Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
“1. Het dienstverband is aangegaan voor de duur van 1 week en eindigt derhalve automatisch en van rechtswege zonder dat daartoe voorafgaande opzegging is vereist op09.08.2015. Dit laat onverlet dat ieder der partijen deze overeenkomst tussentijds schriftelijk tegen de eerstvolgende werkdag, kan opzeggen met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en hetgeen hierover in de cao is vermeld. (…)
“De detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd kan te allen tijde door de uitzendkracht en door de uitzendonderneming tussentijds worden opgezegd tegen de eerstvolgende werkdag, met inachtneming van de hierna in lid 2 vermelde opzegtermijn, tenzij tussentijdse opzegging uitdrukkelijk in de detacheringsovereenkomst is uitgesloten. Uitsluiting van tussentijdse opzegging is slechts mogelijk indien de detacheringsovereenkomst is aangegaan voor de duur van drie maanden of langer.”
“ Voor de uitzendonderneming bedraagt de in lid 1 van dit artikel bedoelde opzegtermijn één maand.”
3.Het verzoek
- een billijke vergoeding € 4.000,-- althans een in goede justitie te bepalen bedrag toe te kennen, op grond van artikel 7:681 lid 1 of 7:673 lid 9 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
- een maandloon wegens onregelmatige opzegging;
dit alles onder verstrekking van een bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag of een in goede justitie te bepalen bedrag met een maximum van
€ 10.000,-- voor elke dag dat [werkgeefster] hieraan vanaf zeven dagen na datum van de beschikking niet voldoet;
- de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen,
15 juli 2016 is opgezegd, maar op 24 juli 2016 van rechtswege is geëindigd, heeft [werknemer] gevorderd de betaling van het loon over de periode van 15 juli 2016 tot en met 24 juli 2016 met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging daarover.
4.Het verweer
16 juli 2016, subsidiair per 24 juli 2016. Daarvoor heeft te gelden dat [werknemer] op vrijdag
15 juli 2016 van haar opdrachtgever/inlener [inlener] heeft gehoord dat deze [werknemer] niet wilde inzetten wegens zijn slechte persoonlijke hygiëne. Dit heeft [werkgeefster] daarop direct telefonisch aan [werknemer] laten weten. In dat gesprek is [werknemer] ook meegedeeld dat [werkgeefster] de detacheringsovereenkomst niet wilde verlengen. Deze wens hield geen verband met de ziekte op dat moment van [werknemer] . Het stond [werkgeefster] daarbij vrij om de overeenkomst niet voort te zetten. Per abuis heeft [werkgeefster] naar aanleiding van het verzoek van [werknemer] om tot een eindafrekening te komen, in haar brief van 7 september 2016 gemeld dat de arbeidsovereenkomst per 24 juli 2016 van rechtswege is geëindigd. Uit het telefoongesprek van 15 juli 2016 had [werknemer] echter moeten begrijpen dat de lopende detacheringsovereenkomst per 16 juli 2016 niet zou worden voortgezet. Dit geldt temeer, omdat [werknemer] daarna niet meer is opgeroepen en [werknemer] zich ook niet beschikbaar heeft gehouden voor de bedongen uitzendarbeid. In het verlengde van het einde van de arbeids-overeenkomst lag ook dat [werknemer] de aan hem beschikbaar gestelde woonruimte diende te verlaten.
24 juli 2016 is geëindigd, geldt dat sprake is geweest van een nul-uren contract en dat [werknemer] niet heeft gewerkt in die periode.
5.De beoordeling
artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek (BW) en dat het hier gaat om een detacherings-overeenkomst (een overeenkomst
zonderuitzendbeding) voor bepaalde tijd.
(131 x € 10,43 x 8%=) € 1.599,54. Dit bedrag zal [werkgeefster] aan [werknemer] moeten betalen met de daarover gevorderde wettelijke rente. Deze rente is [werkgeefster] verschuldigd geworden doordat zij niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dat Skribinski na
15 juli 2016 niet meer heeft gewerkt doet aan dit oordeel niet af, omdat dat een omstandigheid is die voor rekening en risico van [werkgeefster] dient te komen.
Deze omstandigheden, in samenhang met het feit dat het voor [werknemer] naast het moeten missen van zijn baan extra druk heeft gegeven om op stel en sprong ook nog andere woonruimte te moeten zoeken, maken dat de kantonrechter een billijke vergoeding van
€ 4.000,-- bruto op zijn plaats acht. [werkgeefster] is daarnaast de over deze vergoeding gevorderde wettelijke rente verschuldigd.