2.3Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna de Afdeling (o.a. de uitspraak van 29 april 2015 ECLI:NL:RVS:2015:1339) dienen termijnen, als waar het hier om gaat, ter waarborging van de rechtszekerheid, met name, maar niet alleen, van de vergunninghouder. Als de termijn is verlopen, moet deze ervan uit kunnen gaan dat de vergunning benut kan en mag worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Vast staat dat verweerder op 11 juni 2015 de verlening van de omgevingsvergunning het project heeft gepubliceerd onder vermelding van de locatie Groetpolderweg kadastraal NDP02 A 2527 G 0, Lutjewinkel.
Vast staat voorts dat verweerder op 17 augustus 2015 deze publicatie heeft gerectificeerd onder vermelding van de volgende reden: “Eerder werd deze verleende omgevingsvergunning gepubliceerd op een onjuist adres: Groetpolderweg Lutjewinkel”. Bij de rectificatie is als locatie vermeld het perceel aan de Korte Groetpolderweg in Winkel, kadastraal bekend Hollands Kroon Niedorp, sectie A, nummer 2527.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de in eerste publicatie genoemde locatie niet kan worden afgeleid waar het project feitelijk gerealiseerd zal worden.
Ter zitting hebben partijen op een kaart aangegeven waar de eerstgenoemde locatie ‘Groetpolderweg, Lutjewinkel’ zou moeten worden geacht te liggen. De locatie waarvoor de omgevingsvergunning daadwerkelijk is verleend – ‘Korte Groetpolderweg, Winkel’ – ligt kilometers verder in het verlengde van de Groetpolderweg, Lutjewinkel. Het betreft ontegenzeggelijk een andere locatie met een andere naam. Gelet hierop kan van verzoekers niet worden verlangd dat zij hadden moeten begrijpen dat de omgevingsvergunning werkzaamheden betrof die zouden plaatsvinden in de directe nabijheid van hun percelen, althans de directe nabijheid van een aantal verzoekers waaronder [verzoeker 1] , woonachtig direct naast het betreffende perceel. Daartoe is voorts redengevend het feit dat de Groetpolderweg en de in het verlengde daarvan gelegen Kort Groetpolderweg wordt doorsneden door de provinciale weg N242 en dat geen sprake is van een doorlopende weg.
Nu de locatie evident onjuist was weergegeven, lag het niet op de weg van verzoekers bij de onjuiste publicatie door te klikken naar de achterliggende stukken (zo die al digitaal beschikbaar waren gesteld bij de publicatie), zoals vergunninghouder heeft betoogd, dan wel nader onderzoek te doen naar de kadastrale aanduiding die wel juist, zij het zeer beknopt, was weergegeven.
De voorzieningenrechter gaat er voorts voorshands vanuit dat verzoeker [verzoeker 1] zo snel mogelijk nadat hij bekend geworden was met het bestreden besluit, althans in ieder geval binnen twee weken, bezwaar heeft gemaakt.
Gelet hierop zijn er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten de termijnoverschrijding van verzoeker [verzoeker 1] verschoonbaar te achten. Naar ter zitting door verweerder is gesteld heeft deze onlangs het bezwaar van alle verzoekers ontvankelijk geacht.
3. De voorzieningenrechter zal dan ook verder gaan met de inhoudelijke behandeling van het verzoek.
4. De werkzaamheden bestaan uit het afgraven van de bovenlaag van de grond (ca. 1 meter diep), het uitgraven van de daaronder gelegen zware kleilaag, het laten rijpen van de zware klei op het perceel waarna het – als het gerijpt is – wordt afgevoerd, het storten van van buiten het perceel komende niet verontreinigde cultuurgrond en bagger, het terugbrengen van de bovenlaag en tot slot het inzaaien van het perceel met graszaad.
5. Verweerder heeft omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo verleend voor de activiteit uitvoeren van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald (omgevingsvergunning voor aanleggen).
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6. Het project is voorzien op een perceel waarop ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied voormalig gemeente Niedorp” de bestemming “Agrarisch met waarden” geldt en de dubbelbestemmingen “Waterstaat-Waterkering” en “Waarde-Archeologie 4”.
Op grond van artikel 3.7, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het dempen of (ver)graven van sloten en andere waterlopen;
2. het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
3. het aanleggen van voet- en fietspaden;
4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
5. het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
Op grond van artikel 3.7, onder c, van de planvoorschriften wordt de onder sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen.
Op grond van artikel 24.3, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op gronden met de dubbelbestemming “Archeologie 4” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
• het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
• het graven van watergangen;
• het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
• het verlagen van het waterpeil.
Op grond van artikel 24.3, onder b, van de planvoorschriften wordt een omgevingsvergunning als bedoeld onder a slechts verleend indien:
1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
b..een verplichting tot het doen van opgravingen; of
c..een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
Op grond van artikel 24.3, onder c, van de planvoorschriften gelden, wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a, de volgende aanvullende regels:
1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
Op grond van artikel 24.3, onder d, van de planvoorschriften is het verbod als bedoeld onder a niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
• reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
• het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
• mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
• op archeologisch onderzoek gericht zijn;
• die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
• die een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² hebben;
• die oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
Op grond van artikel 30.4, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op gronden met de dubbelbestemming “Waterstaat-waterkering” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1. het afgraven of ophogen van gronden;
2. het aanbrengen van beplanting.
Op grond van artikel 30.4, onder c, van de planvoorschriften wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.
7. De kern van het bezwaar van verzoekers is dat de werkzaamheden – met name het uitgraven, verkopen en afvoeren van de in de grond aanwezige klei – niet valt onder de agrarische bestemming. Verzoekers stellen dan ook dat verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning tevens had dienen te betrekken de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.