaarmaking van die gegevens aan eenieder, heeft verweerder niet ten onrechte met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob terecht de naam van de ontslagen werknemer uit het document verwijderd.
Dit is anders voor wat betreft de ondertekenaar van het besluit. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 juli 2012, CLI:NL:RVS:2012:BX2593 en 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2883) volgt dat ambtenaren die zich reeds uit hoofde van hun functie in de openbaarheid presenteren en ambtenaren die besluiten krachtens mandaat ondertekenen, in beginsel moeten aanvaarden dat hun namen (met de ondertekening van besluiten) naar buiten komen.
Het betoog van eiser slaagt derhalve in zoverre.
7.3
Het besluit zal tevens worden vernietigd voor zover verweerder zich ten aanzien van de ondertekenaar van het ontslagbesluit heeft beroepen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8.1
Eiser betwist dat het Ruimtelijk Programma van Eisen van 1 maart 2005 bij besluit van 31 juli 2012 openbaar is gemaakt.
8.2
Verweerder heeft aangegeven dat na onderzoek is gebleken dat het stuk waarom eiser heeft gevraagd het document is dat verweerder eerder, naar aanleiding van het eerdere Wob-verzoek, bij besluit van 31 juli 2012 openbaar heeft gemaakt. Het betreft de pagina’s 12, 13, 14 en 15 van de bij dat besluit overgelegde stukken. Verweerder heeft ook aangegeven niet over meer of andere stukken te beschikken. De rechtbank ziet geen aanleiding aan die mededeling van verweerder te twijfelen.
9.1
Uit de openbaar gemaakte verslagen van de projectteamvergaderingen is teveel verwijderd, aldus eiser. Van persoonsgegevens is geen sprake, openbaarmaking zou niet tot onevenredige benadeling leiden en de informatie betreft geen stukken voor intern beraad met persoonlijke beleidsopvattingen.
9.2
Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek onder 4b bij het primaire besluit de stukken genummerd 2, 3, 4 en 5 overgelegd. Bij het bestreden besluit zijn voorts nog elf verslagen overgelegd van het “projectteamvergadering aanpassen inbouwpakket [naam 3] KLPD”. Verweerder heeft aan de beperkte openbaarmaking van de
zestukken de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob ten grondslag gelegd, alsmede artikel 11 van de Wob.
9.3
Eiser stelt terecht dat ambtenaren slechts in beperkte mate een beroep kunnen doen op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Dat ligt anders indien het betreft openbaarmaking van hun persoonsgegevens, daaronder begrepen hun naam. Nu daarbij voorts geldt dat een openbaarmaking in de zin van de Wob niet een verstrekking van gegevens aan een individu betreft, maar een openbaarmaking van die gegevens aan eenieder, heeft verweerder niet ten onrechte met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob de namen van de betrokken functionarissen uit de documenten verwijderd.
9.4
Verweerder heeft aan het verwijderen van gegevens uit de documenten die zijn overgelegd in het kader van het verzoek onder 4b ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag mogen leggen. De rechtbank stelt vast dat de passages in de documenten die met een beroep op deze weigeringsgrond zijn verwijderd, betrekking hebben op informatie over overleg tussen het KLPD en derden met betrekking tot de beveiliging van het perceel en de daaraan gestelde en te stellen eisen. De passages bevatten informatie over de indeling van het pand en de aard en wijze van de beveiliging van het pand. Openbaarmaking van deze gegevens kan ertoe leiden dat huurders van het pand maar ook de verhuurder kwetsbaar worden voor van buiten komend onheil, waarbij wordt gedacht aan inbraken of andere inbreuken op de integriteit van het perceel maar ook op de zich in het perceel bevindende apparatuur en dossiers. Het belang van openbaarmaking van de gegevens weegt niet op tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
9.5
De verslagen van de “Projectteamvergadering” betreffen documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. De documenten bevatten persoonlijke beleidsopvattingen Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze passages, die opvattingen van functionarissen behelzen, niet ten onrechte verwijderd met een beroep op artikel 11 van de Wob.
10. Verweerder heeft aangegeven niet te beschikken over de onder 4d gevraagde documenten, omdat geen Bibob-advies is aangevraagd. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat onaannemelijk is dat geen Bibob-advies is gevraagd bij een vastgoedbesluit als hier aan de orde, niet aannemelijk maakt dat in weerwil van het door verweerder gestelde, de gevraagde documenten toch (nog) onder verweerder berusten.
11. Naar aanleiding van eisers verzoek onder 5a heeft verweerder verwezen naar de stukken genummerd 9 tot en met 11 die reeds bij het besluit van 31 juli 2012 openbaar zijn gemaakt en voorts aangegeven niet over meer stukken te beschikken. Eiser stelt dat met de verwijzing naar dit reeds openbaar gemaakte document niet is voldaan aan zijn verzoek onder 5a. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder, in weerwil van het door hem gestelde, over meer stukken beschikt dan het reeds openbaar gemaakte document.
12.1
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte de bedragen heeft verwijderd uit het document waarnaar in het kader van 5a is verwezen en die in het kader van de verzoeken onder 5b en 5c zijn overgelegd en stelt in dat verband dat verweerder onvoldoende heeft geconcretiseerd waarom door de openbaarmaking van die gegevens de economische en financiële belangen van verweerder in het geding zouden zijn.
12.2
De beperkte openbaarmaking van de stukken waarnaar verweerder heeft verwezen in het kader van het verzoek onder 5a kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Het besluit van 31 juli 2012 waarbij die stukken gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, is immers onderwerp van het tevens bij de rechtbank aanhangige geschil onder zaaknummer 13/2005.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts niet ten onrechte met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob gegevens verwijderd uit de stukken 6 en 7, overgelegd naar aanleiding van de verzoeken onder 5b en 5c. De rechtbank stelt vast dat de passages in de documenten die met een beroep op deze weigeringsgrond zijn verwijderd, betrekking hebben op informatie over overleg tussen het KLPD en derden en zien op de huur en verhuur van kantoorruimte en de daarmee samenhangende kosten. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat openbaarmaking van deze gegevens ertoe zou kunnen leiden dat de betrokken partijen in een vergelijkbaar geval in de toekomst, in een onevenredige onderhandelingssituatie kunnen geraken. Het belang van openbaarmaking van de gegevens weegt niet op tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
13.1
Naar aanleiding van eisers verzoek onder 6a en 6b heeft verweerder verwezen naar de stukken genummerd 1 tot en met 4 en 24 tot en met 28 die reeds bij het besluit van 31 juli 2012 openbaar zijn gemaakt. Verweerder heeft daarbij aangegeven over niet meer stukken te beschikken. Eiser stelt dat met de verwijzing naar deze reeds openbaar gemaakte documenten niet is voldaan aan zijn verzoeken onder 6a en 6b. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder, in weerwil van het door hem gestelde, in dit verband over meer stukken beschikt dan de door hem reeds openbaar gemaakte documenten.
14.1
In het voorgaande is reeds overwogen dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding te komen tot een finale beslechting van het geschil. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14.2
Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Indien eiser zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan, zal hij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen. Dat is ook het geval indien verweerder hoger beroep instelt.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
16.2
Eiser heeft in het bezwaar- en beroepschrift gevraagd om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Over dit verzoek zal verweerder zich in het nieuw te nemen besluit moeten uitlaten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, en mr. S.A. Steinhauser en
mr. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.