ECLI:NL:RBNHO:2015:9519

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
C/15/221677/FA RK 15-674
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging van het recht op omgang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2015, zijn twee verzoeken aan de orde: de wijziging van gezamenlijk gezag in éénhoofdig gezag en de ontzegging van het recht op omgang tussen de vader en de minderjarige [het kind]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.P.J.L. Appelman, heeft verzocht om alleen het gezag over [het kind] te krijgen, terwijl de vader, die ook aanwezig was, zijn toestemming voor hulpverlening voor [het kind] pas ter zitting gaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds de ontbinding van het huwelijk in 2011 geen constructieve communicatie tussen de ouders heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een onaanvaardbaar risico dat [het kind] klem of verloren raakt tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de moeder om alleen het gezag te krijgen af te wijzen, maar de rechtbank heeft dit verzoek toch toegewezen, omdat het gezamenlijk gezag niet in het belang van [het kind] werd geacht. De rechtbank heeft ook de zorgregeling tussen de vader en [het kind] beëindigd, omdat [het kind] hulp nodig heeft om de gebeurtenissen met de vader te verwerken en een neutraal beeld van hem te vormen. De vader is geadviseerd om zijn medewerking te verlenen aan de hulpverlening en om contact met [het kind] te stimuleren na de hulpverlening. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan de vader in beroep gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/14/158854 / FA RK 14-2532 en C/15/221677 / FA RK 15-674
beschikking van 22 juli 2015 inzake gezag en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaken van:
[naam moeder],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P.P.J.L. Appelman, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[naam vader],
wonende te Alkmaar,
hierna te noemen: de vader.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure in de zaak C/15/221677 / FA RK 15-674 (wijziging gezamenlijk gezag in éénhoofdig gezag) blijkt uit:
- de beschikking van 4 maart 2015;
- het rapport van de Raad van 11 juni 2015;
- de brief van de Raad van 15 juni 2015, met als bijlage de reactie van de moeder op het rapport en advies.
1.2
Het verloop van de procedure in de zaak C/14/158854 / FA RK 14-2532 (verdeling van de zorg- en opvoedingstaken) blijkt uit:
- de beschikking van 4 maart 2015;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) te Haarlem van 11 juni 2015 ;
- de brief van de Raad van 15 juni 2015, met als bijlage de reactie van de moeder op het rapport en advies;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 16 juni 2015;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 17 juni 2015.
1.3
In de zaak C/15/221677 / FA RK 15-674 heeft de minderjarige [naam kind], gelet op haar leeftijd, haar mening in raadkamer kenbaar gemaakt. Ook heeft [het kind] hierbij een door haar geschreven brief aan de rechter overhandigd.
1.4
De behandeling van beide zaken is voortgezet op de zitting van 22 juni 2015 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. P.P.J.L. Appelman en de vader. Tevens is verschenen de heer M. Tiessen namens de Raad.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Blijkens voormelde beschikking van 4 maart 2015 zijn de stukken in handen gesteld van de Raad voor onderzoek en advies omtrent de vraag:
- of stopzetting, handhaving dan wel wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) tussen de vader en de minderjarige [het kind], geboren op [datum] in de gemeente Alkmaar (verder: [het kind]) al dan niet in het belang van [het kind] kan worden geacht, met inachtneming van de in artikel 377a, lid 3 van Boek van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ontzegging van de omgang;
- of er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [het kind] bij voortzetting van het gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van [het kind] noodzakelijk is.
De zaak is zowel ten aanzien van de zorgregeling als het gezag aangehouden tot een nadere mondelinge behandeling op 22 juni 2015, op een nader te bepalen tijdstip, in afwachting van rapport en advies van de Raad.
Daarnaast heeft de rechtbank in die beschikking haar eigen onbevoegdheid uitgesproken met betrekking tot het verzoek van de moeder tot verandering van de achternaam van [het kind].
2.2
De Raad heeft blijkens voormeld rapport geadviseerd het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over [het kind] af te wijzen en de beslissing omtrent de zorgregeling aan te houden voor zes maanden, teneinde het verloop en de resultaten van de hulpverlening af te wachten.
Ter onderbouwing van het advies heeft de Raad het volgende aangegeven.
Het is in het belang van [het kind] dat de ouders gezamenlijk verantwoordelijk blijven voor haar. De vader heeft nog geen toestemming gegeven voor de hulpverlening van [het kind], maar hij staat daar niet afwijzend tegenover. De vader geeft aan dat hij het juiste moment wil afwachten, zodat [het kind] niet wordt belast door meerdere instanties. Er is niet gebleken dat [het kind] op dit moment klem of verloren dreigt te raken tussen haar ouders. Eenhoofdig gezag zal geen gunstige invloed hebben op de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders, aangezien zij dan minder aanleiding zullen hebben om elkaar te spreken over [het kind]. Gelet op het feit dat de moeder een naamswijziging verzoekt, waarmee de vader buiten spel wordt gezet, vreest de Raad dat het contact met vader volledig zal verwateren als hij niet belast zou zijn met het gezag.
[het kind] lijkt enerzijds voldoende draagkracht te hebben voor contact met de vader, maar anderzijds merkt de Raad dat zij negatieve gevoelens heeft jegens vader en dat zij al enige tijd geen contact meer met hem heeft gehad. Voordat er stappen kunnen worden gezet in de richting van het eventueel hervatten van de zorgregeling, dient [het kind] hulp te krijgen, zodat zij de gebeurtenissen met de vader een plek kan geven en een neutraler beeld van haar vader kan vormen. In de toekomst kan zij dan weer onbelast contact met hem hebben. De moeder speelt hierbij een belangrijke rol. De Raad adviseert nu geen contact. Als de hulpverlening positief verloopt, kan worden gekeken naar de mogelijkheid om contact weer mogelijk te maken. De vader wordt met klem geadviseerd zijn medewerking te verlenen aan de nodige hulpverlening voor [het kind]. De Raad adviseert de ouders om hulpverlening in de vorm van mediation op te starten en om te werken aan hun onderlinge communicatie teneinde te kunnen samenwerken in het belang van [het kind].

