Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.de heer [naam sub 1]
[gedaagde sub 2]
1.Het procesverloop
Hierna is vonnis bepaald.
2.De feiten
Hij heeft de woning overgenomen van zijn grootouders, die de woning in 1925 hebben laten bouwen.
In het verleden bevond zich aan de achterzijde van de steeg bebouwing tegen het pand nr. [1] in de vorm van een poort een bijkeuken en een schuur. Door deze bebouwing was de toegang via de steeg naar achter toe afgesloten.
3.De vordering
- Te bepalen dat de juridische erfgrens is gelegen direct naast de zijgevel van [gedaagde] (nr. [1] ), te beginnen aan de voorzijde en eindigend aan de achterzijde van het perceel;
- Te bepalen dat [gedaagde] binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn dient mee te werken aan het tot stand komen van een akte van verjaring waarin de voorgenoemde erfgrens wordt beschreven als de juridische en kadastrale erfgrens, waarna deze akte wordt ingeschreven in de openbare registers;
- Te bepalen dat [gedaagde] deze erfgrens dient te respecteren en de strook binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn dient te ontruimen en de feitelijke macht dient te verschaffen aan [eiser] ;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de herstelkosten van het hekwerk en de muur met toegangspoort, welke herstelkosten zijn begroot op € 4.193,86 te vermeerderen met de wettelijk rente;
- [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten ad € 544,39;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.Het verweer
[gedaagde] is eigenaar van het perceel [straatnaam] nr. [1] . Dit perceel is sinds 1926 bebouwd met een bedrijfspand dat in gebruik is als winkel. Om te voorkomen dat klanten van de winkel het perceel op nr. [2] zouden betreden, hebben de toenmalige eigenaren rond 1930 gezamenlijk besloten een hekje te plaatsen. Er is voor gekozen het hekje in het verlengde van de zijmuur van het pand op perceel nr. [1] te plaatsen, omdat dit esthetisch mooier was. Dit hek was niet bedoeld om de eigenaren van perceel [1] de toegang te ontzeggen. De eigenaar van nr. [2] werd houder van de strook grond, terwijl de eigenaar (nr. [1] ) er gewoon gebruik van kon blijven maken. Ook de dakgoot van perceel nr. [1] bevindt zich boven die strook grond.
5.De beoordeling
Echter, kadastrale gegevens zijn niet zonder meer leidinggevend voor de vraag of [eiser] door verjaring al dan niet eigenaar is geworden van deze strook grond.
5.3. Primair beroept [eiser] zich erop dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van het stuk grond.
De kantonrechter stelt voorop dat ook naar het oude recht voor rechtsverkrijging door verjaring bezit was vereist. Bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen, verkregen onder het oude recht de eigendom van registergoederen na een onafgebroken verjaringstermijn van twintig jaar (artikel 2000 lid 1 oud BW), voor bezitters te goeder trouw zonder wettige titel gold een dertigjarige termijn (artikel 2000 lid 2 oud BW).
onafgebroken bezit te goeder trouwgedurende tien jaar vereist. De vraag of sprake was van
Krachtens artikel 3:108 BW worden de vraag of iemand een goed houdt en de vraag of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet naar verkeersopvatting beoordeeld met inachtneming van de regels van titel 5 van Boek 3 BW en overigens op grond van uiterlijke feiten. Beslissend voor het aannemen van bezit zijn de uiterlijke feiten waaraan in het verkeer een erkenning van bezit wordt geknoopt. Het gaat om het uitoefenen van een voldoende mate van feitelijke macht met de pretentie rechthebbende te zijn.
Van verjaring kan aldus pas sprake zijn ingeval de werkelijk rechthebbende tegen wie de verjaring is gericht, uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende te zijn zodat hij tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen. Laat de werkelijk rechthebbende die gelegenheid gedurende lange tijd voorbijgaan, dan kan hem uiteindelijk verjaring worden tegengeworpen. Verjaring dient ertoe de rechtstoestand in overeenstemming te brengen met de feitelijke toestand indien deze lang genoeg heeft bestaan.
Tegenover de gemotiveerde betwisting is niet gebleken dat dit anders was en dat [eiser] tegen beter weten in zich als zodanig opstelde. Hij is derhalve als bezitter te goeder trouw aan te merken.
De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende.
Vast is komen te staan dat [eiser] , na een conflict met [gedaagde] over de erfafscheiding, korte tijd daarna, begin 2007, contact heeft gezocht met een professionele juridisch hulpverlener en dat deze hulpverlener [eiser] niet heeft gewezen op de mogelijkheid van eigendomsverkrijging door verjaring. Voorts is komen vast te staan dat [gedaagde] het hekwerk aan de voorzijde van het pad eigenmachtig heeft weggeslepen en verplaatst. Daarom is aannemelijk dat [eiser] zich geïntimideerd heeft gevoeld door het optreden van [gedaagde] , zoals [eiser] ook stelt. Dit verklaart mede zijn coöperatieve opstelling naar [gedaagde] toe en in dit licht moeten ook de schriftelijke mededelingen van 19 april en 15 juli 2013 van [eiser] aan [gedaagde] worden gezien. Om deze redenen is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de [eiser] zijn aanspraak op verjaring niet (meer) geldend zou maken. Aldus is geen sprake van rechtsverwerking aan de zijde van [eiser] .
De conclusie dient dan ook te zijn, dat [eiser] in december 2000 door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van het betreffende stuk grond van 40 centimeter bij 25 meter. Gelet hierop zullen de betreffende vorderingen van [eiser] worden toegewezen, als na te melden.
De kosten voor het plaatsen van een poort worden niet toegewezen, nu het verwijderen van de poort niet door [gedaagde] is geschied. Dat deze kosten toch voor rekening van [gedaagde] zouden moeten komen, is tegenover de gemotiveerde betwisting niet gesteld of gebleken.
voorwaardelijke reconventieheeft [gedaagde] gevorderd een verklaring voor recht dat er een erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van hem is ontstaan.
Deze vordering dient naar het oordeel van de kantonrechter worden afgewezen, omdat mede uit de door [eiser] overgelegde getuigenverklaringen niet is gebleken dat ooit een recht van overpad heeft bestaan. Door de aanwezigheid, gedurende tientallen jaren, van een schuur en bijkeuken was zulks ook niet mogelijk. Deze vordering dient daarom te worden afgewezen. Uiteraard dient [eiser] [gedaagde] wel de gelegenheid te bieden om noodzakelijk onderhoud te plegen aan zijn woning, voor zover hij daartoe de grond van [eiser] moet betreden.