ECLI:NL:RBNHO:2016:2487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
16.001176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaarschrift ex artikel 22g Wetboek van Strafrecht bij vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, afdeling Publiekrecht, sectie Straf, op 21 maart 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie over de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. De veroordeelde had een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uren opgelegd gekregen, die omgezet werd in 15 dagen vervangende hechtenis omdat hij weigerde mee te werken aan de uitvoering van de taakstraf. De veroordeelde maakte bezwaar tegen deze omzetting, maar de officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat de vervangende hechtenis al was tenuitvoergelegd. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaarschrift ontvankelijk was, omdat het indienen ervan niet automatisch schorsende werking heeft op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De rechtbank benadrukte dat het recht van de veroordeelde om de beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis te laten toetsen door de rechter, ook in situaties van kortdurende vervangende hechtenis, gewaarborgd moet blijven. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, omdat de argumenten van de veroordeelde niet voldoende zwaarwegend waren om hem in de gelegenheid te stellen de taakstraf alsnog te verrichten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Politierechter
Registratienummer: 16.001176
Parketnummer: 15/132558-14
Uitspraakdatum: 21 maart 2016
BESLISSINGvan de rechtbank naar aanleiding van het op
19 februari 2016ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift ex artikel 22g derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van:
[voornaam en achternaam veroordeelde], veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gericht tegen de kennisgeving van het Openbaar Ministerie van het bevel tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 30 januari 2015 van de politierechter in deze rechtbank opgelegde vervangende hechtenis.
Op 1 maart 2016 heeft mr. J.J. Kuiper, [adres advocaat 2] per e-mail aanvullende informatie verstrekt.

1.De procedure

Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis van de politierechter onder meer een onvoorwaardelijke taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid opgelegd van 30 uren te vervangen door 15 dagen hechtenis. Dit vonnis is op 14 februari 2015 onherroepelijk geworden.
Op 11 augustus 2015 is door de reclassering een “afloopbericht taakstraf” aan het CJIB, afdeling LCA/taakstraffen, gestuurd. Dit afloopbericht vermeldt, voor zover hier van belang het volgende:
Tijdens het intakegesprek op 7 augustus 2015 heeft veroordeelde duidelijk gemaakt dat hij weigert mee te werken aan de uitvoering van de taakstraf. Veroordeelde ontkent het hem tenlastegelegde. Veroordeelde is niet bij de zitting aanwezig geweest, omdat hij geen financiële middelen had om naar Alkmaar te reizen. Toen de reclassering veroordeelde de consequenties van een tenuitvoerlegging voorhield, heeft veroordeelde gereageerd met de woorden: “ik ben 67 jaar oud, het zal wel loslopen”.
De reclassering heeft de taakstraf retour gezonden omdat uitvoering niet mogelijk is.
Bij kennisgeving van 29 oktober 2015 heeft het Openbaar Ministerie aan veroordeelde meegedeeld dat de 30 uren taakstraf zullen worden omgezet in een vervangende hechtenis van 15 dagen met als reden dat veroordeelde volgens opgave van de reclassering de opgelegde taakstraf niet heeft verricht.
Veroordeelde heeft op 19 februari 2016 tegen de kennisgeving bezwaar gemaakt.
Veroordeelde is op 14 februari 2016 aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Het onderzoek in raadkamer heeft plaatsgevonden op 21 maart 2016. Veroordeelde en zijn raadsman mr. J.J. Kuiper zijn niet verschenen. Wel was aanwezig de officier van justitie mr. W. Halsema.

2.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

Veroordeelde heeft in het bezwaarschrift aangegeven dat hij, ondanks morele overwegingen en fysieke ongemakken, toch liever de taakstraf zal uitvoeren in plaats van de vervangende hechtenis uit te zitten.
De raadsman heeft in zijn e-mailbericht naar voren gebracht dat de taakstraf nog niet is afgerond in verband met de werkzaamheden van veroordeelde voor zijn dierenspeciaalzaak in [plaats] . De raadsman heeft tevens verzocht om de tenuitvoerlegging te schorsen.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd het bezwaarschrift van veroordeelde niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vervangende hechtenis inmiddels is tenuitvoergelegd. Veroordeelde heeft daarom geen belang meer bij een beslissing, aldus de officier van justitie.

4.Beoordeling ontvankelijkheid

Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving als bedoeld in artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is binnen de gestelde termijn van veertien dagen na betekening daarvan ter griffie ingediend.
Inmiddels is gebleken dat veroordeelde de desbetreffende 15 dagen vervangende hechtenis heeft ‘uitgezeten’ van 14 februari 2016 tot en met 28 februari 2016.
Artikel 22g lid 3 Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt als volgt:
“Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Indien de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn beslissing het aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht en binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid.”
Oorspronkelijk was in het wetsvoorstel opgenomen dat het indienen van bezwaar schorsende werking had tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Bij amendement van het lid Dittrich (D’66) is voorgesteld om die schorsende werking te laten vervallen. Daarbij werd de volgende toelichting gegeven:
“De rechter bepaalt bij het vonnis het aantal dagen vervangende hechtenis, indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd. De officier, die dit laatste constateert, mag de tenuitvoerlegging van die vervangende hechtenis bevelen. Een officier van justitie zal daar niet lichtvaardig toe overgaan. Zou het enkele feit van indienen van een bezwaarschrift tot gevolg hebben dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt geschorst, dan zullen veel veroordeelden zo'n bezwaarschrift om die reden indienen om tijd te winnen. Beter is het om de regel om te draaien. In beginsel tijdens de bezwaarschriftprocedure in vervangende hechtenis, tenzij de rechter in een spoedprocedure besluit die hechtenis wel te schorsen.”(TK 1999-2000, 26 114, nr. 16)
Dit amendement is vervolgens aangenomen en artikel 22g lid 3 Sr is op 1 februari 2001 in werking getreden. Aan het indienen van een bezwaarschrift is dus geen schorsende werking verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis echter niet het gevolg van niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift mag worden verbonden. Dat zou namelijk betekenen dat dit rechtsmiddel zo goed als illusoir wordt bij kortdurende vervangende hechtenis. In de praktijk gaat het immers niet zelden om enkele dagen tot enkele weken (zoals ook in het onderhavige geval). Veroordeelde moet dan na zijn aanhouding vanuit detentie nog een bezwaarschrift opstellen en dat bij de juiste griffie zien in te dienen. Vervolgens moet nog zittingsruimte worden gevonden om het bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen. De vervangende hechtenis is dan vaak al ‘uitgezeten’.
Veroordeelde heeft er ook in die situatie recht op dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis wordt getoetst door de rechter. Die toets zou namelijk ook kunnen leiden tot het oordeel dat de omzettingsbeslissing ten onrechte is genomen.
Het bezwaarschrift is daarom ontvankelijk.

5.Inhoudelijke beoordeling

De politierechter is van oordeel dat hetgeen in het bezwaarschrift en bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht onvoldoende zwaarwegend is, waardoor veroordeelde in de gelegenheid had moeten worden gesteld de taakstraf alsnog te verrichten.
Daarom zal het bezwaarschrift ongegrond zal worden verklaard.

6.De beslissing

De politierechter:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2016.