ECLI:NL:RBNHO:2016:146

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
4051747 CV EXPL 15-3446
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • K.I. Oyunlu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door technische mankementen en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Iranair. De passagier had een vordering ingesteld tegen Iranair wegens compensatie voor een vertraging van meer dan drie uur van een vlucht van Amsterdam naar Teheran op 3 augustus 2014. De passagier baseerde haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Iranair betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de ontploffing van de banden van het toestel, wat volgens hen niet onder de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij viel.

De kantonrechter oordeelde dat de ontploffing van de banden geen buitengewone omstandigheid was, omdat dit binnen de invloedsfeer van de bedrijfsvoering van Iranair viel. De rechter stelde vast dat de directe oorzaak van de vertraging lag in het technische mankement en niet in de opgelegde sancties die Iranair had moeten ondergaan. De kantonrechter concludeerde dat Iranair gehouden was om de passagier te compenseren voor de vertraging, en dat de vordering van de passagier op basis van de Verordening terecht was.

De rechter heeft Iranair veroordeeld tot betaling van € 600,90 aan de passagier, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 4051747 CV EXPL 15-3446
datum uitspraak: 12 januari 2016
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiseres]te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. I.G.B. Maerzdorff
tegen
de buitenlandse vennootschap Sherkat-e-Sahami Khass (Iran)
Iranair The Airline of The Islamic Republic of Iran
te Teheran (Iran)
gedaagde
hierna te noemen Iranair
gemachtigde mr. K. Mohasselzadeh

