ECLI:NL:RBNHO:2016:1659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 maart 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
4745970 \ 16-9 (H.K.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens onvoldoende bewijs van disfunctioneren en verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Stichting Regionale Instelling voor Beschermde Woonvormen (RIBW) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werkneemster, hierna aangeduid als [de werknemer]. Het verzoek is ingediend op 11 januari 2016 en betreft de arbeidsovereenkomst die op basis van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie zou moeten worden ontbonden. De kantonrechter heeft op 7 maart 2016 uitspraak gedaan.

De RIBW heeft aangevoerd dat de werkneemster niet voldeed in haar functie en dat er sprake was van gebrekkige samenwerking en communicatie. De werkneemster heeft echter betwist dat er sprake was van disfunctioneren en heeft gesteld dat zij slachtoffer was van pesterijen en seksuele intimidatie door een collega. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de klachten over het functioneren van de werkneemster niet los gezien kunnen worden van de ervaren pesterijen en intimidatie.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van RIBW dat er sprake was van verwijtbaar disfunctioneren. De rechter heeft geconcludeerd dat de werkneemster niet in een slachtofferrol is geduwd, maar dat de omstandigheden rondom haar functioneren en de ervaren intimidatie niet voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van haar functioneren. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen, en RIBW is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4745970 \ OA VERZ 16-9 (H.K.)
Uitspraakdatum: 7 maart 2016
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Stichting Regionale Instelling voor Beschermde Woonvormen in Zaanstreek, Waterland en West-Friesland
gevestigd te Purmerend
verzoekende partij
verder te noemen: RIBW
gemachtigde: mr. J.P. Zeilstra, advocaat te Purmerend
tegen
mevrouw
[naam],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht
[toevoeging nr. [nummer] ].

1.Het procesverloop

1.1.
RIBW heeft een verzoek gedaan – ingekomen op 11 januari 2016 – om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [de werknemer] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 22 februari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van RIBW pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
RIBW biedt begeleiding en activering, waar nodig in combinatie met huisvesting, voor mensen die (tijdelijk) kwetsbaar zijn door psychiatrische en/of psychosociale problemen.
2.2.
[de werknemer] is geboren op [datum] .
2.3.
Sinds 1 juli 2011 is zij in dienst getreden bij RIBW voor bepaalde tijd (oproepbasis), in de functie van woonbegeleider.
2.4.
Op 6 november 2012 wordt aan [de werknemer] een arbeidsovereenkomst door RIBW aangeboden voor bepaalde tijd (drie maanden) die zou eindigen op 31 januari 2013. De functie is die van activiteitenbegeleider. Per 1 februari 2014 wordt deze arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.5.
Op 24 juni 2014 ontvangt [de werknemer] een brief van RIBW waarin staat dat haar 0-uren arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2014 wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.6.
Het salaris van [de werknemer] bedraagt € 1.053,33 bruto per maand (op basis van 16 uren per week), te vermeerderen met vakantiebijslag van 8% en overige emolumenten.
2.7.
Op 29 oktober 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de werknemer] en mw. [A] van RIBW. In dat gesprek is aan [de werknemer] meegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang wordt vrijgesteld van werk met behoud van salaris en dat RIBW de arbeidsovereenkomst met haar wil beëindigen.

