ECLI:NL:RBNHO:2016:193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
15/810017-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Daalmeijer
  • A.E. Patijn
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting en bewezenverklaring huisvredebreuk in Haarlem

Op 6 januari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting onder de Schoterbrug in Haarlem op 16 januari 2015, en van huisvredebreuk in de woning van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs was dat de verdachte de brand heeft gesticht. Hoewel de verdachte zich op het moment van de brand onder de Schoterbrug bevond, was er geen bewijs dat hij daadwerkelijk het vuur heeft aangestoken. De rechtbank concludeert dat er te veel redelijke twijfel bestaat over de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting, en spreekt hem vrij van dit feit.

Wat betreft de huisvredebreuk, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 16 januari 2015 zonder toestemming in de woning van zijn ex-partner verbleef en niet op haar verzoek om te vertrekken is ingegaan. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meeweegt in de strafmaat. De rechtbank legt een gevangenisstraf op en wijst een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, de ex-partner van de verdachte, voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810017-15 (P)
Uitspraakdatum: 6 januari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 december 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (New Jersey, Verenigde Staten),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 16 januari 2015 te Haarlem opzettelijk onder de Schoterbrug brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met houten pallets en/of deuren en/of
planken en/of dekens, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of, door open open vuur in aanraking te brengen met/in een (kerosine)kacheltje en/of (camping)gasstel, althans een (kerosine)kacheltje en/of (camping)gasstel heeft aangestoken, waardoor de hut onder de Schoterbrug (bestaande uit - onder meer - houten pallets en/of deuren en/of planken en/of dekens) in brand is gevlogen/gegaan, ten gevolge waarvan voornoemde goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de Schoterbrug, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 2
hij op of omstreeks 16 januari 2015 te Haarlem in een woning/besloten lokaal/besloten erf, gelegen aan [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2.
VrijspraakDe rechtbank stelt voorop dat direct bewijs dat verdachte de brand onder de Schoterbrug te Haarlem heeft gesticht, ontbreekt.
Het was algemeen bekend dat in de hut onder de Schoterbrug veelvuldig zwervers verbleven en daar ook sliepen. Verdachte is één van deze zwervers. [1]
Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op 16 januari 2015 om circa 15.45 uur in de hut onder de Schoterbrug heeft bevonden. De verbalisanten die op dat moment ter plaatse waren om een kijkje te nemen in en rondom de hut, hebben aldaar geen vuur of rook waargenomen. [2] Vervolgens stelt de rechtbank vast dat om 17.05 uur gemeld is dat er onder de Schoterbrug een brand was.
Daarna is om 18.36 uur de melding bij de politie binnen gekomen dat verdachte zich zonder toestemming in het huis van zijn ex-partner bevond. Zijn ex-partner heeft daarover verklaard dat rond 17.30 uur bij de voordeur van haar woning werd aangebeld en dat haar dochter vervolgens haar ex-man heeft binnengelaten, die vervolgens direct onder de douche is gaan staan. [3]
Tijdens aanhouding van verdachte in het huis van zijn ex-partner in verband met huisvredebreuk, is zijn kleding door de politie in beslag genomen en geconstateerd dat deze sterk naar brand rook. Volgens verbalisant was de brandlucht in de kleding van verdachte te vergelijken met de brandlucht welke je ruikt als je de hele avond bij een vuurkorf hebt gezeten. [4]
Op de rechter hand van verdachte was tevens een grote brandblaar te zien. [5] Volgens verdachte zou dit veroorzaakt zijn doordat hij kokend water over zijn handen heeft gekregen. Zijn kleding rook naar brand omdat hij enkele dagen daarvoor vuur had gestookt om de kou te verdrijven. [6]
Op de kleding van verdachte zijn na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geen sporen van brand versnellende middelen gevonden of beschadigingen aangetroffen die zouden zijn veroorzaakt door brand. [7]
Er zijn bovendien geen getuigen die daadwerkelijk zelf hebben gezien dat onder de Schoterbrug door een persoon of personen een vuur werd aangestoken.