3.Beoordeling

In de zaak C/15/221677 / FA RK 15-674 overweegt de rechtbank als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 3 lid 1 van het Internationale Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK) dienen bij maatregelen met betrekking tot kinderen de belangen van het kind als uitgangspunt voor de daartoe te nemen beslissing. Volgens artikel 18 van het IVRK heeft [het kind] er recht op dat haar ouders gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor haar opvoeding en ontwikkeling dragen.
3.2
Voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag is vereist dat ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind(eren) in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Daarvoor acht de rechtbank tenminste een minimale vorm van constructieve communicatie tussen de ouders noodzakelijk.
3.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1: 253n lid 1 BW kan het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251a lid 1 BW, door de rechtbank worden gewijzigd indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.4
De rechtbank is op grond van de door de moeder gestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat sinds de ontbinding van het huwelijk van de moeder en de vader in 2011 de omstandigheden zijn gewijzigd.
3.5
Uit de stukken en het gestelde ter terechtzitting is voldoende duidelijk geworden dat er sinds het uiteengaan van partijen, althans sinds een aantal jaren, geen, althans verwaarloosbaar, gezamenlijk overleg heeft plaatsgevonden. De moeder heeft gesteld dat de vader wel telkens zegt dat hij de vereiste toestemming zal geven, maar dat hij feitelijk telkens die toestemming niet geeft of die toestemming eerst geeft als sprake is van een gerechtelijke procedure of als een dergelijke procedure hem wordt aangezegd. De toestemming voor het aanmelden voor een jeugd- en gezinscoach voor [het kind] heeft de vader ook nu pas ter zitting gegeven. Gelijk de vader heeft aangegeven, kan worden vastgesteld dat de vader tot nu toe steeds de noodzakelijke toestemming heeft gegeven. Echter de rechtbank stelt tevens vast dat de wijze waarop de van de vader vereiste toestemming tot stand komt niet in het belang van [het kind] kan worden geacht. [het kind] ziet hierdoor immers het negatieve beeld dat zij van de vader heeft bevestigd, omdat zij steeds wordt teleurgesteld in haar verwachtingen en betrokken wordt in juridische procedures. Zij ziet dat de vader als niet-verzorgende ouder de beslissingen van de verzorgende moeder die van belang zijn voor haar dagelijks leven en welzijn blokkeert, althans traineert en dat haar ouders de strijd niet kunnen staken. Op deze wijze wordt zij keer op keer betrokken bij die strijd en ontstaat het onaanvaardbare risico dat [het kind] klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.6
Gelijk de moeder onweersproken heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de vader al geruime tijd geen invulling geeft aan het ouderlijk gezag. Ter illustratie daarvan kan dienen dat partijen aanvankelijk gezamenlijk voor oudergesprekken naar school gingen en dat de vader de gelegenheid werd geboden afzonderlijk van de moeder op oudergesprek te komen. De vader heeft daarvan echter geen gebruik gemaakt. Van de vader mag in redelijkheid enig initiatief worden verwacht. Daarvan is niets gebleken. Ook in andere opzichten neemt de vader een terughoudende, afwachtende houding aan zoals ook is gebleken ten aanzien van het verlenen van toestemming voor een jeugd- en gezinscoach voor [het kind].
3.7
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden toegewezen en dat de volgende voorziening in het gezag het meest in het belang van [het kind] is. Bij het voortduren van het gezamenlijk gezag is er naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbaar risico dat [het kind] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. Het is niet te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Gelet op de houding van de vader tot nu toe, gaat de rechtbank ervan uit dat de hierboven genoemde constructieve communicatie in de nabije toekomst niet te verwachten is.
3.8
De Raad heeft ter zitting nog aangegeven dat, als de moeder alleen het gezag zou krijgen, in het kader van de hulpverlening aan [het kind] niet meer gewerkt zal gaan worden aan het creëren van een positief, althans neutraal, vaderbeeld. Dit standpunt van de Raad maakt voormeld oordeel niet anders, waarbij het uiteraard op de weg van de moeder en de hulpverleners van [het kind] ligt om dat aspect niet uit het oog te verliezen.
3.9
