ECLI:NL:RBNHO:2016:2173

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1526
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten en recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de verlaging van de WW-uitkering van de eiser. De eiser had een WW-uitkering ontvangen, maar deze was in verschillende fases verlaagd vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 18 oktober 2014 tot en met 14 november 2014 onvoldoende heeft gesolliciteerd, wat leidde tot een verlaging van zijn uitkering met 37,50% voor vier maanden. De eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van eerdere maatregelen en dat hij niet goed geïnformeerd was over zijn sollicitatieplicht. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser voldoende was geïnformeerd over zijn verplichtingen en dat de eerdere maatregelen onherroepelijk waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, omdat het op een verkeerde wettelijke grondslag berustte, en herstelde de maatregel tot een verlaging van 25% voor vier maanden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en droeg het UWV op het griffierecht te vergoeden en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Ait Moha).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser vanaf 24 november 2014 met 37,50% voor vier maanden verlaagd.
Bij besluit van 19 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn ex-echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en gelast dat het vooronderzoek wordt hervat om verweerder in de gelegenheid te stellen nader te reageren. De daarover gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal dat op 23 juni 2015 aan partijen is toegezonden. Verweerder heeft bij brief van 30 juni 2015 gereageerd en nadere stukken ingebracht. Eiser heeft daarop bij brief van 14 juli 2015 gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 24 augustus 2015 nog een reactie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens verweerder nadere vragen gesteld. Verweerder heeft bij brief van 22 december 2015 gereageerd.
Met toestemming van partijen is verder onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 17 februari 2016 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Met ingang van 3 februari 2014 is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij besluit van 5 september 2014 is de WW-uitkering van eiser per 1 september 2014 met 5% verlaagd voor 1 maand omdat hij zijn sollicitatieactiviteiten over de periode van 19 juli 2014 tot en met 15 augustus 2014 te laat heeft doorgegeven. Bij besluit van 19 september 2014 is de WW-uitkering per 15 september 2014 met 20% verlaagd voor 1 maand omdat hij zijn sollicitatieactiviteiten over de periode van 16 augustus 2014 tot en met 12 september 2014 te laat heeft doorgegeven. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Bij besluit van 14 november 2014 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser vanaf 27 oktober 2014 met 25% voor 4 maanden verlaagd omdat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd in de periode van 13 september 2014 tot en met 17 oktober 2014. Eiser heeft ook tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Bij het aan dit geschil ten grondslag liggende primaire besluit van 9 december 2014 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser vanaf 24 november 2014 verlaagd met 37,50% voor vier maanden omdat hij in de periode van 18 oktober 2014 tot en met 14 november 2014 onvoldoende heeft gesolliciteerd. Vanwege recidive heeft verweerder de uitkering met een hoger percentage verlaagd. Op het moment waarop het besluit werd genomen werd het uitkeringsbedrag reeds verlaagd met 25%. Verweerder heeft de maatregelpercentages bij elkaar opgeteld. Dit heeft erin geresulteerd dat de uitkering vanaf 24 november 2014 gedurende 95 dagen is verlaagd met 62,50% (25% + 37,50%) en voor de resterende duur van de tweede maatregel met 37,50%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde maatregel onverkort gehandhaafd.
