ECLI:NL:RBNHO:2015:9338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omgevingsvergunning voor landverbetering met betrekking tot agrarische bestemming en bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend aan Spaansen Holding B.V. voor het project 'Landverbetering Groetpolder'. De werkzaamheden omvatten het uitgraven en afvoeren van klei, het vervangen door cultuurgrond, en het inzaaien met graszaad. Verzoekers, bestaande uit verschillende agrarische partijen, maakten bezwaar tegen de vergunning, stellende dat de werkzaamheden niet in overeenstemming waren met de agrarische bestemming van de grond en dat er sprake was van strijd met het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de werkzaamheden zich wel degelijk verdragen met de agrarische bestemming en dat er geen strijd was met het bestemmingsplan. De rechter benadrukte dat de vergunninghouder de klei uit de grond wilde verkopen om de landverbetering financieel haalbaar te maken, en dat de werkzaamheden geen blijvende sporen zouden achterlaten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de termijnoverschrijding van de verzoekers verschoonbaar was, maar dat dit niet leidde tot een toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De rechter wees het verzoek af, waarbij hij opmerkte dat de bezwaren van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren en dat de vergunninghouder aan de relevante voorwaarden voldeed.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor verzoekers om tijdig bezwaar te maken. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vergunninghouder en de noodzaak voor landverbetering zwaarder laten wegen dan de bezwaren van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4115
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] , firma [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , firma [verzoeker 4] , maatschap [verzoeker 5] , [verzoeker 6] , firma [verzoeker 7] en familie [verzoeker 8], te [woonplaats] , verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon, verweerder

(gemachtigde: C. Nijhuis).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Spaansen Holding B.V., te Winkel, gemachtigde: mr. W. de Vis.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan Spaansen Holding B.V. voor het project ‘Landverbetering Groetpolder’ op het perceel aan de Groetpolderweg in Lutjewinkel.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij brief van 12 augustus 2015. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker 1] en [verzoeker 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Hij is vergezeld door P. Horsmeijer, werkzaam bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Namens derde-partij zijn verschenen, [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door mr. K. Hollenberg, kantoorgenoot van gemachtigde mr. W. de Vis.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Allereerst staat ter beoordeling of sprake is van een ontvankelijk bezwaar.
2.1
Niet in geschil is dat het primaire besluit door toezending aan de vergunninghouder is bekendgemaakt op 5 juni 2015. De bezwaartermijn is zodoende aangevangen op 6 juni 2015. De laatste dag van de termijn is 17 juli 2015. Verzoekers hebben op 12 augustus 2015 bezwaar gemaakt. Daarvan uitgaande is het bezwaarschrift na de daartoe gestelde wettelijke termijn van zes weken bij verweerder ingediend. Verzoekers hebben dus niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar gemaakt.
Verzoekers hebben desgevraagd aan verweerder bij brief van 16 september 2015 medegedeeld dat zij door verweerder op het verkeerde been zijn gezet nu in de eerste publicatie als adres ‘Groetpolderweg in Lutjewinkel’ is vermeld. Ter zitting heeft verzoeker [verzoeker 1] verklaard dat hem door iemand was verteld dat het om een perceel ging tegenover zijn woning. Vervolgens heeft hij met de andere verzoekers binnen een week, op 12 augustus 2015, het bezwaarschrift ingediend. Ten onrechte is in de rectificatie de oorspronkelijke bezwaartermijn aangehouden. Verzoekers betogen dan ook dat, gelet op de onjuiste publicatie, de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.2
Nu het bestreden besluit op de daartoe voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, kan van een andere bezwaartermijn, zoals door verzoekers betoogd, geen sprake zijn.
Er dient evenwel te worden onderzocht of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna de Afdeling (o.a. de uitspraak van 29 april 2015 ECLI:NL:RVS:2015:1339) dienen termijnen, als waar het hier om gaat, ter waarborging van de rechtszekerheid, met name, maar niet alleen, van de vergunninghouder. Als de termijn is verlopen, moet deze ervan uit kunnen gaan dat de vergunning benut kan en mag worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Vast staat dat verweerder op 11 juni 2015 de verlening van de omgevingsvergunning het project heeft gepubliceerd onder vermelding van de locatie Groetpolderweg kadastraal NDP02 A 2527 G 0, Lutjewinkel.
Vast staat voorts dat verweerder op 17 augustus 2015 deze publicatie heeft gerectificeerd onder vermelding van de volgende reden: “Eerder werd deze verleende omgevingsvergunning gepubliceerd op een onjuist adres: Groetpolderweg Lutjewinkel”. Bij de rectificatie is als locatie vermeld het perceel aan de Korte Groetpolderweg in Winkel, kadastraal bekend Hollands Kroon Niedorp, sectie A, nummer 2527.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de in eerste publicatie genoemde locatie niet kan worden afgeleid waar het project feitelijk gerealiseerd zal worden.
Ter zitting hebben partijen op een kaart aangegeven waar de eerstgenoemde locatie ‘Groetpolderweg, Lutjewinkel’ zou moeten worden geacht te liggen. De locatie waarvoor de omgevingsvergunning daadwerkelijk is verleend – ‘Korte Groetpolderweg, Winkel’ – ligt kilometers verder in het verlengde van de Groetpolderweg, Lutjewinkel. Het betreft ontegenzeggelijk een andere locatie met een andere naam. Gelet hierop kan van verzoekers niet worden verlangd dat zij hadden moeten begrijpen dat de omgevingsvergunning werkzaamheden betrof die zouden plaatsvinden in de directe nabijheid van hun percelen, althans de directe nabijheid van een aantal verzoekers waaronder [verzoeker 1] , woonachtig direct naast het betreffende perceel. Daartoe is voorts redengevend het feit dat de Groetpolderweg en de in het verlengde daarvan gelegen Kort Groetpolderweg wordt doorsneden door de provinciale weg N242 en dat geen sprake is van een doorlopende weg.
Nu de locatie evident onjuist was weergegeven, lag het niet op de weg van verzoekers bij de onjuiste publicatie door te klikken naar de achterliggende stukken (zo die al digitaal beschikbaar waren gesteld bij de publicatie), zoals vergunninghouder heeft betoogd, dan wel nader onderzoek te doen naar de kadastrale aanduiding die wel juist, zij het zeer beknopt, was weergegeven.
De voorzieningenrechter gaat er voorts voorshands vanuit dat verzoeker [verzoeker 1] zo snel mogelijk nadat hij bekend geworden was met het bestreden besluit, althans in ieder geval binnen twee weken, bezwaar heeft gemaakt.
Gelet hierop zijn er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten de termijnoverschrijding van verzoeker [verzoeker 1] verschoonbaar te achten. Naar ter zitting door verweerder is gesteld heeft deze onlangs het bezwaar van alle verzoekers ontvankelijk geacht.
3. De voorzieningenrechter zal dan ook verder gaan met de inhoudelijke behandeling van het verzoek.
4. De werkzaamheden bestaan uit het afgraven van de bovenlaag van de grond (ca. 1 meter diep), het uitgraven van de daaronder gelegen zware kleilaag, het laten rijpen van de zware klei op het perceel waarna het – als het gerijpt is – wordt afgevoerd, het storten van van buiten het perceel komende niet verontreinigde cultuurgrond en bagger, het terugbrengen van de bovenlaag en tot slot het inzaaien van het perceel met graszaad.
5. Verweerder heeft omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo verleend voor de activiteit uitvoeren van werkzaamheden in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald (omgevingsvergunning voor aanleggen).
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6. Het project is voorzien op een perceel waarop ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied voormalig gemeente Niedorp” de bestemming “Agrarisch met waarden” geldt en de dubbelbestemmingen “Waterstaat-Waterkering” en “Waarde-Archeologie 4”.
Op grond van artikel 3.7, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het dempen of (ver)graven van sloten en andere waterlopen;
2. het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
3. het aanleggen van voet- en fietspaden;
4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
5. het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
Op grond van artikel 3.7, onder c, van de planvoorschriften wordt de onder sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen.
Op grond van artikel 24.3, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op gronden met de dubbelbestemming “Archeologie 4” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
• het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
• het graven van watergangen;
• het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
• het verlagen van het waterpeil.
Op grond van artikel 24.3, onder b, van de planvoorschriften wordt een omgevingsvergunning als bedoeld onder a slechts verleend indien:
1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
b..een verplichting tot het doen van opgravingen; of
c..een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
Op grond van artikel 24.3, onder c, van de planvoorschriften gelden, wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a, de volgende aanvullende regels:
1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
Op grond van artikel 24.3, onder d, van de planvoorschriften is het verbod als bedoeld onder a niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
• reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
• het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
• mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
• op archeologisch onderzoek gericht zijn;
• die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
• die een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² hebben;
• die oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
Op grond van artikel 30.4, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op gronden met de dubbelbestemming “Waterstaat-waterkering” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1. het afgraven of ophogen van gronden;
2. het aanbrengen van beplanting.
Op grond van artikel 30.4, onder c, van de planvoorschriften wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.
7. De kern van het bezwaar van verzoekers is dat de werkzaamheden – met name het uitgraven, verkopen en afvoeren van de in de grond aanwezige klei – niet valt onder de agrarische bestemming. Verzoekers stellen dan ook dat verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning tevens had dienen te betrekken de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
7.1
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun betoog.
Het betreffende perceel grond betreft een onbebouwd weiland. Gesteld en niet weersproken is dat de feitelijke situatie van het perceel zodanig was dat bij regen plassen op het land bleven staan. De in de grond aanwezige kleilaag bemoeilijkte de opname van regenwater in de grond. Vergunninghouder beoogt met het project de bruikbaarheid van het weiland te verbeteren door het uitgraven van de kleilaag en deze te vervangen door cultuurgrond en/of bagger. Zou de kleigrond niet kunnen worden verkocht, dan zou de landverbetering financieel niet haalbaar zijn geweest, aldus de vergunninghouder. Van de graaf- en stortwerkzaamheden zullen geen sporen resteren. Dit verdraagt zich met de op de gronden rustende agrarische bestemming, zodat geen omgevingsvergunning is vereist voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het feit dat vergunninghouder de uitgegraven klei verkoopt, maakt dat niet anders.