3.Het verzoek

3.1.
RIBW verzoekt de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b BW lid 1 onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met primair artikel 7:669 lid 3, onderdeel d (disfunctioneren) en subsidiair onderdeel g (een verstoorde verhouding) BW, met inachtneming van de rechtens geldende opzegtermijn van één maand en onder toekenning van een transitievergoeding van € 1.820,-- bruto.
Ter terechtzitting heeft RIBW haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij ook ontbinding van de 0-urencontract met [de werknemer] verzoekt.
3.2.
Aan dit verzoek legt RIBW ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – primair disfunctioneren van [de werknemer] en subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van RIBW redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Ter onderbouwing daarvan heeft RIBW het volgende naar voren gebracht.
[de werknemer] kwam in juli 2011 als woonbegeleider (oproepkracht) in dienst. Zij voldeed niet in deze functie en is door RIBW op een andere locatie geplaatst, te weten activiteitenbegeleider op de locatie [de lokatie] te [plaats] . Ook daar bleef het functioneren van [de werknemer] een punt van zorg. De voornaamste verwijten aan het adres van [de werknemer] zijn:
Gebrekkige samenwerking: [de werknemer] doet volgens RIBW en haar collega’s geheel haar eigen ding en overlegt met niemand.
Gebrekkige communicatie: [de werknemer] werkt alleen en treedt niet in contact met collega’s. Ook draagt [de werknemer] geen werkzaamheden over en worden afspraken niet nagekomen.
[de werknemer] neemt geen verantwoordelijkheid.
Voor wat betreft de verwijten aan het adres van [de werknemer] verwijst RIBW onder meer naar door haar overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen.
Er hebben vele gesprekken met [de werknemer] plaatsgevonden om tot verbetering te komen. Ze heeft echter moeite om met feedback om te gaan. De problemen c.q. incidenten die zich gedurende de zomervakantie van 2015 hebben voorgedaan, waren voor RIBW de druppel die de emmer deed overlopen. Door de zeer gebrekkige samenwerking met [de werknemer] moest het team waarin zij werkte op haar tenen lopen.
Op 29 oktober 2015 heeft een beëindigingsgesprek plaatsgevonden met [de werknemer] . Zij werd vrijgesteld van haar werkzaamheden.
Pas recent is RIBW bekend geworden met de door [de werknemer] ervaren pesterijen en seksuele intimidatie. Het onderhavige ontbindingsverzoek staat daar echter los van.

