Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Ontstaan en loop van de procedure
25 mei 2016bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen.
2.Standpunt veroordeelde
onder meeraangevoerd, dat:
- Het disproportioneel is het DNA van veroordeelde te verwerken en op te slaan gelet op aard misdrijf en omstandigheden.
- In het arrest HR 13 mei 2008 is vermeld dat er geen generieke uitzondering is voor minderjarigen. Uit jurisprudentie van rechtbanken blijkt echter dat bezwaarschriften van jeugdigen wel gegrond worden verklaard in verband met de belangenafweging (ECLI:RBNHO:2016:3094, ACLI:RBNHO:2015:11813 en ECLI:RBDHA:2016:1978).
- Er is hier sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder b van de Wet DNA.
- Gelet op aard van het misdrijf is niet aannemelijk dat het bepalen of verwerken van het profiel van betekenis zal kunnen zijn voor voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten van veroordeelde. De openbaar geweld zaak ging over een relletje op de voetbalclub, waar over en weer werd geslagen. De bedreiging met een mes vond plaats toen een vader van een vriendje de woning van verdachte binnenkwam om achter de verblijfplaats van zijn zoon te komen.
- Geen gevaar voor recidive gelet op de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. In beide zaken speelde dat veroordeelde omging met jongens die veel problemen hadden. Veroordeelde heeft het contact met deze jongens nadien verbroken.
- Veroordeelde wil beveiliger worden. Van belang is dat hij niet onnodig wordt gecriminaliseerd.
- De starfzaak had buiten de kinderrechter kunnen worden afgedaan, in welk geval de veroordeelde dan geen celmateriaal had hoeven afstaan.
- Indien het volwassenenstrafrecht zou zijn toegepast en de zaak bij de politierechter zou zijn aangebracht, zou volstaan zijn met de oplegging van een geldboete aan veroordeelde en had hij geen celmateriaal hoeven afstaan.
3.Standpunt officier van justitie
4.Beoordeling
iedere veroordeeldeals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is
verplichteen daartoe strekkend bevel te geven,
tenzijzich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet.