ECLI:NL:RBNHO:2016:2158

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
C/15/229472 / FA RK 15-4265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezagswijziging en zorgregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en een moeder over het gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De vader verzocht om alleen belast te worden met het gezag over de minderjarige, terwijl de moeder een zorgregeling wilde vaststellen. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het nog te vroeg was voor een raadsonderzoek en dat partijen eerst zelf hun verantwoordelijkheid als ouders moesten nemen. De rechtbank adviseerde hen om zich te melden bij het sociale wijkteam voor hulp bij hun communicatie en opvoeding. De vader had aangevoerd dat de moeder geen verantwoordelijkheid nam en dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem zou raken tussen de ouders. De moeder voerde verweer en stelde dat de vader haar lastig viel en dat zij wel degelijk betrokken wilde zijn bij het leven van hun kind. De rechtbank concludeerde dat de communicatie tussen de ouders moeilijk was, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De rechtbank benadrukte het belang van een goede communicatie en samenwerking tussen de ouders voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
gezagswijziging
zaak-/rekestnr.: C/15/229472 / FA RK 15-4265
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 maart 2016
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.F.E. Hoekstra, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.H. Prins, kantoorhoudende te Den Helder.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 6 juli 2015;
- het verweerschrift , tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder ingekomen op 12 februari 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 februari 2016 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra en de moeder door mr. J.H. Prins. Van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is verschenen [medewerker de Raad] .

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben tot maart 2014 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Bij beschikking van 23 juli 2014 (zaak-/rekestnummer: C/14/154873 FA RK 14/1167) heeft de rechtbank de vader en de moeder gezamenlijk met de uitoefening van het ouderlijk gezag belast. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de vader.
3 Standpunten van partijen
3.1
De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij voortaan alleen wordt belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek voert de vader het volgende aan. [minderjarige] heeft na het beëindigen van de relatie bij de moeder gewoond. De moeder heeft half april 2014 de vader om hulp gevraagd en aangegeven dat zij de situatie niet meer aankon en de vader verzocht om voor [minderjarige] zorg te dragen. Vanaf dat moment heeft de vader met zijn huidige partner zorggedragen voor [minderjarige] . Bij beschikking van 23 juli 2014 heeft de rechtbank de vader en de moeder gezamenlijk met de uitoefening van het ouderlijk gezag belast. Hierna heeft de moeder vier keer, te weten op 31 juli, 17 augustus, 19 oktober en 3 november 2014, drie uur omgang gehad met [minderjarige] , waarbij [minderjarige] twee maal flink naar wiet rook toen hij terugkwam. [minderjarige] is in december 2014 tweemaal opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege recidiverende luchtweginfecties. Na de opnames in december 2014 heeft de vader meerdere malen met de moeder contact gezocht teneinde samen beslissingen te kunnen nemen aangaande medische zaken betreffende [minderjarige] . Gebleken is dat de moeder haar telefoonnummer heeft gewijzigd en niet aan de vader heeft door gegeven. Ook een aan de moeder overhandigd toestemmingsformulier voor een vakantie naar Frankrijk heeft de vader niet teruggekregen. Voor zover de vader bekend is heeft de moeder geen vaste woon- en verblijfplaats. Een soepel en goed verlopende communicatie tussen partijen is van groot belang. Zolang de moeder gedurende lange tijd aaneengesloten onbereikbaar voor de man is, nalaat per ommegaande te reageren op e-mails of gemiste oproepen en niet bereid is haar huidige telefoonnummer aan hem bekend te maken, belemmert de moeder de vader ernstig in zijn taak als verzorgende ouder. Partijen zijn niet in staat tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en kunnen beslissingen niet in gezamenlijk overleg nemen. De moeder neemt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor [minderjarige] , ook niet als zijn gezondheid en ontwikkeling in het geding is. De moeder heeft [minderjarige] sinds december 2014 niet meer gezien.
Gelet op het afgelopen jaar is er geen enkele reden om te verwachten dat er binnen afzienbare tijd verbetering komt op het gebied van de communicatieproblemen tussen de ouders. De man is van mening dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen zijn ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
3.3
De moeder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de vader af te wijzen. De moeder stelt dat de vader haar en haar ouders na het uiteengaan lastig viel. Door de dwingende houding van de vader was de vrouw zodanig van slag en in de war dat [minderjarige] inderdaad bij de man is gaan wonen. Verzoeken om contact en omgang weigert de vader categorisch. Dat [minderjarige] na de sporadische omgang naar wiet zou ruiken is niet waar. De grootouders van [minderjarige] die bij de omgang aanwezig waren zouden dit niet hebben toegestaan, aldus de moeder. De moeder heeft al geruime tijd een nieuwe partner, waar zij mee samenwoont. De nieuwe partner van de moeder heeft een goede baan en de moeder is in verwachting van een tweede kind, dat in maart 2016 geboren zal worden. Het uitgangspunt van de wet is gezamenlijk ouderlijk gezag. De moeder heeft een poging gedaan met mediation nader tot elkaar te komen, maar dit is niet gelukt, omdat het doel van de vader eenhoofdig gezag was. Onlangs heeft de moeder een machtiging afgegeven aan de vader teneinde de vader in de gelegenheid te stellen medische beslissingen te nemen. [minderjarige] krijgt door de houding van de vader met betrekking tot de omgang niet de kans zijn moeder en halfbroertje te leren kennen. Door de houding van de vader heeft de moeder geen kans gehad een normale relatie met [minderjarige] op te bouwen. De moeder hoopt dat dit thans wel mogelijk is.
3.4
Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de moeder verzocht te bepalen dat de moeder opbouwend omgang met [minderjarige] zal hebben, uiteindelijk eenmaal in de twee weken van vrijdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties, althans een omgangsregeling (naar de rechtbank begrijpt: een verdeling van zorg- en opvoedingstaken) als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.5
Ter zitting heeft de vader verklaard dat de vrouw geen interesse in [minderjarige] toont. [minderjarige] en de moeder kennen elkaar niet. De moeder neemt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor [minderjarige] . [minderjarige] is geen doorsnee jongen, heeft een vorm van autisme en staat nu op de wachtlijst voor een medisch kinderdagverblijf. Mede daarom is er - als er een verdeling van zorg- en opvoedingstaken wordt bepaald - maatwerk nodig en moet dit worden begeleid door een deskundige. De vader handhaaft zijn verzoek tot eenhoofdig gezag, verzoekt het zelfstandig verzoek van de moeder af te wijzen en geeft de rechtbank in overweging de Raad te gelasten een advies in deze uit te brengen.
3.6
Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij sinds 2014 samen woont met haar nieuwe partner en half maart een kind verwacht. Ze wonen in een aparte woning bij de ouders op het erf. Het gaat nu goed met de moeder. Afgelopen zomer is er in het kader van de mediation contact geweest en de moeder wilde een zorgregeling opstarten, maar de houding van de man bleef afstotend. De moeder pleit er eveneens voor de Raad te laten onderzoeken of een wijziging van het gezag in deze in de rede ligt.
Visie van de Raad
3.7
Ter zitting heeft de Raad verklaard dat hij het nog te vroeg acht een onderzoek te doen en adviseert partijen zich te melden bij het sociale wijkteam. Partijen kunnen deelnemen aan een cursus, zoals ‘Ouderschap blijft’. Voor een wijziging van het gezag ziet de Raad thans geen aanleiding, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Partijen moeten hun verantwoordelijkheid gaan nemen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken kan vanuit begeleiding opgestart worden. De vader als hoofdopvoeder moet dit gaan ondersteunen. Van belang is tevens dat er statusvoorlichting gaat plaatsvinden.

