In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Korpschef van de Landelijke Politie. Eiser had op 13 november 2012 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat gedeeltelijk werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 augustus 2014 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak meerdere keren verlengd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder zich op verschillende gronden heeft beroepen om openbaarmaking van bepaalde documenten te weigeren, waaronder de bescherming van persoonlijke levenssfeer en de belangen van de Staat. Eiser heeft betoogd dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken onterecht was, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de gevraagde documenten niet meer bestonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mededeling van verweerder over het niet meer bestaan van de documenten niet ongeloofwaardig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd voor zover het de weigering van bepaalde informatie betreft, en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.