In deze zaak heeft eiser, een verhuurder, gedaagde, een huurder, gedagvaard wegens vermeende achterstallige huurbetalingen. De huurovereenkomst betreft een winkelruimte met een maandelijkse huurprijs van € 1.135,00. Gedaagde heeft de huur opgezegd, met een einddatum van 1 juni 2016. Eiser vordert een totaalbedrag van € 7.283,13, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van dit bedrag, en de huur voor toekomstige maanden. Eiser stelt dat gedaagde sinds 2012 regelmatig de huur niet of niet volledig heeft betaald en dat er nog openstaande kosten zijn. Gedaagde betwist deze vordering en stelt dat hij alle huurbetalingen heeft voldaan, inclusief betalingsbewijzen die hij van eiser heeft ontvangen. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat eiser zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat de verschillen in de betalingsoverzichten niet zijn verklaard door eiser en dat gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd van zijn betalingen. De vordering van eiser wordt afgewezen, evenals de vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen, omdat er geen voldoende belang is aangetoond. De proceskosten worden aan eiser opgelegd, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.