8. Verzoekers voeren voor het overige tegen de verleende omgevingsvergunning voor aanleggen aan dat zij ernstige overlast en nadelige effecten ondervinden, dan wel vrezen te ondervinden van de werkzaamheden, met name het door vrachtwagens storten van slib.
Zij stellen dat vogels, vliegen en ratten op de slibstortplaats zullen afkomen, met alle overlast van dien. Zij stellen voorts dat onkruid op dit soort locaties niet wordt bestreden met als gevolg dat het zaad overwaait naar de aanliggende velden wat problemen kan geven voor de gewassen. Ook zal het storten van slib veel stankoverlast met zich meebrengen.
Het water dat met de slibtransporten meekomt is, naar verzoekers stellen, ernstig vervuild en zal met het storten terecht komen in het grondwater ter plaatse hetgeen een gevaar oplevert voor de akkerbouwgewassen en de gezondheid van de melkkoeien. Verzoekers stellen dat de baggerspecie 1,5 meter hoog achter de dijken komt te liggen, wat een verstoring van hun uitzicht zal opleveren en wellicht gevolg heeft voor de stevigheid van de dijken.
Voorts stellen verzoekers dat de werkzaamheden en het plaatsen van een ‘kantoor’ zal leiden tot veel verkeersoverlast alsmede tot verkeersonveilige situaties, geluidsoverlast en vrezen zij waardevermindering van hun landerijen en woonhuizen. Ook zal hierdoor de rustplaats van kiekendieven, roerdompen en ijsvogels worden verstoord.
8.1
Uit het limitatief-imperatieve toetsingskader zoals neergelegd in artikel 2.11 van de Wabo volgt dat verweerder niet anders kan dan de gevraagde omgevingsvergunning verlenen indien niet blijkt van strijd met het bestemmingsplan.
Uit bovengenoemde relevante bestemmingsplanvoorschriften volgt dat de toets zich beperkt tot de vraag of bij uitvoering van de aanlegactiviteiten geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen, of mogelijk aanwezige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad én of de waterkerende functie niet in onevenredige mate wordt aangetast. Gronden die verzoekers hebben aangevoerd die niet zien op de in de planvoorschriften genoemde belangen, kunnen dan ook niet betrokken worden in de beoordeling.
Verweerder heeft met oog op het belang van behoud van de cultuurhistorische waardevolle landschap als voorwaarde in de omgevingsvergunning opgenomen dat de natuurlijk gevormde glooiingen behouden dienen te blijven. Voorts is onderzoek gedaan naar de archeologische waarden ter plaatse, naar aanleiding waarvan verweerder eveneens een voorwaarde in de omgevingsvergunning heeft opgenomen. Nu door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een watervergunning is afgegeven, is tot slot ook het belang van behoud van de waterkerende functie afdoende beschermd. Gelet hierop moet voorshands worden aangenomen dat wordt voldaan aan de planvoorschriften en dat verweerder de omgevingsvergunning voor aanleggen derhalve niet mocht weigeren.
Voor bespreking van de overige door verzoekers aangevoerde gronden is in het kader van deze omgevingsvergunning dan ook geen ruimte. De gemachtigde van verweerder, vergunninghouder en de gemachtigde van het hoogheemraadschap hebben evenwel ter zitting getracht de vrees van verzoekers weg te nemen door een toelichting te geven op de geplande werkzaamheden en daarbij aangeboden monsters te nemen van de gestorte grond. Vergunninghouder heeft nogmaals beklemtoond dat er droge grond wordt gestort die voldoet aan de daartoe gestelde eisen.
9. Voor zover verzoekers ook hebben beoogd te betogen dat de aard van de werkzaamheden met zich brengt dat sprake is van een onlosmakelijk samenhang van de activiteit aanleggen met activiteiten die de Flora- en faunawet raken, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers gesteld maar niet nader toegelicht hebben dat de activiteit de natuur aldaar nadelig zal beïnvloeden op een wijze die in de Flora- en faunawet verboden is. De enkele stelling ter zitting van verzoekers dat het perceel grenst aan een natuurgebied, kan niet leiden tot het door hen gewenste resultaat, nu in de directe nabijheid geen Natura 2000 gebied is gelegen en ook overigens het bestemmingsplan hiervoor geen aanknopingspunten biedt.
10. Eerst ter zitting bij de voorzieningenrechter hebben verzoekers zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten zich niet verdragen met de monumentale status van de nabijgelegen Westfriese Omringdijk.
10.1
Op 28 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3278) heeft de Afdeling een uitspraak gedaan inzake de Westfriesedijk. Deze maakt deel uit van de Westfriese Omringdijk (hierna: de dijk), die is aangewezen als provinciaal monument. De omgevingsvergunning omvat mede toestemming voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor dat monument. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat het onderhavige landverbeteringsproject - dat niet voorziet in werkzaamheden aan de dijk zelf - de monumentale waarden van de dijk op ontoelaatbare wijze schaadt.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.