Op 15 december 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning. Eiseres, een besloten vennootschap, had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, dat op 8 maart 2016 het primaire besluit van 22 december 2014 in stand had gelaten. Dit primaire besluit verleende een omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van een gebouw voor horeca en windschermen op een specifiek perceel. Eiseres richtte zich in haar beroep niet tegen de omgevingsvergunning zelf, maar tegen de stelling van verweerder dat een terras van meer dan 55 m2 in strijd was met het bestemmingsplan "Zeezicht" en tegen enkele voorschriften die aan het bestreden besluit waren verbonden.
De rechtbank oordeelde dat de voorschriften die verweerder had verbonden aan het primaire besluit niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag om omgevingsvergunning niet betrekking had op het gebruik van het perceel als terras. Hierdoor was het beroep van eiseres gericht tegen niet-voor beroep vatbare delen van het bestreden besluit, waardoor de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep.
De rechtbank oordeelde echter dat verweerder ten onrechte de indruk had gewekt dat beroep openstond tegen alle delen van het bestreden besluit. Daarom werd verweerder opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 334,00 te vergoeden en werd hij veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,00. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.