ECLI:NL:RBNHO:2016:1061

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
3229263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van de echtelijke woning en gebruiksvergoeding na echtscheiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de gebruiksvergoeding van de echtelijke woning na hun echtscheiding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Winters, heeft een verzoek ingediend om een gebruiksvergoeding te ontvangen van de gedaagde, die de woning sinds 18 juli 2011 uitsluitend in gebruik heeft. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. E.L.M. Louwen, heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend. De procedure is op verzoek van partijen aangehouden en er zijn verschillende producties overgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1981 gehuwd in gemeenschap van goederen. Na de echtscheiding op 23 januari 2013 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat de gedaagde het voortgezet gebruik van de echtelijke woning kreeg. De eiser was verplicht om een partnerbijdrage te betalen, die later werd verminderd tot nihil. De eiser verzoekt nu om een redelijke vergoeding voor het gebruik van de woning, die hij stelt op € 899,00 per maand, en dat de gedaagde de volledige gebruikerslasten op zich neemt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser recht heeft op een gebruiksvergoeding, omdat de gedaagde het genot van de woning heeft. De rechter heeft de gebruiksvergoeding vastgesteld op € 208,66 per maand, met een totale vergoeding van € 11.476,29 voor de periode van 18 juli 2011 tot 17 februari 2016. Daarnaast heeft de kantonrechter bepaald dat de gedaagde vanaf de datum van de beschikking alle gebruikerslasten van de woning dient te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 3229263 \ EJ VERZ 14-102
datum uitspraak: 17 februari 2016

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

[eiser]

te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. D. Winters
tegen

[gedaagde]

te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. E.L.M. Louwen

De procedure

[eiser] heeft op 11 juni 2014 een verzoekschrift ingediend, waarin een gebruiksvergoeding wordt verzocht. [gedaagde] heeft een verweerschrift hiertegen ingediend, dat is ontvangen op 25 september 2014, met daarbij een voorwaardelijk zelfstandig verzoek. De procedure is op verzoek van partijen aangehouden geweest. Daarna heeft [eiser] bij brief van 18 november 2015 (ongenummerde) producties overgelegd. De gemachtigde van [gedaagde] heeft meerdere brieven met bijlagen verstuurd, tot en met productie 46.
Op 19 januari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiser] en zijn gemachtigde mr. D. Winters, en [gedaagde] , zonder haar gemachtigde.

De feiten

Partijen zijn op [datum] 1981 gehuwd, in gemeenschap van goederen.
Bij beschikking van 18 juli 2011 van de rechtbank Utrecht is aan [gedaagde] het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toegewezen.
Het huwelijk tussen partijen is geëindigd op 23 januari 2013, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking van 19 september 2012 van de rechtbank Utrecht is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 22 mei 2013 van de rechtbank Utrecht is bepaald dat [eiser] aan [gedaagde] een bijdrage in het levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) van € 3.930,00 per maand dient te betalen. Bij beschikking van 18 maart 2015 van de rechtbank Noord-Holland is de door [eiser] te betalen partnerbijdrage verminderd tot nihil.
Bij beschikking van 11 februari 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland beslist ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van goederen. Beide partijen zijn hiertegen in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Het verzoek

[eiser] verzoekt (samengevat) de kantonrechter te bepalen dat:
[gedaagde] een redelijke vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning dient te betalen met ingang van 18 juli 2011, ter hoogte van € 899,00 per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde] de volledige gebruikerslasten van de echtelijke woning op zich neemt, met ingang van de datum van de beschikking.

Het verweer en de voorwaardelijke eis in reconventie

[gedaagde] voert aan dat beide partijen tot het moment van daadwerkelijke verdeling de voordelen van de gemeenschappelijke goederen genieten die in zijn of haar bezit zijn. [gedaagde] heeft het feitelijke genot van de woning, [eiser] van de aandelen van de onderneming en andere vermogensbestanddelen. Indien de kantonrechter het verzoek van [eiser] toewijst, dient [eiser] aan [gedaagde] een gebruiksvergoeding te betalen over de vermogensbestanddelen die hij in zijn bezit heeft. Voorts voert [gedaagde] aan dat zij al meer dan de helft van de lasten van de woning voldoet. Ten aanzien van de eigenaarslasten dient [eiser] voor de helft mee te betalen, nu hij nog altijd voor de helft eigenaar van de woning is.

