ECLI:NL:RBNHO:2016:13

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
C/15/191221 / HA ZA 12-183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor beschadigd schilderij door opslagbedrijf

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, waaronder een kunstverzamelaar en zijn verzekeringsmaatschappij, en gedaagde, een opslagbedrijf. De zaak betreft de onherstelbare beschadiging van een kostbaar schilderij, 'Gedion' van Daniel Richter, dat door een fout van een medewerker van het opslagbedrijf is beschadigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het schilderij in onbeschadigde staat op 22 juli 2011 een waarde had van €373.750,-. De eisers hebben schadevergoeding gevorderd, waarbij Hiscox Insurance Company Ltd. een bedrag van €325.000,- heeft vergoed aan de kunstverzamelaar.

De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al geoordeeld dat het opslagbedrijf tekort is geschoten in de zorgplicht en dat het verplicht is de schade volledig te vergoeden. In deze uitspraak heeft de rechtbank de schade vastgesteld op basis van een deskundigenrapport en de vordering van de eisers toegewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers begroot op €11.444,17 en gedaagde veroordeeld in deze kosten. De rechtbank heeft verder bepaald dat de eisers het beschadigde schilderij na betaling van de schadevergoeding aan gedaagde moeten overdragen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. Th.S. Röell.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/191221 / HA ZA 12-183
Vonnis van 13 januari 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2. de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
HISCOX INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd te Londen, Engeland,
eisers,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KORTMANN ART PACKERS & SHIPPERS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
procesadvocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
behandelend advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] respectievelijk Hiscox, dan wel (gezamenlijk) [eisers] genoemd worden. Gedaagde zal Kortmann genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2013
  • het Taxatierapport van 23 oktober 2014
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eisers] van 21 januari 2015
  • de conclusie na deskundigenbericht van Kortmann van 11 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 12 december 2012 heeft de rechtbank reeds overwogen dat Kortmann niet aan de op haar rustende zorgplicht als goed bewaarder heeft voldaan en dat zij evenmin nog kan voldoen aan haar verplichting om het schilderij aan [eisers] terug te geven in de staat waarin zij het heeft ontvangen, zodat Kortmann daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting en zij is gehouden de daaruit voortvloeiende schade volledig te vergoeden (r.o. 4.3-4.9).
2.2.
De schade van Hiscox is te begroten op het door haar onder de verzekering aan [eiser 1] betaalde bedrag van € 325.000,-. De schade van [eiser 1] bestaat uit de marktwaarde van het schilderij “Gedion” van Daniel Richter (hierna: het schilderij) in onbeschadigde staat op 22 juli 2011, verminderd met voornoemd bedrag dat [eiser 1] van Hiscox heeft ontvangen.
2.3.
Bij tussenvonnis van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank een deskundigenbericht bevolen ter vaststelling van de marktwaarde van het schilderij in onbeschadigde staat op 22 juli 2011.
2.4.
Bij (concept) Taxatierapport van 30 mei 2014 heeft de deskundige de waarde van het schilderij in het economisch verkeer in onbeschadigde staat ten tijde van de aankoop (juli 2011) gewaardeerd op € 325.000,-. Na reactie van de advocaat van [eisers] heeft de deskundige bij (definitief) Taxatierapport van 23 oktober 2014 de waarde van het schilderij vastgesteld op € 373.750,-.
2.5.
Bij conclusie na deskundigenbericht hebben [eisers] medegedeeld dat “Hiscox en [eiser 1] er in deze procedure in eerste instantie van af [zien] om de waardevaststelling door [de deskundige] verder ter discussie te stellen”. Zijdens Kortmann is eveneens bij conclusie na deskundigenbericht medegedeeld dat “Kortmann er in deze procedure in eerste instantie vanaf ziet om die waardevaststelling thans ter discussie te stellen”. Bij die stand van zaken zal de rechtbank de waarde van het schilderij – en daarmee de schade – vaststellen overeenkomstig de waardebepaling van de deskundige en zal de rechtbank de vordering van [eisers] toewijzen als in de beslissing te melden.
2.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van haar bij tussenvonnis van 12 december 2012 aangekondigde en bij tussenvonnis van 23 oktober 2013 gehandhaafde beslissing om de kosten van het deskundigenbericht gelijkelijk over partijen te verdelen. De kosten van het deskundigenbericht worden vastgesteld op € 1.210,-.
2.7.
Kortmann heeft bij conclusie na deskundigenbericht verzocht dat aan een veroordeling de voorwaarde zal worden verbonden dat [eisers] het schilderij aan [eisers] overdragen. [eisers] hebben daar niet meer op kunnen reageren, maar nu dit in het tussenvonnis van 23 oktober 2013 reeds ter sprake is gekomen zal de rechtbank op de in het dictum te bepalen wijze aan dit verzoek voldoen.
2.8.
De gevorderde rente over de hoofdsom aan de zijde van [eiser 1] zal worden toegewezen als gevorderd met ingang van de datum van de schade, nu de vordering tot vergoeding van de schade vanaf die dag opeisbaar is. Aan de zijde van Hiscox kan de gevorderde rente over de hoofdsom slechts worden toegewezen vanaf het tijdstip dat Hiscox in de rechten van [eiser 1] is gesubrogeerd (vgl. HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6737), in casu de datum waarop zij schade aan [eiser 1] heeft vergoed.
2.9.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. In het licht van de betwisting van Kortmann hebben [eisers] niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De stelling van [eisers] dat Kortmann iedere gehoudenheid tot schadevergoeding aan [eisers] heeft betwist, maakt het voorgaande niet anders.
2.10.
Kortmann zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,17
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 11.444,17

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Kortmann om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 48.750,00 (achtenveertigduizendzevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 22 juli 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Kortmann om aan Hiscox te betalen een bedrag van € 325.000,00 (driehonderdvijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dag dat Hiscox dat bedrag aan [eiser 1] heeft uitgekeerd tot de dag van volledige betaling,
3.3.
bepaalt dat [eisers] het schilderij “Gedion” van Daniel Richter na ontvangst van de in 3.1 en 3.2 bedoelde betalingen dienen over te dragen aan Kortmann,
3.4.
veroordeelt Kortmann in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 11.444,17,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.Conc.: