ECLI:NL:RBNHO:2016:258

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en bezwaar tegen alcoholslotprogramma (ASP)

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers en de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hadden bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van hun rijbewijzen en de oplegging van een alcoholslotprogramma (ASP). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun bezwaarschriften te laat hebben ingediend, buiten de termijn van zes weken zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder, het CBR, heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding.

Eisers voerden aan dat zij niet in verzuim waren, omdat zij afhankelijk waren van de informatie die het bestuursorgaan hen had verstrekt. Ze stelden dat de mededelingen in de bijlage bij de primaire besluiten hen hebben misleid, waardoor zij geen bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank overwoog dat de keuze om al dan niet bezwaar te maken bij de eisers lag en dat de mededeling in de bijlage hen niet onterecht heeft belemmerd in hun recht om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat er geen strijd was met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/2471, 15/3381, 15/3390 en 15/3393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2016 in de zaken tussen

[eiser 1] , te [woonplaats 1] ,

(gemachtigde: mr. B.E.J. Torny),

[eiser 2] , te [woonplaats 2] ,

(gemachtigde: mr. B.E.J. Torny),

[eiser 3] , te [woonplaats 3] ,

(gemachtigde: mr. S.G.C. Bocxe),

[eiser 4] , te [woonplaats 4] ,

(gemachtigde: mr. B.E.J. Torny),
tezamen: eisers,
en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
(CBR)verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Verweerder heeft bij de primaire besluiten de rijbewijzen van eisers ongeldig verklaard en aan eisers een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zonder verschoonbare reden te laat zijn ingediend.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft van verweerder in alle beroepen de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ontvangen.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 december 2015 op zitting behandeld.
Ter zitting zijn verschenen [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , bijgestaan door mr. B.E.J. Torny. [eiser 4] is niet verschenen.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - samengevat - ten grondslag gelegd dat uit de Awb volgt dat eisers binnen zes weken na bekendmaking van het primaire besluit bezwaar hadden moeten maken en dit niet hebben gedaan. Omdat niet is gebleken van een verschoonbare reden voor het te laat indienen van een bezwaarschrift, heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
3. Niet in geschil is dat de bezwaren zijn ingediend buiten de in artikel 6:7 van de Awb voorgeschreven termijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eisers alsnog hadden moeten worden ontvangen in hun bezwaar.
4. In de bijlage bij de primaire besluiten heeft het CBR een aantal gevallen vermeld waarin het volgens het CBR, omdat er bijvoorbeeld vaste jurisprudentie is over het door de betrokkene aan te voeren betoog, geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen.
In de bijlage is in dit kader vermeld dat, voor zover de betrokkene als bezwaar wenst te formuleren: "Ik heb het rijbewijs nodig voor mijn werk” of “Ik kan niet zonder rijbewijs door bijzondere privé omstandigheden" het CBR volgens de wet- en regelgeving geen rekening mag houden met individuele omstandigheden. Ook de hoogste bestuursrechter is van oordeel dat persoonlijke omstandigheden van de betrokkene ondergeschikt zijn aan het algemeen belang van de verkeersveiligheid, aldus de bijlage.
5. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest. Eisers zijn leken op juridisch gebied en hebben niet eerder te maken gehad met bestuursrechtelijke geschillen. Zij zijn daarom afhankelijk van de juridische informatie die het bestuursorgaan verstrekt. Eisers zijn afgegaan op de informatie die verweerder, overigens onverplicht, in de bij de primaire besluiten gevoegde bijlage heeft gegeven over het maken van bezwaar. Vanwege de hiervoor onder 5. weergegeven mededelingen hebben eisers, van wie de bezwaren zouden zien op hun persoonlijke omstandigheden, geen bezwaar gemaakt. De - naar inmiddels gebleken - onjuistheid van de genoemde mededelingen in de bijlage dient voor risico van verweerder te komen. Verder is volgens eisers sprake van strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben in dat verband aangevoerd dat de onjuiste voorlichting over de bezwaarmogelijkheden en de zeer terughoudende gebruikmaking door verweerder van de figuur van de verschoonbare termijnoverschrijding een vergaande inperking van het recht op een eerlijk proces (toegang tot de rechter) tot gevolg heeft. Gelet op de zwaarte en het bestraffende en onevenredig uitwerkende karakter van het ASP zou er juist gebruik moeten worden gemaakt van de verschoonbare termijnoverschrijding. Inhoudelijk hebben eisers tegen het besluit om het ASP op te leggen naar voren gebracht dat de maatregel onevenredige gevolgen voor hen heeft vanwege hun persoonlijke omstandigheden. Ter zitting hebben de daar aanwezige eisers hier een toelichting op gegeven.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3697geconcludeerd dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft hiertoe - voor zover hier relevant - het volgende overwogen.
“[wederpartij] is zowel in het besluit (…) als in de bijlage daarbij gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen dat besluit. Het CBR ging er aldus van uit dat sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Die mogelijkheid werd niet teniet gedaan door de mededeling in de bijlage bij dat besluit dat het maken van bezwaar in bepaalde gevallen niet zinvol is. Deze mededeling moet niet anders worden begrepen dan dat het CBR daarmee de betrokkene de mogelijkheid geeft vooraf de slagingskans van zijn bezwaar beter in te schatten. De keuze om al dan niet rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit ligt bij de belanghebbende, eventueel na het inwinnen van juridische bijstand. Dat [wederpartij], naar gesteld, onder andere door de mededeling in de bijlage ervoor heeft gekozen geen bezwaar te maken, komt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor zijn eigen risico.”
6.2.
Eisers hebben naar aanleiding van
bovengenoemde uitspraak van de Afdeling aangevoerd dat deze slechts betrekking heeft op de daar voorgelegde situatie waarin een ‘dubbele bestraffing’ speelde en niet op de situatie, zoals hier aan de orde, waarin een beroep wordt gedaan op de onevenredigheid van het ASP vanwege persoonlijke omstandigheden. Verder zijn in de uitspraak de beroepsgronden dat verweerder als overheidsorgaan niet gehouden was om (actief) informatie te verstrekken over de kans van slagen van een bezwaar en dat sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM onbesproken gebleven. Daar komt bij dat in hun geval de bij de primaire besluiten gevoegde informatie zelfs niet (meer) juist was, nu immers op dat moment het ASP in de rechtspraak niet onomstreden meer was en verweerder het opleggen van dat programma enige tijd daarna heeft opgeschort.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat in de primaire besluiten onder het hoofd kennisgeving de bezwaarclausule is opgenomen. Daarnaast heeft verweerder een bijlage bij het besluit bijgesloten. Hierin somt hij op wanneer het (volgens hem) geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen. Zijn lijn is duidelijk en hij zal daar niet van afwijken omdat hij volgens de wet en regelgeving geen rekening mag houden met individuele omstandigheden. Of de bestuursrechter nadien die lijn zal blijven volgen, is hier niet aan de orde. De keuze om eventueel na het inwinnen van juridisch advies al dan niet bij verweerder een bezwaarschrift in te dienen tegen een besluit waar eisers het kennelijk niet mee eens waren, lag bij eisers. Dat eisers, naar gesteld, na het lezen van de mededeling in de bijlage, ervoor hebben gekozen geen bezwaar te maken, komt voor hun risico. Of een der eisers het callcenter nog heeft gebeld, is evenmin relevant. Verweerder twijfelde niet en heeft het callcenter opgedragen burgers dienovereenkomstig te informeren. Overigens zijn medewerkers van een callcenter niet bevoegd verweerder bindende uitspraken te doen.
Nu tegen het primaire besluit bezwaar mogelijk was, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van strijd met artikel 6 van het EVRM. De mededeling in de bijlage maakt niet dat verweerder onnodige feitelijke of juridische drempels heeft opgeworpen die toegang tot de rechter belemmeren.
6.4.
De stelling dat ten tijde van de uitreiking van de primaire besluiten aan eisers, de informatie in de bijlage niet juist (meer) was, is in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling aan de orde is geweest, zoals blijkt uit rechtsoverwegingen 4. en 5. van die uitspraak. De Afdeling heeft de beroepsgrond en het oordeel van de rechtbank Amsterdam daarover niet gevolgd en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Aangezien de aan eisers uitgereikte primaire besluiten dateren van 15 juli 2013, 25 februari 2014, 28 maart 2014 en 15 augustus 2014, dus van voor het arrest van het gerechtshof Den Haag, ziet de rechtbank in de onderhavige zaken geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan.
6.6
Verweerder heeft op juiste wijze gebruik gemaakt van de figuur van de verschoonbare termijnoverschrijding en de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden komt de rechtbank niet toe.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in aanwezigheid van C.H. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.