ECLI:NL:RBNHO:2016:11009

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
C/15/248508/HA RK 16/160
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in verkeershandhavingzaak

Op 20 oktober 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende als wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door mr. R. van den Berg, gemachtigde van de verzoeker. Het verzoek was gericht tegen mr. S.N. Schipper, de kantonrechter in een lopende verkeershandhavingzaak. De verzoeker had op 6 september 2016 de wraking aangevraagd, omdat hij meende dat de kantonrechter blijk had gegeven van vooringenomenheid door zijn verzoek om getuigen te horen af te wijzen. De wrakingskamer oordeelde dat procesbeslissingen in beginsel geen grond voor wraking vormen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat dit niet het geval was en dat de kantonrechter zijn beslissing deugdelijk had gemotiveerd. De verzoeker had ook aangevoerd dat de kantonrechter ongevraagd een inhoudelijke beslissing had genomen, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit een misverstand was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en beval de voortzetting van de hoofdzaak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer/rekestnummer: C/15/248508/HA RK 16/160
Beslissing van 20 oktober 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde
mr. R. van den Berg.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.N. Schipper, rechter werkzaam in de sector kanton, locatie Haarlem van deze rechtbank
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Ter zitting van 6 september 2016 heeft verzoeker de wraking verzocht van de kantonrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaak-/rolnummer: 4942903\WM VERZ 16-276, hierna te noemen: de hoofdzaak, waarin verzoeker beroep heeft ingesteld (in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) tegen een beslissing van de officier van justitie d.d. 5 november 2015.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 17 oktober 2016. Verzoeker, de kantonrechter en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De gemachtigde van verzoeker en de kantonrechter zijn verschenen. De officier van justitie heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende
aangevoerd. Verzoeker heeft reeds op 14 december 2015 verzocht de twee verbalisanten ter zitting als getuigen te horen, zodat zij opheldering kunnen geven over hun optreden en kunnen uitleggen of de cliënt het rijbewijs nu wel of niet heeft afgegeven en waarom zij hebben gehandeld zoals zij gehandeld hebben. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en heeft daarmee blijk gegeven van vooringenomenheid.
2.2
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker nog aangevoerd dat ook de aankondiging het beroep ongegrond te verklaren aan het verzoek ten grondslag ligt. Tijdens de behandeling heeft de gemachtigde aangegeven dat zijn cliënt op zijn advies was thuisgebleven omdat de griffie hem, gemachtigde, had verteld dat het ter zitting van
6 september 2016 alleen over het horen van de getuigen zou gaan; zijn cliënt wilde wel bij de inhoudelijke behandeling aanwezig zijn. Verzoeker stelt dat hij zijn rijbewijs wel heeft getoond, dat hij daarvan filmbeelden heeft gemaakt en dat hij deze beelden tijdens de zitting wil vertonen. Er ontstond, aldus de gemachtigde, een situatie waarbij de kantonrechter het over de inhoud van de zaak wilde hebben, terwijl verzoeker graag eerst het vraagstuk over het horen van getuigen wilde behandelen. Zou het verzoek om getuigen te horen worden afgewezen, dan had verzoeker immers om een aanhouding kunnen vragen. Verzoeker heeft de kantonrechter expliciet gevraagd om een beslissing te nemen op het verzoek tot het horen van getuigen. De kantonrechter deelde toen mede dat hij de getuigen niet zou gaan horen en tevens dat hij het beroep ongegrond zou gaan verklaren. De kantonrechter deelde dit mede voordat verzoeker inhoudelijk op de zaak had kunnen reageren. Verzoeker had toen geen andere keus dan de kantonrechter te wraken.