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 26 januari 2015 een vordering tegen Iranair ingesteld. Iranair heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Iranair een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Bij rolbeschikking van 22 september 2015 is de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de passagier in verband met het verzoek van Iranair om haar gelegenheid te bieden voor pleidooi. De passagier heeft hiermee ingestemd.
1.4.
Vervolgens is een pleidooi bepaald dat op 1 december 2015 heeft plaatsgevonden. Beide partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. De passagier heeft pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Iranair een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Iranair de passagier zou vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, Amsterdam, Nederland naar Imam Khomeini Airport, Teheran, Iran op 3 augustus 2014, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Iranair gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Iranair heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Iranair bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon‑arrest van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 november 2009. De passagier stelt dat Iranair vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is haar te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Iranair betwist de vordering. Zij voert aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Iranair aangevoerd dat bij de landing van vlucht IR 725 van Teheran naar Amsterdam op 3 augustus 2014 de banden zijn ontploft van het toestel waarmee vlucht IR 724 van Amsterdam naar Teheran uitgevoerd zou worden. De banden moesten vervangen worden. De passagier is onmiddellijk geïnformeerd over de vertraging en de reden daarvan en aan de passagier zijn passende voorzieningen aangeboden, zoals het gebruik van telefoon en internet, een hotel voor de overnachting met vervoer en ontbijt en korting op de eerstvolgende boeking van een vlucht met Iranair.
4.2.
Ook voert Iranair aan dat zij niet gehouden is aan de naleving van de bepalingen van de Verordening omdat zij geen luchtvaartmaatschappij is van een lidstaat van de Verordening. Iranair vliegt onder Iraanse vlag en is onderworpen aan Iraans recht. De vluchten worden gepland in Iran en vertrekken vanuit Teheran. Iran is partij bij het Verdrag van Warschau. Iranair vermeldt op haar tickets dat op de vervoersovereenkomst de bepalingen van het verdrag van Warschau van toepassing zijn. De bepalingen van het verdrag van Warschau gaan boven de bepalingen van de Verordening. De artikelen 19 en 20 van dat verdrag regelen de kwestie van vertraging en aansprakelijkheid van de luchtvervoerder. Hieruit blijkt dat Iranair niet aansprakelijk is voor de schade van de passagier. Vanwege EU sancties en de doorwerking van Amerikaanse sancties waaraan Iranair onderworpen is, is aan haar geen assistentie verleend op Amsterdam Schiphol Airport. Iranair moest eigen monteurs en tools en banden naar Amsterdam laten vliegen om de banden van het toestel te vervangen. Daardoor was het onmogelijk om de vertraging te voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
Iranair heeft bij conclusie van dupliek erkend dat de Verordening op de onderhavige zaak van toepassing is. Bij pleidooi heeft zij echter naar voren gebracht dat eerst de vraag moet worden beantwoord welke rechter bevoegd is en wat het toepasselijke recht is. Zij heeft daarbij verwezen naar artikel 4 van het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO) waarin is bepaald dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden. Iranair is de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten zodat Iraans recht van toepassing is.
5.2.
De passagier heeft zich hiertegen verzet en aangevoerd dat zij een beroep doet op de Verordening en dat deze Verordening naast het Verdrag van Warschau staat. Het verdrag van Montreal is de herziening van het Verdrag van Warschau, zodat de arresten die betrekking hebben op het Verdrag van Montreal ook van toepassing zijn op het Verdrag van Warschau. De passagier concludeert dat er geen strijd is tussen de Verordening en het Verdrag van Warschau en dat zij naast elkaar gelden.
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 110, 2e volzin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dient de kantonrechter te beoordelen of hij relatief bevoegd is. Gelet op artikel 4 lid 1 van Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken wordt de bevoegdheid geregeld door de Nederlandse wetgeving. Aangezien Iranair kantoor houdt te Schiphol, is op grond van de artikelen 2 en 99 Rv juncto artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek de kantonrechter te Haarlem bevoegd.
5.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of Iranair gehouden is om de passagier te compenseren voor de opgetreden vertraging. De passagier grondt haar vordering op de Verordening. Nu de passagier vanaf de luchthaven Schiphol is vertrokken, is de Verordening op grond van artikel 3 lid 1 sub a van toepassing.
5.5.
Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C-581/10 (Nelson – Lufthansa) en C-629/10 (TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt dat de passagier bij langdurige vertraging recht op compensatie kan hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening. In de considerans van de Verordening staat:
“Dergelijke omstandigheden kunnen zich met name voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”.
5.6.
In het Wallentin-arrest van 22 december 2008 is overwogen dat een technisch probleem bij een luchtvaartuig niet valt onder het begrip buitengewone omstandigheden, tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Een beroep op buitengewone omstandigheden faalt als die omstandigheden door redelijke voorzorgsmaatregelen hadden kunnen worden voorkomen.
5.7.
In het voorliggende geval oordeelt de kantonrechter dat de ontploffing van de banden van het toestel waarmee de vlucht zou moeten worden uitgevoerd, geen buitengewone omstandigheid is. Een dergelijke gebeurtenis valt binnen de invloedsfeer van de bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij en kan daarom niet als buitengewoon worden beschouwd. Dat als gevolg van sancties waaraan Iranair onderworpen is, zij eigen monteurs en materialen naar Amsterdam moest laten vliegen om het toestel te repareren, doet daar niet aan af. De opgelegde sancties zijn immers niet de directe oorzaak van de vertraging. Deze ligt in het opgetreden technische mankement.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat de verweren van Iranair stranden en daarom komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling of Iranair voldoende maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. Iranair is daarom gehouden de passagier te compenseren in verband met de vertraging van de vlucht.
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
Aangezien de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht om betaling van haar vordering te verkrijgen, zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
5.11.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar. Nu de passagier niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de kantonrechter de rente toewijzen vanaf de dag der dagvaarding.
5.12.
Iranair zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Daarbij wordt Iranair ook veroordeeld tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Iranair tot betaling aan de passagier van € 600,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 3 augustus 2014, en over € 90,00 vanaf 26 januari 2015, tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) deze bedragen;
6.2.
veroordeelt Iranair tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 94,19
griffierecht € 221,00
salaris gemachtigde € 400,00
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na de betekening van het vonnis tot de voldoening en veroordeelt Iranair tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagier worden gemaakt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door K.I. Oyunlu, kantonrechter en op 12 januari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter