ECLI:NL:RBNHO:2016:2628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 413
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
  • T. Stratmann-van Nassau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bouwproject met appartementen voor jongeren met autistische handicap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.F.J.A.M. de Wit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede, dat op 1 december 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van acht appartementen en een groepsruimte op een perceel. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder zich bij het verlenen van de omgevingsvergunning heeft mogen baseren op het advies van de welstandscommissie. Dit advies is na meerdere overleggen tot stand gekomen en heeft geleid tot aanpassingen van het bouwplan. Verzoeker heeft geen deskundig tegenadvies overgelegd, waardoor de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat het advies van de welstandscommissie voldoende onderbouwd is.

Tijdens de zitting heeft verzoeker ook aangevoerd dat er onduidelijkheden zijn over de erfgrenzen en de gebruiksdoelen van de grond. Verweerder heeft echter toegelicht dat de bergingen inpandig zullen worden gerealiseerd en dat de buitenruimtes voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in beroep niet in stand zal blijven. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/413
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.F.J.A.M. de Wit),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemstede,verweerder
(gemachtigde: mr. E.D. van der Meulen en R. van der Aar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] B.V., te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [derde partij] B.V. (hierna: de vergunninghouder) omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van acht appartementen en een groepsruimte op het perceel [perceel] (hierna: het perceel).
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker verzoekt het bestreden besluit te schorsen tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de vergunninghouder is verschenen [naam] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt aan de orde de vraag of het bestreden besluit naar verwachting in beroep in stand zal blijven.
2. Het bouwplan betreft een project waarbij een voormalige monteurswoning op het perceel wordt gesloopt en vervangen door een kleinschalig woongebouw met acht appartementen voor jongens met een licht autistische handicap. In het gebouw zal tevens een ruimte voor hun begeleiders, een gemeenschappelijke keuken en een woonkamer worden gerealiseerd. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft eerder omgevingsvergunning verleend om het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan te realiseren (de zogenaamde eerste fase). Onder meer verzoeker heeft tegen de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan beroep aangetekend.
3.1
Verzoeker heeft ter zitting voor de gronden van het verzoek verwezen naar de gronden van beroep. In het beroepschrift wordt verwezen naar de door verzoeker ingebrachte zienswijze welke als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem ingebrachte zienswijze.
3.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat bij de besluitvorming zorgvuldig en gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan bij de beantwoording van zienswijzen. Dat geen doorslaggevende betekenis aan de zienswijze van verzoeker is toegekend en niet aan zijn zienswijze is tegemoetgekomen betekent niet dat deze niet is meegewogen in de besluitvorming of dat verweerder deze zonder afweging naast zich neer heeft gelegd.
3.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de beantwoording van zienswijzen dat verweerder gemotiveerd op de zienswijze van verzoeker heeft gereageerd. Aldus is er geen grond voor het oordeel dat verweerder met de zienswijze geen rekening heeft gehouden. Verzoeker is op de beantwoording van de zienswijze niet gemotiveerd ingegaan. Verzoeker heeft derhalve niet onderbouwd waarom verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de zienswijze.
4.1.
Verzoeker voert aan dat het advies van de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit Heemstede (hierna: de welstandscommissie) de toepasselijke Welstandsnota volledig ondermijnt en dat verweerder zich bij het nemen van het primaire besluit dan ook niet op dit advies heeft mogen baseren.
4.2.
Verweerder heeft in de beantwoording van de zienswijze alsmede ter zitting aangegeven dat de welstandscommissie heeft getoetst aan de algemene welstandscriteria. Ten onrechte is in het welstandsadvies gebied [# 1] genoemd. De criteria voor dit gebied zijn specifiek geschreven voor [locatie] . Omdat het in het geding zijnde perceel in gebied [# 1] ligt is de vermelding [# 1] boven het verslag van de welstandscommissie gezet. Feitelijk passen de criteria voor gebied [# 1] niet bij het in het geding zijnde perceel, omdat deze locatie niet in [locatie] ligt. Ook de criteria voor gebied [# 2] (industriegebied) passen daar niet bij. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de welstandstoets onzorgvuldig is. Verweerder meent dat het advies van de welstandscommissie aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich, gelet op voorgaande toelichting, bij het nemen van het bestreden besluit op het advies van de welstandscommissie mogen baseren. Uit het advies blijkt dat de welstandscommissie na verschillende malen van overleg uitgebreid en weloverwogen ten aanzien van het bouwplan heeft geadviseerd en het bouwplan verschillende malen is aangepast.
Nu verzoeker geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op het advies van de welstandscommissie heeft mogen baseren.
5.1.
Ter zitting heeft verzoeker nog aangevoerd dat de erfgrenzen niet duidelijk zijn en dat onduidelijk is welke grond aan de vergunninghouder is verkocht en hoe deze grond zal worden gebruikt. Verzoeker meent dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit nu er geen bergruimtes op de bouwtekening zijn ingetekend. Elke woning dient conform het Bouwbesluit over een berging te beschikken.
5.2.
Verweerder heeft ter zitting aan de hand van twee tekeningen behorende bij de anterieure overeenkomst toegelicht welk deel van de grond aan de vergunninghouder is verkocht en welk deel van de grond aan de vergunninghouder in gebruik zal worden gegeven. Het Bouwbesluit vereist dat elke woning op de begane grond een buitenruimte van 5 m2 heeft. Door de grond bestemd voor buitenruimte in gebruik te geven kan controle op het gebruik van de buitenruimte worden uitgeoefend.
Verder heeft verweerder verklaard dat de bergingen inpandig zullen worden gerealiseerd hetgeen ook op de bouwtekening staat aangegeven.
5.3
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er gelet op voorgaande toelichting geen grond is voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit.
6. Gelet op vorenstaande biedt hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de door verweerder verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in beroep niet in stand zal blijven.
7. Er is derhalve geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
8. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Stratmann-van Nassau, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.