3. Eiser beroept zich op het ontbreken van verwijtbaarheid dan wel op een verminderde verwijtbaarheid. Eiser voert aan dat hij een baan had gevonden en er daarom van uitging dat hij niet meer hoefde te solliciteren. Eiser meent dat deze verkeerde veronderstelling hem niet kan worden verweten in de mate die verweerder nu doet. Hij acht zich niet goed geïnformeerd. Hij heeft hierover nooit een brief ontvangen en vindt de website niet duidelijk. Eiser heeft daarnaast betoogd dat hij niet wist dat er al eerder maatregelen waren opgelegd. Hij wijst er daarbij op dat de eerdere besluiten naar zijn oude adres waren gestuurd dan wel foutief waren geadresseerd. Hij acht de gevolgen van de toegepaste maatregelen voor hem onevenredig, ook gelet op alle omstandigheden. Eiser beroept zich tevens op de aanwezigheid van een dringende reden om af te zien van het opleggen van de maatregel, te weten de financiële problemen waarin hij door de oplegging van de maatregelen is gekomen. Eiser meent voorts dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor nu hij voorafgaande aan het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld zijn visie te geven.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van het ontbreken van verwijtbaarheid dan wel verminderde verwijtbaarheid geen sprake is. Dat eiser in de onderzochte periode enkele dagen heeft gewerkt ontsloeg hem niet van de verplichting te solliciteren. Eiser is voldoende geïnformeerd over zijn plichten en hij had kunnen weten dat hij moest solliciteren, ook in de periode dat hij (tijdelijk) werkte. In de beslissing tot toekenning van de WW-uitkering is eiser gewezen op de plichten die hij tijdens de WW-uitkering heeft en hij kan een overzicht van zijn plichten vinden op uwv.nl/mijn plichten. Eiser voldoet aan de in de regelgeving aan recidive gestelde voorwaarden. Verweerder ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding tot het afzien of matigen van de maatregel. Verweerder heeft opgemerkt dat de eerdere besluiten buiten de omvang van het geding vallen en dat eiser, voorzover hij stelt die besluiten niet te hebben ontvangen, daartegen nog had kunnen opkomen na kennisname. Verweerder heeft er verder op gewezen dat uit de telefoonnotitie van 28 januari 2015 blijkt dat eiser zelf heeft afgezien van een hoorzitting en dat overigens een hoorzitting, gelet op hetgeen thans wordt aangevoerd, niet tot een ander besluit zou hebben geleid.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder opgelegde maatregelen over de periodes van 19 juli 2014 tot en met 15 augustus 2014 en van 16 augustus 2014 tot en met 12 september 2014 (vanwege het te laat doorgeven van zijn sollicitatieactiviteiten) en de opgelegde maatregel over de periode van 13 september 2014 tot en met 17 oktober 2014 (vanwege onvoldoende solliciteren) onherroepelijk zijn. Eiser is daartegen niet opgekomen. Uit de stukken blijkt weliswaar dat de besluiten van 5 september 2014 en 19 september 2014 onjuist zijn geadresseerd en dat dus niet valt uit te sluiten dat eiser deze besluiten inderdaad niet heeft ontvangen. Verweerder merkt echter terecht op dat hij op 26 februari 2015 aan eiser een kopie van deze besluiten heeft doen toekomen en dat eiser op dat moment alsnog een bezwaarschrift had kunnen indienen. Eiser heeft dat niet gedaan. Het besluit van 14 november 2014 is wel juist geadresseerd en uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat de ex-partner over dit besluit ook contact heeft opgenomen met het KlantenContactCentrum van verweerder. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Daarmee staan deze eerdere maatregelen dan ook vast en de rechtbank kan zich over de vraag of deze al dan niet terecht zijn opgelegd niet meer uitlaten.
5.2
In dit beroep is alleen in geschil of verweerder naar aanleiding van de vaststelling dat eiser in de periode van 18 oktober 2014 tot en met 14 november 2014 onvoldoende heeft gesolliciteerd, terecht besloten tot een verlaging van de uitkering met 37,50% voor de duur van vier maanden.
5.3
In artikel 24 eerste lid 1, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij in voldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
Ingevolge artikel 27 derde lid, van de WW weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk ter zake van het niet of niet behoorlijk is nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 24 eerste, lid 1, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de WW (…) .
In artikel 27, zesde lid, van de WW is bepaald dat een maatregel als bedoeld in het derde lid (…) wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In artikel 27, achtste lid, van de WW is bepaald dat het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 27 tiende lid, van de WW is bepaald dat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot betrekking tot het derde, vierde en zesde lid.
