ECLI:NL:RBNHO:2016:2882

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
11 april 2016
Zaaknummer
4470274 CV EXPL 15-7868 (H.K.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van een strook grond tussen twee woningen met betrekking tot burenrecht en rechtsverwerking

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagden [gedaagde] met betrekking tot een strook grond van 40 centimeter breed en 25 meter lang, gelegen tussen de woningen van partijen. Eiser stelt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van deze strook grond, aangezien hij sinds 1990 eigenaar is van de aangrenzende woning en de strook grond in bezit heeft genomen. Gedaagden betwisten deze vordering en stellen dat de strook grond eigendom is van hen, en dat eiser niet te goeder trouw was bij de aankoop van zijn woning.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser inderdaad de feitelijke macht over de strook grond heeft gehad en dat hij zich als rechthebbende heeft beschouwd. De rechter oordeelt dat eiser door verkrijgende verjaring in december 2000 eigenaar is geworden van de strook grond, omdat hij deze gedurende de vereiste termijn in bezit heeft gehad. De rechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagden om mee te werken aan het opstellen van een akte van verjaring en de strook grond te ontruimen. Tevens worden gedaagden veroordeeld tot betaling van de proceskosten en herstelkosten van het hekwerk.

De rechter wijst de tegenvordering van gedaagden af, waarin zij een erfdienstbaarheid van overpad vorderden. De rechter concludeert dat er geen bewijs is dat er ooit een recht van overpad heeft bestaan, gezien de aanwezigheid van een schuur en bijkeuken die de toegang tot de strook grond afsloten. Het vonnis is uitgesproken op 4 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4470274 \ CV EXPL 15-7868 (H.K.)
Uitspraakdatum: 4 mei 2016
Vonnis in de zaak van:
[naam] ,wonende te [adres 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp SUR (mr. A. Koop)
tegen

1.de heer [naam sub 1]

2. mevrouw
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [adres 2]
gedaagden
verder gezamenlijk ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. C. Lasonder en/of mr. C. Bakker (DAS Rechtsbijstand).

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 16 september 2015 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld.
1.2.
Op 4 april 2016 is in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden een comparitie ter plaatse (descente) gehouden, zoals bevolen bij tussenvonnis van 9 december 2015.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1990 eigenaar van de woning [Adres 1] .
Hij heeft de woning overgenomen van zijn grootouders, die de woning in 1925 hebben laten bouwen.
2.2.
[gedaagde] is sinds 2006 eigenaar van de woning [Adres 2] . Deze woning is in rond 1930 gebouwd.
2.3.
Tussen de woningen [straatnaam] [1] en [2] bevindt zich een steeg.
In het verleden bevond zich aan de achterzijde van de steeg bebouwing tegen het pand nr. [1] in de vorm van een poort een bijkeuken en een schuur. Door deze bebouwing was de toegang via de steeg naar achter toe afgesloten.
2.4.
Tevens bevond zich tot februari 2007 aan de voorkant van het pand (straatzijde), in het verlengde van de steeg, een hekwerk zoals is te zien op foto 1 en 2 (productie 1 bij dagvaarding). Dit hekwerk sloot aan op de zijgevel van pand nr. [1] .
2.5.
In februari 2007 heeft [gedaagde] voormeld hekwerk weggeslepen en verplaatst naar de kadastrale erfgrens, zoals te zien op foto 5 (productie 3 bij dagvaarding). [eiser] heeft op verzoek van [gedaagde] de stenen muur met toegangspoort verwijderd die aanwezig was bij de achtergevel en de achtertuin afsloot.
2.6.
Sinds 2014 bevindt zich – deels in de steeg – een relatief laag hekwerk dat is geplaatst op de kadastrale erfgrens over een lengte van 25 meter, zoals te zien op de foto’s 5 en 6 (productie 3 bij dagvaarding). Tevens is een nieuwe poort in de steeg geplaatst, die vanaf perceel nr. [2] reikt tot aan de kadastrale erfgrens met nr. [1] .

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de het de kantonrechter moge behagen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
Te bepalen dat [eiser] door ommekomst van een termijn van 10 jaren, in december 2000, door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de litigieuze strook grond – tussen de woningen [straatnaam] [1] en [2] – van 40 centimeter breed en 25 meter lang, derhalve 10 vierkante meter;
Dan wel subsidiair:
Te bepalen dat [eiser] door ommekomst van een termijn van 20 jaren, op 1 januari 1993, door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van voormelde strook grond van 40 centimeter breed en 25 meter lang, derhalve 10 vierkante meter;
Zowel primair als subsidiair:
  • Te bepalen dat de juridische erfgrens is gelegen direct naast de zijgevel van [gedaagde] (nr. [1] ), te beginnen aan de voorzijde en eindigend aan de achterzijde van het perceel;
  • Te bepalen dat [gedaagde] binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn dient mee te werken aan het tot stand komen van een akte van verjaring waarin de voorgenoemde erfgrens wordt beschreven als de juridische en kadastrale erfgrens, waarna deze akte wordt ingeschreven in de openbare registers;
  • Te bepalen dat [gedaagde] deze erfgrens dient te respecteren en de strook binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn dient te ontruimen en de feitelijke macht dient te verschaffen aan [eiser] ;
  • [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de herstelkosten van het hekwerk en de muur met toegangspoort, welke herstelkosten zijn begroot op € 4.193,86 te vermeerderen met de wettelijk rente;
  • [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten ad € 544,39;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] – kort weergegeven – het volgende gesteld.
[eiser] is sinds 1990 eigenaar van de woning [straatnaam] nr. [2] . Hij heeft de woning overgenomen van zijn grootouders, die de woning in 1925 hebben laten bouwen. Een strook van 25 meter x 40 centimeter is in de jaren 30 van de vorige eeuw door de grootouders van [eiser] in bezit genomen en deze strook is onderdeel gaan uitmaken van hun voortuin, steeg en achtertuin. Deze strook werd gemarkeerd door een ijzeren hekwerk. De erfgrens liep in rechte lijn door naar achteren.
Aan de achterzijde van de steeg waren sinds 1930 een schuur en bijkeuken tegen de gevel van nr. [1] gesitueerd. Ook was een poort geplaatst die de gehele steeg afsloot. Deze poort, schuur en bijkeuken waren destijds eigendom van de grootouders van [eiser] . In de negentiger jaren van de vorige eeuw heeft [eiser] deze schuur en bijkeuken verwijderd.
[eiser] ging er bij de koop in 1990 te goeder trouw vanuit dat de strook grond onderdeel was van de door hem gekochte zaak. [eiser] is door verjaring eigenaar geworden van de strook grond. Deze strook is in de periode 1925 – 1930 reeds door de grootouders van [eiser] in bezit genomen. Het moet voor [gedaagde] duidelijk zijn geweest dat de feitelijke macht over deze strook grond bij [eiser] lag. [eiser] betwist dat [gedaagde] of eerdere bewoners van perceel nr. [1] in het verleden gebruik maakte(n) van de steeg. Hij verwijst hiervoor naar door hem overgelegde getuigenverklaringen.
Omdat [eiser] te goeder trouw meende dat de strook grond onderdeel was van de door hem gekochte onroerende zaak, is hij in december 2000 door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van deze strook. Subsidiair stelt [eiser] dat hij door bevrijdende verjaring op 1 januari 1993 van rechtswege eigenaar is geworden.
In 2007, kort nadat [gedaagde] claimde dat hij eigenaar was van de strook grond, heeft [eiser] contact gezocht met een juridisch hulpverlener van Univé. [eiser] werd op dat moment verkeerd geadviseerd, want hem werd niet verteld dat hij door verjaring mogelijk eigenaar was geworden van de grond. Dat verklaart waarom hij in overleg is getreden met [gedaagde] , die overigens intimiderend optrad. In 2013 kwam [eiser] wel bij de juiste rechtshulpverlener, die hem op de mogelijkheid van verjaring wees. [eiser] is van mening dat geen sprake is van rechtsverwerking, aangezien hij verkeerd is geadviseerd.

4.Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering van [eiser] . Hij voert – samengevat – hiertoe het volgende aan.
[gedaagde] is eigenaar van het perceel [straatnaam] nr. [1] . Dit perceel is sinds 1926 bebouwd met een bedrijfspand dat in gebruik is als winkel. Om te voorkomen dat klanten van de winkel het perceel op nr. [2] zouden betreden, hebben de toenmalige eigenaren rond 1930 gezamenlijk besloten een hekje te plaatsen. Er is voor gekozen het hekje in het verlengde van de zijmuur van het pand op perceel nr. [1] te plaatsen, omdat dit esthetisch mooier was. Dit hek was niet bedoeld om de eigenaren van perceel [1] de toegang te ontzeggen. De eigenaar van nr. [2] werd houder van de strook grond, terwijl de eigenaar (nr. [1] ) er gewoon gebruik van kon blijven maken. Ook de dakgoot van perceel nr. [1] bevindt zich boven die strook grond.
[gedaagde] betwist dat [eiser] er te goeder trouw van mocht uitgaan dat hij eigenaar was geworden. Uit de leveringsakte bleek precies waar de erfgrens lag. Bovendien heeft de vorige eigenaar van het pand nr. [1] , toen [gedaagde] het pand in 2006 kocht, tegen hem gezegd dat de strook grond van 40 centimeter tussen de nummers [1] en [2] eigendom was van [1] en dit bleek ook uit de koopovereenkomst.
Omdat [eiser] wist dat de strook grond hem niet toebehoorde heeft hij in 2006, nadat [gedaagde] eigenaar van perceel nr. [1] was geworden, de grens direct bijgesteld en toegezegd dat [gedaagde] altijd via de steeg naar achteren kon. Van enig intimiderend optreden, zoals door [eiser] gesteld, is geen sprake geweest. [eiser] is minimaal twee keer bij [gedaagde] in huis geweest om de situatie te bespreken.
[gedaagde] betwist dan ook dat [eiser] door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar van de strook grond is geworden. Er is geen sprake van onafgebroken ondubbelzinnig bezit gedurende de gehele verjaringstermijn. De grond was niet duurzaam afgesloten.
In 2007 is er over en weer irritatie ontstaan, waarna [gedaagde] het hekwerk heeft verplaatst naar de erfgrens. Omdat de irritaties bleven, heeft [gedaagde] uiteindelijk een schutting geplaatst om rust te creëren. Na een rustige periode zijn partijen nader tot elkaar gekomen. Toen in 2009 de situatie tussen partijen weer escaleerde, heeft [eiser] zelf de schutting in een lagere versie teruggeplaatst en heeft de poort in de steeg omgedraaid. Dit was voor beide partijen akkoord. Een jaar later heeft [eiser] een advocaat ingeschakeld en is teruggekomen op zijn eerdere akkoordverklaring.
Dat [eiser] altijd heeft geweten dat de strook hem niet toebehoorde, blijkt ook uit twee berichten van [eiser] aan (de gemachtigde van) [gedaagde] van respectievelijk 19 april en 15 juli 2013. In de mail van 15 juli 2013 staat onder meer: “Wij (de familie [eiser] ) gunnen de heer [gedaagde] zijn 40 cm grond (ook al staan de poort en het hekje er al sinds 1924 (…)”. Mocht al sprake zijn van verkrijgende verjaring dan is [eiser] , gelet op deze berichten, in ieder geval teruggekomen op zijn standpunt en is alsnog akkoord gegaan met de kadastrale erfgrens.
Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat de strook grond eigendom van [eiser] is geworden, verzoekt [gedaagde] voor recht te verklaren dat er een erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van [gedaagde] is ontstaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat sinds zeer lange tijd, tot 2007, de feitelijke situatie bestond dat alleen [eiser] toegang had tot het litigieuze stuk grond van 40 centimeter x 25 meter. Dit hield tevens in dat [eiser] als enige gebruik maakte van het volledige pad en de steeg tussen de nummers [straatnaam] [1] en [2] . De kantonrechter leidt dit met name af uit de zes door [eiser] overgelegde getuigenverklaringen, de aanwezigheid destijds van poort, schuur en bijkeuken die de volledige steeg afsloten en uit hetgeen tijdens de bezichtiging is gebleken.
5.2.
De vraag is in hoeverre in deze situatie in 2006 verandering is gekomen toen [gedaagde] in 2006 eigenaar is geworden van het pand nr. [1] . Hij ging zich op dat moment beroepen op de kadastrale grens en deelde [eiser] mee dat een strook van 40 centimeter bij 25 meter eigendom van hem was, zodat hij ook feitelijk toegang wenste tot die strook grond.
Echter, kadastrale gegevens zijn niet zonder meer leidinggevend voor de vraag of [eiser] door verjaring al dan niet eigenaar is geworden van deze strook grond.
5.3. Primair beroept [eiser] zich erop dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond.
De kantonrechter stelt voorop dat ook naar het oude recht voor rechtsverkrijging door verjaring bezit was vereist. Bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen, verkregen onder het oude recht de eigendom van registergoederen na een onafgebroken verjaringstermijn van twintig jaar (artikel 2000 lid 1 oud BW), voor bezitters te goeder trouw zonder wettige titel gold een dertigjarige termijn (artikel 2000 lid 2 oud BW).
Voor verkrijgende verjaring van registergoederen is naar huidig recht (artikel 3:99 lid 1 BW)
onafgebroken bezit te goeder trouwgedurende tien jaar vereist. De vraag of sprake was van
bezit kan ook onder het oude recht worden beantwoord aan de hand van de maatstaven die voor het huidige recht zijn neergelegd in de artikelen 3:107 en verder BW. In artikel 3:107 lid 1 BW is bezit gedefinieerd als het houden van een goed voor zichzelf.
Krachtens artikel 3:108 BW worden de vraag of iemand een goed houdt en de vraag of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet naar verkeersopvatting beoordeeld met inachtneming van de regels van titel 5 van Boek 3 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten. Beslissend voor het aannemen van bezit zijn de uiterlijke feiten waaraan in het verkeer een erkenning van bezit wordt geknoopt. Het gaat om het uitoefenen van een voldoende mate van feitelijke macht met de pretentie rechthebbende te zijn.
De innerlijke wil om als rechthebbende op te treden is hierbij slechts van betekenis voor zover die in zulke feiten tot uiting komt.
Van verjaring kan aldus pas sprake zijn ingeval de werkelijk rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende te zijn zodat hij tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen. Laat de werkelijk rechthebbende die gelegenheid gedurende lange tijd voorbijgaan, dan kan hem uiteindelijk verjaring worden tegengeworpen. Verjaring dient ertoe de rechtstoestand in overeenstemming te brengen met de feitelijke toestand indien deze lang genoeg heeft bestaan.
Ingevolge artikel 3:118 lid 1 BW is een bezitter te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Goede trouw ontbreekt wanneer iemand de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking heeft kende of in de gegeven omstandigheden had behoren te kennen, waarbij geldt dat iemand die goede reden had te twijfelen, eveneens kan worden aangemerkt als iemand die de feiten of het recht had behoren te kennen, zelfs indien onderzoek onmogelijk was (artikel 3:11 BW).
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan, dat de feitelijke macht over de strook grond naar uiterlijke verschijningsvorm bij [eiser] lag. Niet betwist is, dat deze situatie voor [eiser] is aangevangen vanaf het moment dat hij in december 1990 eigenaar van de woning [straatnaam] nr. [2] werd. Voorts is komen vast te staan dat tot en met 2006 deze feitelijke situatie voor een ieder zichtbaar was onder meer door middel van een poort – die de gehele steeg afsloot – en een hekwerk aan de voorkant in het verlengde van de woning van [gedaagde] .
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is ook voldoende komen vast te staan dat [eiser] zich als rechthebbende heeft beschouwd en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Hij trof immers een al tientallen jaren bestaande situatie aan met aangebouwde schuur, bijkeuken en afsluitende poort in de steeg.
Tegenover de gemotiveerde betwisting is niet gebleken dat dit anders was en dat [eiser] tegen beter weten in zich als zodanig opstelde. Hij is derhalve als bezitter te goeder trouw aan te merken.
5.6.
Vervolgens is aan de orde de vraag of [eiser] zijn recht heeft verwerkt om zich op verjaring te beroepen, nu hij zich vanaf 2007 coöperatief heeft opgesteld jegens [gedaagde] , heeft meegewerkt aan het wijzigen van de situatie en in 2013 heeft geschreven dat hij de heer [gedaagde] zijn 40 centimeter grond gunt.
De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende.
Vast is komen te staan dat [eiser] , na een conflict met [gedaagde] over de erfafscheiding, korte tijd daarna, begin 2007, contact heeft gezocht met een professionele juridisch hulpverlener en dat deze hulpverlener [eiser] niet heeft gewezen op de mogelijkheid van eigendomsverkrijging door verjaring. Voorts is komen vast te staan dat [gedaagde] het hekwerk aan de voorzijde van het pad eigenmachtig heeft weggeslepen en verplaatst. Daarom is aannemelijk dat [eiser] zich geïntimideerd heeft gevoeld door het optreden van [gedaagde] , zoals [eiser] ook stelt. Dit verklaart mede zijn coöperatieve opstelling naar [gedaagde] toe en in dit licht moeten ook de schriftelijke mededelingen van 19 april en 15 juli 2013 van [eiser] aan [gedaagde] worden gezien. Om deze redenen is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de [eiser] zijn aanspraak op verjaring niet (meer) geldend zou maken. Aldus is geen sprake van rechtsverwerking aan de zijde van [eiser] .
De conclusie dient dan ook te zijn, dat [eiser] in december 2000 door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van het betreffende stuk grond van 40 centimeter bij 25 meter. Gelet hierop zullen de betreffende vorderingen van [eiser] worden toegewezen, als na te melden.
5.7.
Voor wat betreft de gevorderde schade is de kantonrechter van oordeel, dat alleen de schade in aanmerking komt die betrekking heeft op het onrechtmatig verwijderen van het hekwerk door [gedaagde] . Weliswaar verwijst [eiser] voor de hoogte van deze kosten naar een door hem overgelegde offerte van Bouwbedrijf J & B [plaats] , maar de kantonrechter is van oordeel dat [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten meer zouden bedragen dan € 200,-- inclusief btw, aangezien de fundering van het hekwerk nog aanwezig is en niet is betwist dat het bestaande hekwerk zou kunnen worden teruggeplaatst. Om die reden zal een bedrag van € 200,-- worden toegewezen.
De kosten voor het plaatsen van een poort worden niet toegewezen, nu het verwijderen van de poort niet door [gedaagde] is geschied. Dat deze kosten toch voor rekening van [gedaagde] zouden moeten komen, is tegenover de gemotiveerde betwisting niet gesteld of gebleken.
5.8.
[eiser] heeft niet gesteld op welke grond buitengerechtelijke kosten worden gevorderd, zodat deze post wordt afgewezen.
5.9.
In
voorwaardelijke reconventieheeft [gedaagde] gevorderd een verklaring voor recht dat er een erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van hem is ontstaan.
Deze vordering dient naar het oordeel van de kantonrechter worden afgewezen, omdat mede uit de door [eiser] overgelegde getuigenverklaringen niet is gebleken dat ooit een recht van overpad heeft bestaan. Door de aanwezigheid, gedurende tientallen jaren, van een schuur en bijkeuken was zulks ook niet mogelijk. Deze vordering dient daarom te worden afgewezen. Uiteraard dient [eiser] [gedaagde] wel de gelegenheid te bieden om noodzakelijk onderhoud te plegen aan zijn woning, voor zover hij daartoe de grond van [eiser] moet betreden.
5.10.
De proceskosten (in conventie) komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Gelet op de nauwe samenhang van de vordering in conventie en die in voorwaardelijke reconventie worden de kosten in reconventie op nihil gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
Verklaart voor recht dat [eiser] door ommekomst van een termijn van 10 jaren, in december 2000, door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de bij partijen genoegzaam bekende strook grond van 40 centimeter breed en 25 meter lang, derhalve 10 vierkante meter, gelegen tussen de woningen [straatnaam] [1] en [2] te [plaats] .
6.2.
Verklaart voor recht dat de juridische erfgrens van voormelde strook grond is gelegen direct naast de zijgevel van het perceel van [gedaagde] ( [straatnaam] [1] ), te beginnen aan de voorzijde en eindigend aan de achterzijde van het perceel.
6.3.
Veroordeelt [gedaagde] , binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, mee te werken aan het tot stand komen van een akte van verjaring waarin voornoemde erfgrens wordt beschreven als de juridische en kadastrale erfgrens waarna deze akte wordt ingeschreven in de openbare registers.
6.4.
Veroordeelt [gedaagde] deze erfgrens te respecteren en voormelde strook grond binnen een maand na betekening van dit vonnis te ontruimen en de feitelijke macht te verschaffen aan [eiser] .
6.5.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de herstelkosten van het hekwerk, welke herstelkosten zijn begroot op € 200,-- (inclusief btw voor zover van toepassing), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf een maand na betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening.
6.6.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op € 715,19, te weten:
dagvaarding € 94,19
griffierecht € 221,00
salaris gemachtigde € 400,00 .
6.7.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in voorwaardelijke reconventie6.9. Wijst de tegenvordering van [gedaagde] af.
6.1
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in reconventie, welke kosten worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter en op 4 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A.J. Kreijger, griffier.
De griffier De kantonrechter