De rechtbank moet beoordelen of de in de aanwezige bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting buiten gerede twijfel stellen.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat in beginsel uit de tijdlijn volgt dat verdachte de gelegenheid heeft gehad de brand te stichten. Vooropgesteld zij echter dat het enkele feit dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om de brand te stichten uiteraard nog niet wil zeggen dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid dat een ander dan verdachte de brand heeft gesticht, niet zo onwaarschijnlijk is dat deze moet worden uitgesloten, temeer nu het dossier aanknopingspunten biedt dat mogelijk vanaf het moment dat verbalisanten na 15.45 uur de plek onder de Schoterbrug hebben verlaten, zich ook nog andere personen onder de Schoterbrug hebben begeven, die (vanwege de kou) een vuur hebben gemaakt.
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot de slotsom dat er te veel redelijke twijfel over de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting bestaat en is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen van hetgeen verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [8]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 16 januari 2015, omstreeks 17.30 uur, werd er aan de voordeur van de [adres 2] te Haarlem aangebeld. Op dit adres woont [slachtoffer], ex-echtgenote van verdachte, met haar twee dochters van 14 en 17 jaar oud. [9] Eén van haar dochters heeft de voordeur opengedaan, haar vader, [verdachte] (hierna te noemen: verdachte), stapte naar binnen en trok zijn jas uit. Hij is vervolgens direct onder de douche gaan staan. [slachtoffer] heeft de deur van de badkamer opengetrokken en heeft tegen hem geroepen dat hij onder de douche vandaan moest komen en weg moest gaan uit haar woning. [10] Verdachte heeft daarop aangegeven dat hij nog één minuut nodig had. [11] Vervolgens heeft [slachtoffer] meerdere keren, geroepen dat hij onder de douche vandaan moest komen en haar huis moest verlaten. [12] Dat deed hij niet. Na een kwartier kwam hij naar beneden en ging koffie pakken. [slachtoffer] heeft continu herhaald dat hij weg moest gaan. Ze had de telefoon in haar handen om de politie te bellen maar verdachte greep haar hand en de telefoon vast zodat ze niet kon bellen. [slachtoffer] is uiteindelijk naar de buurman gegaan. [13] De buurman heeft haar in zijn woning gelaten, is naar de woning van [slachtoffer] gelopen en heeft tevens diverse malen tegen verdachte gezegd dat hij de woning moest verlaten. Verdachte gaf hier echter geen gehoor aan. Vervolgens is de politie gebeld en is verdachte door de politie uit de woning gezet. [14]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2:
hij op 16 januari 2015 te Haarlem in een woning, gelegen aan [adres 2] en in gebruik bij [slachtoffer], wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen aan verdachte onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
het wederrechtelijk in een woning vertoevende, zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – voor beide ten laste gelegde feiten - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden, waarvan
acht (8) maandenvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor een bedrag van € 450 toe te wijzen, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en deze voor het overige niet ontvankelijk te verklaren.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, omdat hij aan de diverse verzoeken van zijn ex-partner om haar woning te verlaten geen gevolg heeft gegeven. Dit is een ernstig feit, nu dit op slachtoffers van dergelijke feiten bedreigend overkomt en angstgevoelens en irritatie opwekt. In dit geval waren zijn ex-partner en twee minderjarige dochters het slachtoffer.
Blijkens het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 november 2015, is hij reeds eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.100 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 250 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3.4 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: huisvredebreuk] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 27, 36f, 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF (12) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 250, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vijf dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. A.C.M. Rutten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 januari 2016.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 23 januari 2015, dossierpagina 43; de verklaring van verdachte ter zitting d.d. 23 december 2015.
2.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 23 december 2015; het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 40 tot en met 41.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2015, dossierpagina 46.
4.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 23 januari 2015, dossierpagina 43.
5.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 17 januari 2015, dossierpagina 11 tot en met 12.
6.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 23 december 2015.
7.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 maart 2015.
8.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
9.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 72 tot en met 74.
10.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 72 tot en met 74; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 17 januari 2015, dossierpagina 88 tot en met 89.
11.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 72 tot en met 74.
12.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 72 tot en met 74; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 17 januari 2015, dossierpagina 88 tot en met 89.
13.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 72 tot en met 74
14.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 72 tot en met 74; het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 16 januari 2015, dossierpagina 81 tot en met 82.