De beoordeling in conventie en voorwaardelijke reconventie

Op grond van artikel 1:165 BW kan de rechter bepalen dat de gewezen echtgenoot, die de woning bewoont, gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking daarin mag blijven wonen tegen betaling van een redelijke vergoeding. De redelijke vergoeding kan ook worden gevraagd en vastgesteld voor het gebruik ná de periode van zes maanden. Zolang de verdeling van de woning niet heeft plaatsgevonden, blijft de mede-eigendom immers bestaan en zijn beide partijen in beginsel voor gelijke delen gerechtigd tot het genot en gebruik van de woning. De redelijkheid kan in dat geval met zich brengen dat de partij die niet het gebruik van de woning heeft desondanks van de andere deelgerechtigde een redelijke vergoeding kan bedingen (artikel 3:169 BW).
Ten aanzien van de periodetot de datum van deze beschikking:
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] recht heeft op een gebruiksvergoeding, nu [gedaagde] het genot van de echtelijke woning heeft. De kantonrechter gaat uit van een overwaarde van € 217.732,00, omdat de waarde van de woning op € 790.000,00 wordt gesteld, de waarde waarvoor een derde de woning wilde kopen. Uitgaande van een rente van 2,3% over de helft van de overwaarde acht de kantonrechter een gebruiksvergoeding van
€ 208,66 per maand redelijk. De periode van 18 juli 2011, het moment dat [gedaagde] het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning kreeg, tot 17 februari 2016, betreft 55 maanden, zodat de totale gebruiksvergoeding over de afgelopen periode € 11.476,29 bedraagt.
[gedaagde] heeft, indien het verzoek van [eiser] wordt toegewezen, verzocht om een gebruiksvergoeding ten aanzien van de vermogensbestanddelen die [eiser] onder zich heeft. De kantonrechter overweegt dat bij de verdelingsbeschikking van 11 februari 2015 uitgegaan is van een waardering van de bestanddelen van de gemeenschap op 23 januari 2013, terwijl de verdeling plaats heeft gevonden bij beschikking van 11 februari 2015. Bij deze beschikking is vastgesteld dat [eiser] overbedeeld is voor een bedrag van
€ 130.009,50. Op grond hiervan is het redelijk dat [gedaagde] wordt gecompenseerd voor het door haar niet genoten rendement over dat bedrag gedurende de twee jaar tussen de datum van de waardering en de datum van verdeling. De kantonrechter stelt dit rendement vast op 2,3%, waardoor [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 2.990,22 maal twee jaar, is
€ 5.980,44 dient te betalen.
Beide partijen hebben wettelijke rente over de te betalen bedragen verzocht. Voor toewijzing van de wettelijke rente is verzuim vereist. Nu de verplichtingen van partijen nog niet eerder zijn vastgesteld, kunnen partijen nog niet in verzuim zijn met betrekking tot de betaling van de toegewezen bedragen. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf twee weken na de datum van deze beschikking.
Ten aanzien van de periodevanaf de datum van deze beschikking:
Zoals hiervoor reeds is overwogen dient [gedaagde] € 208,66 per maand gebruiksvergoeding voor de woning te betalen aan [eiser] , zolang de woning nog voor de helft in het bezit van [eiser] is.
[eiser] heeft verzocht te bepalen dat [gedaagde] vanaf de datum van de beschikking alle gebruikerslasten zelf dient te betalen. Nu [gedaagde] al meerdere jaren het uitsluitend gebruik van de woning heeft en de volledige eigendom van de woning ook wil verwerven, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat zij vanaf de datum van de beschikking alle gebruikerslasten van de woning betaalt. Dat houdt in dat zij de opstalverzekering, die [eiser] thans betaalt, dient te betalen en over te nemen. Het staat haar vrij om deze opstalverzekering, zodra deze door haar is overgenomen, op te zeggen of elders af te sluiten. Voorts is de woning gefinancierd door een lening aan partijen van € 300.000,00 van de onderneming van [eiser] . Door [gedaagde] is aangevoerd dat deze lening [eiser] geen geld kost, maar juist oplevert. De kantonrechter is van oordeel dat duidelijk is dat de woning mede gefinancierd is door een lening van € 300.000,00 van de onderneming van [eiser] . Niet in geschil is dat de onderneming daar een rente van 2,1% voor rekent. Ook deze rente is een gebruikerslast die [gedaagde] dient te gaan betalen. Per maand betreft dit € 525,00. De structuur en fiscale mogelijkheden van de onderneming van [eiser] worden buiten beschouwing gelaten, nu dit betrekking heeft op de relatie tussen de onderneming en haar bestuurder en niet op de lening van de onderneming voor de woning van partijen.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en reconventie:
- bepaalt dat [gedaagde] aan [eiser] € 11.476,29 dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat [eiser] aan [gedaagde] € 5.980,44 dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat [gedaagde] aan [eiser] met ingang van 17 februari 2016 per maand dient te betalen:
1) de kosten van de opstalverzekering, totdat deze door haar is overgenomen, en
2) € 208,66 aan gebruiksvergoeding en
3) € 525,00 aan rente over de lening van € 300.000,00,
een en ander totdat de woning door haar is overgenomen of aan een derde is verkocht;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.