4.Beoordeling

Gezag
4.1
Het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen, ook na verbreking van hun relatie. Op grond van artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In lid 2 van hetzelfde artikel is bepaald dat artikel 1:251a van overeenkomstige toepassing is.
Daar staat dat de rechtbank kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Uit de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is het de rechtbank duidelijk geworden dat de communicatie, voor zover daar al sprake van is, tussen partijen moeilijk verloopt. De enkele omstandigheid dat de communicatie tussen partijen niet goed loopt, is echter onvoldoende grond om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Bovendien is niet gebleken dat de moeder in het geval er belangrijke beslissingen moeten worden genomen, geheel niet bereid zou zijn tot overleg met vader. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vader onvoldoende heeft gesteld om te kunnen spreken van een dermate verstoorde communicatie tussen partijen dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen tussen hen klem of verloren zouden raken bij gezamenlijk gezag. Voorts acht de rechtbank onvoldoende gesteld dan wel gebleken om aan te nemen dat eenhoofdig gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, zodat zij het verzoek van de vader daartoe zal afwijzen.
Verdeling van zorg- en opvoedingstaken
4.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a, eerste lid, van het BW kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt in dat geval een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.4
Het verzoek van de moeder een verdeling van zorg- en opvoedingstaken te bepalen wijst de rechtbank eveneens af. De moeder heeft allereerst al lange tijd geen contact meer met [minderjarige] , die denkt dat de huidige partner van de vader zijn moeder is, en daarbij komt dat het contact tussen de ouders minimaal is. Op dit moment kan daarom geen omgangsregeling worden vastgesteld.
Hoe nu verder?
4.5
Vorenstaande neemt niet weg dat [minderjarige] er belang bij heeft dat hij weet wie zijn moeder is en hebben de moeder en [minderjarige] recht op omgang met elkaar. De vader heeft de plicht dit als verzorgende ouder mogelijk te maken. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het nog te vroeg is voor een raadsonderzoek. Partijen dienen eerst zelf hun verantwoordelijkheid als ouders van [minderjarige] te nemen en zich veel actiever dan nu het geval is op te stellen. Van beide ouders wordt verwacht dat zij actief gaan werken aan hun onderlinge communicatie en hun rol als ouders van [minderjarige] gaan vormgeven. Vandaaruit kan dan omgang, indien nodig onder begeleiding, worden opgestart.
Ter zitting is afgesproken dat partijen zich zullen aanmelden bij het sociale wijkteam en daar hun hulpvraag, te weten verbetering van hun onderlinge communicatie, statusvoorlichting en opstarten omgang, voorleggen. De rechtbank denkt aan “Ouderschap blijft”, de Opvoedpoli of soortgelijke hulpverlening. Duidelijk is dat de ondersteuning vanuit de hulpverlening rustig zal moeten worden opgebouwd, mede gelet door het feit dat de moeder thans in verwachting is en binnenkort zal bevallen en [minderjarige] een medisch traject doorloopt.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen hun toezegging zullen nakomen, omdat ze daarmee aantonen daadwerkelijk in het belang van hun beider zoon [minderjarige] te handelen.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken van partijen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.I. Vleeming-Wever als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.