3.Het standpunt van de kantonrechter

3.1
De kantonrechter heeft aangegeven dat hij geen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Aan verzoeker is in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften een sanctie opgelegd ter zake van het “niet op eerste vordering behoorlijk het rijbewijs ter inzage afgeven”. In het kader van de procedure moet de kantonrechter beoordelen of deze sanctie terecht aan betrokkene is opgelegd. Verzoeker heeft gevraagd de verbalisanten ter zitting te horen, zodat zij opheldering kunnen geven over hun optreden en kunnen uitleggen of betrokkene het rijbewijs nu wel of niet heeft afgegeven en waarom zij hebben gehandeld zoals zij gehandeld hebben. De kantonrechter heeft het verzoek om de verbalisanten te horen gemotiveerd afgewezen. Het is niet aan de kantonrechter om te oordelen over het gedrag van de verbalisanten. Uit het dossier, in het bijzonder het ambtsedig proces-verbaal van de verbalisanten en het beroepschrift zelf, blijkt dat verzoeker het rijbewijs niet op eerste vordering onverwijld behoorlijk ter inzage heeft afgegeven, maar pas na inbrenging van de nodige bezwaren, waardoor de opsporingsambtenaren tot herhaling van hun vordering waren genoopt. Dat verzoeker
uiteindelijk, zoals verzoeker ook zelf met zoveel worden heeft aangegeven, zijn rijbewijs aan de verbalisanten heeft overhandigd, staat helemaal niet ter discussie en is voor de beoordeling van de gedraging ook niet relevant. Daarover hoeven de verbalisanten dus ook geen opheldering te geven. Dat was de reden om het verzoek om de verbalisanten te horen, af te wijzen. Als verzoeker het daarmee niet eens is, kan deze beslissing in hoger beroep worden getoetst door het Hof Arnhem-Leeuwarden. Wraking is naar de mening van de kantonrechter niet het aangewezen middel.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is (de zogenoemde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen niet doorslaggevend.
4.2
Met betrekking tot de objectieve toets overweegt de wrakingskamer het volgende. De beslissing van de kantonrechter om de verbalisanten niet als getuigen te horen, dient te worden aangemerkt als een procesbeslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al dan niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep worden getoetst (in de onderhavige zaak door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden). Dit is slechts anders indien een procesbeslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. De procesbeslissing is niet onbegrijpelijk en is deugdelijk gemotiveerd.
4.3
Hoewel een aanvulling van gronden in een wrakingsverzoek niet is toegestaan en de in het proces-verbaal aangevoerde wrakingsgrond derhalve bij de behandeling van het verzoek als uitgangspunt genomen dient te worden, is door verzoeker en de kantonrechter tijdens de behandeling ter zitting uitvoerig ingegaan op de aanvulling van verzoeker dat de wraking ook ziet op de aankondiging van de kantonrechter het beroep ongegrond te zullen verklaren. Volgens verzoeker heeft de kantonrechter ongevraagd een inhoudelijke beslissing op het beroep genomen, terwijl volgens verzoeker op dat moment alleen het vraagstuk over het al dan niet horen van de verbalisanten voorlag. In reactie hierop heeft de kantonrechter aangevoerd, dat de gemachtigde van verzoeker de kantonrechter expliciet verzocht zijn beslissing kenbaar te maken, hetgeen hij heeft opgevat als een verzoek om zowel op het verzoek tot het horen van getuigen als op het beroep te beslissen. Dat de gemachtigde, naar hij stelt, slechts beoogde een beslissing op het verzoek tot het horen van getuigen te krijgen kan de kantonrechter niet uitsluiten maar zo heeft hij dat niet begrepen. De kantonrechter heeft overigens nog niet beslist. Hij heeft tijdens de behandeling van het beroep - desgevraagd, zo begreep hij - alleen zijn voornemen kenbaar gemaakt om dat beroep ongegrond te zullen verklaren. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hier sprake van een misverstand en heeft verzoeker ten onrechte aangenomen dat de kantonrechter hem de mogelijkheid tot het voeren van een inhoudelijk verweer en tot het verzoeken van een aanhouding heeft ontnomen. Nadat de kantonrechter zijn voornemen had kenbaar gemaakt, had verzoeker immers van deze mogelijkheden alsnog gebruik kunnen maken. In zogenoemde “Mulderzaken” komt de betrokkene, in dit geval verzoeker, immers het laatste woord toe.
4.4
De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de officier van justitie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van sectie Kanton, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.