Aan laatstgenoemd artikel is toepassing gegeven door middel van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten. In artikel 6, eerste lid, sub a van dit besluit is als verplichting van de derde categorie opgenomen dat de verzekerde voorkomt dat hij werkloos is of blijft door in onvoldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen.
In artikel 2, eerste lid, sub c van dit besluit is bepaald dat de hoogte en duur van de op te leggen maatregel wordt vastgesteld op 25% van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder c van de Beleidsregel maatregelen UWV zijn de hoogte en de duur van de maatregel 25% voor de duur van vier maanden.
5.4
Vaststaat dat eiser in de onderzochte periode van 18 oktober 2014 tot en met 14 november 2014 onvoldoende sollicitatie activiteiten heeft verricht. Dat wordt op zich door eiser ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Verweerder was dan ook gehouden om met toepassing van artikel 27, derde lid van de WW een maatregel op te leggen. Het onvoldoende solliciteren leidt in beginsel tot een verlaging van de uitkering met 25% gedurende 4 maanden.
5.5
Verweerder heeft met inachtneming van artikel 8 van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten het verlagingspercentage verhoogd met 50% wegens recidive. In artikel 8 van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten is bepaald dat het percentage van de op te leggen maatregel (…), genoemd in artikel 2, eerste lid, met 50% wordt verhoogd, indien aan de belanghebbende een maatregel is opgelegd en binnen twee jaar na de bekendmaking daarvan opnieuw dezelfde verplichting niet of niet behoorlijk wordt nagekomen. De rechtbank stelt het tijdstip van de bekendmaking dat een maatregel is opgelegd wegens het niet nakomen van de sollicitatieverplichting, zoals omschreven in dit artikel, vast op 14 november 2014, de dag waarop verweerder het besluit om eiser vanaf 18 oktober 2014 met 25% vier maanden te korten heeft verzonden naar eisers adres Schiplaan 238, [woonplaats] . Weliswaar heeft verweerder eerdere kortingsmaatregelen genomen, maar deze besluiten zijn naar het verkeerde adres gezonden waardoor niet gesproken kan worden van bekendmaken in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.6
De vraag die dan dient te worden beantwoord is of eiser met het niet nakomen van de sollicitatieverplichting in de periode van 18 oktober 2014 tot en met 14 november 2014 die verplichting binnen twee jaar na 14 november 2014 opnieuw niet is nagekomen. De rechtbank stelt vast dat die periode geheel vóór 14 november 2014 lag en beantwoordt die vraag daarmee ontkennend. Er bestond derhalve geen grond voor een verhoging van het percentage van de op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 8 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit op een verkeerde wettelijke grondslag berust en dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 8 van het Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten. De rechtbank zal het beroep van eiser dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
5.8
De rechtbank ziet in de ernst van de gedraging en de mate waarin eiser de gedraging verweten kan worden geen grond om een lichtere of zwaardere maatregel dan een verlaging van 25% voor 4 maanden op te leggen. De rechtbank is het met verweerder eens dat de overtreding eiser volledig kan worden toegerekend. Eiser is voldoende geïnformeerd over zijn plichten en hij had kunnen weten dat hij moest solliciteren, ook in de periode dat hij werkte. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenmin een grond om te oordelen dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in het achtste lid van artikel 27, van de WW op grond waarvan verweerder kan afzien van het opleggen van een maatregel. De grond dat eiser door de cumulatie van de twee maatregelen onevenredig wordt benadeeld slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de financiële gevolgen hiervan voor hem onredelijk zwaar waren. De omstandigheid dat eisers uitkering na korting minder bedraagt dan de beslagvrije voet, staat een dergelijke korting niet in de weg nu geen sprake is van het leggen van beslag voor het incasseren van een vordering.
5.9
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank bepalen dat de WW-uitkering van eiser vanaf 24 november 2014 wordt verlaagd met 25% voor vier maanden.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, komt de rechtbank niet meer toe aan eisers stelling ten aanzien van schending van de hoorplicht in bezwaar.
7. De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 februari 2015;
- herroept het primaire besluit van 9 december 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P de Valk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.