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank tenslotte nog dat het vorenstaande onverlet laat dat de moeder van rechtswege gehouden is de vader te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [het kind] en de vader dienaangaande te consulteren. De moeder heeft ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat zij haar toezegging dat zij de vader zal informeren omtrent schoolzaken en het welzijn van [het kind], zal nakomen.
In de zaak C/14/158854 / FA RK 14-2532 overweegt de rechtbank als volgt:
3.1
Ter beantwoording ligt de vraag voor of het belang van [het kind] vereist dat de thans bestaande, door partijen in het in de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2011 als herhaald en ingelast beschouwde ouderschapsplan overeengekomen, zorgregeling tussen de vader en [het kind] wordt beëindigd.
3.11
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind is. In de onderhavige zaak heeft de moeder gesteld dat [het kind] er aan onder door gaat als zij naar de vader zou moeten. Op grond van een door de moeder opgesteld verslag dat als productie 3 bij het verzoekschrift is overgelegd, acht de moeder een zorgregeling van [het kind] met de vader schadelijk voor [het kind]. [het kind] heeft hulpverlening nodig om alles wat zij met de vader heeft meegemaakt te kunnen verwerken. [het kind] heeft bij haar gesprek met de kinderrechter op 18 februari 2015 blijk gegeven van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader. Dit blijkt ook uit de brief die zij bij die gelegenheid aan de rechter heeft overhandigd, evenals uit de brief die zij op 22 juni 2015 aan de rechter heeft overhandigd. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [het kind] niet meer open staat voor contact met de vader. Wanneer zij weet dat de omgang na beëindiging van de hulpverlening weer moet worden opgestart, komt zij te veel onder druk te staan. Deze wetenschap roept zodanige spanningen bij haar op dat deze nadelig is voor haar geestelijke ontwikkeling. [het kind] heeft rust nodig. Het is aan de vader om na het beëindigen van de hulpverlening [het kind] aan te moedigen om weer contact met hem te hebben en daartoe initiatieven te ontplooien. Tot nog toe is de omgangsregeling in hoofdzaak immers gefaciliteerd door de moeder. Daarnaast kan worden gesteld dat het aan de houding van de vader te wijten is dat de hulpverlening voor [het kind] lang op zich heeft laten wachten, nu de vader eerst ter zitting van 22 juni 2015 schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het inschakelen van de vereiste hulpverlening voor [het kind]. Naar het oordeel van de rechtbank had de vader immers kunnen weten dat het inschakelen van deze hulp een belangrijk startpunt is voor [het kind] om de gebeurtenissen met haar vader een plek te kunnen geven en een neutraler beeld van hem te kunnen vormen. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij het kan begrijpen als de omgang tijdelijk zou worden stopgezet.
3.12
Naar het oordeel van de rechtbank dient, hoe betreurenswaardig ook, op grond van het vorenstaande te worden geconcludeerd, anders dan de Raad heeft geadviseerd, dat er thans geen mogelijkheden meer zijn om, zonder dat dit strijd oplevert met de zwaarwegende belangen van [het kind], de thans geldende zorgregeling tussen [het kind] en de vader in stand te laten. De rechtbank zal de zorgregeling tussen [het kind] en de vader dan ook beëindigen en de vader het recht op omgang ontzeggen. [het kind] kan, als zij is uitbehandeld en haar draagkracht is vergroot, wellicht in staat geacht worden om weer contact met de vader te hebben. Zoals hiervoor vermeld is het aan de vader om hiertoe het initiatief te nemen, waarbij ook een belangrijke rol voor de moeder is weggelegd om [het kind] hier goed in te begeleiden.
3.13
De rechtbank wijst partijen erop dat elke ontzegging van het recht op omgang van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder aan wie het recht op omgang is ontzegd in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar zich opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een zorgregeling te doen vaststellen.

4.Beslissing

De rechtbank:
in de zaak C/15/221677 / FA RK 15-674:
4.1
Beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat thans de moeder zal worden belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige [het kind]:
- [het kind], geboren op [datum] in de gemeente Alkmaar.
in de zaak C/14/158854 / FA RK 14-2532:
4.2
Ontzegt, met wijziging in zoverre van het in de beschikking van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2011 als herhaald en ingelast beschouwde ouderschapsplan, de vader het recht op omgang met de minderjarige [het kind]:
- [het kind], geboren op [datum] in de gemeente Alkmaar.
4.3
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Ayal, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.