4.Het verweer

4.1.
[de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Subsidiair, voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [de werknemer] om:
- toekenning van de transitievergoeding ad € 1.820,-- bruto,
- toekenning van een billijke vergoeding ad € 36.400,-- bruto,
- inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
4.2.
[de werknemer] voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
[de werknemer] ontkent dat sprake is van disfunctioneren. Als al sprake is van een verstoorde verhouding dient deze voor rekening en risico van RIBW te komen.
[de werknemer] voelt zich in de afgelopen periode in teamverband geslachtofferd. Zij is weggepest bij RIBW, aangerand door een collega en af- en weggeschreven door RIBW.
In 2014 is er een agressietraining door RIBW georganiseerd en gehouden. Tijdens deze training – waarbij vertrouwelijkheid is afgesproken – heeft [de werknemer] haar emotionele levensverhaal verteld. Kort daarop bleek haar dat een van haar collega’s de vertrouwelijkheid had geschonden, zodat het levensverhaal van [de werknemer] op straat kwam te liggen. Toen [de werknemer] zich hierover ging beklagen, keerde zich dit tegen haar. Bovendien bleek haar dat zij iemand in vertrouwen had genomen – een mevrouw [X] – die de indruk had gewekt vertrouwenspersoon bij RIBW te zijn, maar dit achteraf niet bleek te zijn. Zij was een P&O functionaris die uiteindelijk – met een collega van P&O – heeft aangestuurd op ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
RIBW wilde niet naar [de werknemer] luisteren en nam haar niet serieus.
Ook werden er sinds april 2014 avances gemaakt door een collega van [de werknemer] . Na verloop van tijd werd door deze collega de vertrouwelijkheid geschonden en begonnen de pesterijen aan het adres van [de werknemer] . Het werd van kwaad tot erger en tot overmaat van ramp werd [de werknemer] aangerand door deze collega. [de werknemer] maakte hier melding van bij RIBW. Het resultaat van de melding was, dat aan [de werknemer] een vaststellingsovereenkomst werd aangeboden, die door haar is geweigerd.
[de werknemer] legt zich niet neer bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ze wil op een andere locatie aan het werk, maar dan wel in overleg met de externe vertrouwenspersoon.
Wat [de werknemer] RIBW ook kwalijk neemt, is dat niet voldoende kenbaar is gemaakt, dat een externe vertrouwenspersoon bestond.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de
rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Gezien vanuit het gedetailleerde dossier dient voorop te worden vastgesteld dat in de kern aan de orde is het functioneren van [de werknemer] en de mogelijke oorzaak daarvan, waarbij wordt opgemerkt dat het dossier van RIBW ook wordt gevormd door een aantal getuigenverklaringen die achteraf zijn opgesteld.
De klachten over het functioneren van [de werknemer] , zoals door RIBW aangevoerd en hiervoor weergegeven, kunnen uit de aard der zaak niet los gezien worden van het feit dat [de werknemer] pesterijen en seksuele intimidatie op de werkvloer bij RIBW heeft ervaren, alsmede dat het vertrouwen van [de werknemer] is geschaad doordat collega’s van haar vertrouwelijke, persoonlijke informatie van [de werknemer] hebben doorverteld.
Dat naar RIBW stelt de pesterijen en de aanranding eerst recent zouden zijn gebleken, doet daaraan uiteraard feitelijk gezien niet af als het gaat om de vraag of er sprake is van verwijtbaar disfunctioneren van [de werknemer] , zoals door RIBW aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
5.4.
De vraag of sprake is van verwijtbaar disfunctioneren van [de werknemer] dient, gelet op het vorenoverwogene, ontkennend te worden beantwoord.
Weliswaar zijn door RIBW veel gesprekken gevoerd met [de werknemer] , doch effectief zijn die niet gebleken. Steeds klinkt in het dossier de grondtoon door van het meegaan door RIBW in de klachten van collega’s van [de werknemer] zonder veel weerwoord van [de werknemer] toe te staan. Daardoor kan de invloed van de pesterijen en de intimidatie, in de beoordeling door RIBW van het functioneren van [de werknemer] , niet worden uitgesloten. Dat vormt een ernstig hiaat in dit dossier. In dat licht bezien schiet de enkele opmerking van RIBW, dat [de werknemer] steeds in een slachtofferrol zou vervallen, te kort. Het mag als een feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat pesten een van de belangrijkste oorzaken vormt van conflicten op de werkvloer.
Het feit dat RIBW een externe vertrouwenspersoon heeft als aanspreekpunt voor haar medewerkers, doet niet af aan het vorenoverwogene. Immers, door de toonzetting en de eenzijdige invalshoek van RIBW was het niet vreemd dat [de werknemer] geblokkeerd raakte in dit conflict. Overigens is door [de werknemer] gemotiveerd gesteld, dat haar lange tijd niet bekend was dat er een externe vertrouwenspersoon was bij wie ze terecht had gekund.
5.5.
Ter terechtzitting heeft [de werknemer] desgevraagd zonder enige aarzeling verklaard dat zij voor RIBW wil blijven werken, maar wel op een andere locatie en na een gesprek met de externe vertrouwenspersoon. Door RIBW zijn op de terechtzitting daartegen geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat dit onmogelijk is.
5.6.
Dat er van een verstoorde arbeidsrelatie sprake zou zijn die voortzetting van de arbeidsrelatie in de weg staat, wordt door [de werknemer] niet onderschreven en is ook overigens niet (voldoende) aannemelijk geworden, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren daarom de door de RIBW in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel d (ongeschiktheid voor het werk) of onderdeel g (verstoorde verhouding). Dit oordeel treft zowel de reguliere arbeidsovereenkomst als het 0-urencontract.
5.8.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen met veroordeling van RIBW als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt RIBW in de proceskosten, die aan de zijde van [de werknemer] worden vastgesteld op € 400,-- voor salaris gemachtigde, waarover RIBW geen btw verschuldigd is.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter en op 7 maart 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A.J. Kreijger, griffier.
De griffier De kantonrechter