ECLI:NL:RBNHO:2015:9348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
4168273 CV EXPL 15-4686
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en terugwerkende kracht van verzekering

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap Menzis Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot de betaling van zorgpremie. De vordering is ingesteld op 22 mei 2015, waarbij Menzis stelde dat de zorgverzekering van de gedaagde met terugwerkende kracht per 27 oktober 2014 inging, op basis van artikel 5 sub a van de zorgverzekeringswet (Zvw). De kantonrechter oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het adres van de gedaagde in onderzoek was, onvoldoende was om de verzekering eerder te laten ingaan. De gedaagde had zich op 27 oktober 2014 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en had op 26 november 2014 een zorgverzekering aangevraagd met ingangsdatum 1 januari 2015. Menzis had echter de verzekering met terugwerkende kracht laten ingaan, wat de gedaagde betwistte. De kantonrechter oordeelde dat Menzis de gedaagde niet tijdig had geïnformeerd over de ingangsdatum van de verzekering, waardoor de gedaagde zijn keuzevrijheid was ontnomen. De kantonrechter wees de vordering voor de premieperiode van oktober tot en met december 2014 af, maar kende wel een bedrag van € 242,40 toe aan Menzis voor de periode vanaf januari 2015, inclusief wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 4168273 \ CV EXPL 15-4686
Uitspraakdatum: 12 november 2015
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Wageningen
eiseres
verder te noemen: Menzis
gemachtigde: GGN Amsterdam
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Menzis heeft bij dagvaarding van 22 mei 2015 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Menzis heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 27 oktober 2014 heeft [gedaagde] zich laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Velsen.
2.2.
[gedaagde] heeft op 26 november 2014 via internet een HEMA basiszorgverzekering (hierna: de verzekering) aangevraagd ingaande per 1 januari 2015.
2.3.
Op de zorgpolis van HEMA onder nummer 9609968200 staat als ingangsdatum van de verzekering 27 oktober 2014.
2.4.
In artikel A4 van de algemene voorwaarden staat onder meer:
“Als voor u binnen 4 maanden nadat u verzekeringsplichtig bent geworden een Basisverzekering bij de zorgverzekeraar is gesloten, werkt de Basisverzekering terug tot en met de dag waarop de verzekeringsplicht ontstond.”
2.5.
Op 6 december 2014 heeft HEMA aan [gedaagde] € 192,83 aan premie over de periode van oktober 2014 tot en met december 2014 in rekening gebracht.
2.6.
[gedaagde] heeft op 4 januari 2015 geschreven:
“Ik heb bij U een zorgverzekering afgesloten met als ingangsdatum 1 januari. Nu heb ik rekeningen gekregen van 1/10 t/m 31/12 2014. Ik neem aan dat dit op een misverstand rust en zie Uw reactie gaarne tegemoet.”
2.7.
[gedaagde] heeft geen premie betaald.

3.De vordering

3.1.
Menzis vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 460,16. Dit bedrag is opgebouwd uit € 386,83 aan achterstallige premie tot en met februari 2015, € 70,20 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten en € 3,13 aan wettelijke rente. Zij legt - kort weergegeven - de zorgverzekeringsovereenkomst aan de vordering ten grondslag, op grond waarvan [gedaagde] bij vooruitbetaling maandelijkse premie verschuldigd is. Ondanks aanmaningen is [gedaagde] zijn betalingsverplichting niet nagekomen. De noodzakelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten komen, evenals de gevorderde wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] .

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist een overeenkomst te hebben aangevraagd per 27 oktober 2014, hij heeft deze aangevraagd per 1 januari 2015. Menzis heeft nagelaten hem van tevoren te informeren over de door haar vastgestelde ingangsdatum. Had [gedaagde] dat wel vernomen dan had hij zijn aanvraag op grond van de wettelijke bedenktijd kunnen annuleren. Hij betwist daarom de verschuldigdheid van de factuur van 6 december 2014. [gedaagde] erkent de premie vanaf 1 januari 2015 wel verschuldigd te zijn, maar omdat hij geen antwoord kreeg op zijn brief van 4 januari 2015, heeft hij zijn betaling opgeschort. Menzis heeft [gedaagde] bovendien onterecht aangemeld bij het Zorginstituut Nederland.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de premie vanaf 1 januari 2015 erkend, zodat een bedrag van € 194,00 kan worden toegewezen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de adresgegevens van [gedaagde] van 7 november 2012 tot en met 15 januari 2013 in onderzoek hebben gestaan en dat [gedaagde] zich per 27 oktober 2014 heeft ingeschreven op zijn huidige adres.
5.3.
Wat partijen verdeeld houdt is of Menzis terecht de door [gedaagde] aangevraagde verzekering met terugwerkende kracht heeft laten ingaan per 27 oktober 2014 in plaats van 1 januari 2015. Menzis beroept zich daarbij kennelijk op artikel 5 sub a van de zorgverzekeringswet (Zvw) en op de bij repliek overgelegde algemene voorwaarden, met name artikel A4. De enkele omstandigheid dat het adres van [gedaagde] in onderzoek was, is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde] geen ingezetene was en zich niet had verzekerd tegen ziektekosten. Onduidelijk is dan ook of de verzekeringsplicht van [gedaagde] pas is ontstaan op 27 oktober 2014 dan wel of hij toen elders was verzekerd. Daarmee is evenzeer onduidelijk of artikel 5 lid 5 Zvw respectievelijk artikel A4 van de algemene voorwaarden in dit geval van toepassing is. Een en ander leidt ertoe dat de vordering voor zover deze betrekking heeft op de premieperiode oktober tot en met december 2014 als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
5.4.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij niet van tevoren door Menzis is geïnformeerd over de ingangsdatum, zodat hij zich had kunnen bedenken. De kantonrechter is van oordeel dat Menzis van tevoren [gedaagde] had dienen te informeren over het feit dat zij de aangevraagde verzekering met terugwerkende kracht zou laten ingaan. Daarentegen heeft Menzis zonder enige uitleg op 6 december 2014 met terugwerkende kracht premie in rekening gebracht. Daarmee heeft Menzis [gedaagde] de keuze ontnomen om desgewenst naar een andere zorgverzekeraar te stappen, ook indien de verzekering wel op 27 oktober 2014 inging. Dan had hij immers de vrijheid om een andere zorgverzekeraar te kiezen die, bijvoorbeeld, een andere dekking biedt of lagere premie heft.
5.5.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat hij zijn betalingsverplichting vanaf januari 2015 heeft opgeschort, faalt dit verweer nu [gedaagde] de verschuldigdheid van de premie vanaf januari 2015 heeft erkend. [gedaagde] heeft dus ten onrechte een beroep gedaan op zijn opschortingsrecht en Menzis heeft [gedaagde] daarom op goede gronden aangemeld bij Zorginstituut Nederland.
5.6.
Menzis vordert buitengerechtelijke incassokosten en rente, die door [gedaagde] niet zijn betwist. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen gerelateerd tot de toe te wijzen hoofdsom, derhalve tot € 48,40. De gevorderde rente zal worden toegewezen als hierna te melden.
5.7.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Menzis van € 242,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 194,00 gerekend vanaf de respectievelijke premievervaldata tot aan de dag van de betaling;
6.2.
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en op 12 november 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter