ECLI:NL:RBNHO:2016:2978

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure inzake Wob-verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had een verzoek om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, maar verweerder verklaarde dit verzoek niet als een Wob-verzoek. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 11 juni 2015, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser ten onrechte ongegrond was verklaard en dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk. Eiser had ook verzocht om de kosten van spoedeisende bestuursdwang te verhalen, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om hierover te oordelen, omdat er geen invorderingsbesluit was genomen. De rechtbank besloot dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3236

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, verweerder
(gemachtigden: H. Wammes en M. Schaper).

Procesverloop

Bij brief van 10 april 2015 heeft verweerder een aantal vragen van eiser beantwoord en aan hem medegedeeld dat zijn verzoek om informatie geen verzoek is als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Voorts heeft verweerder eisers verzoek om vaststelling van een dwangsom afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Eiser is verschenen, vergezeld van [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van invordering van de kosten die zijn gemaakt door het toepassen van spoedeisende bestuursdwang in september 2008 vanwege een gevaarlijke situatie met de ammoniakkoelcentrale en ammoniakopslag in zijn (toenmalige) bedrijf. Hij eist dat verweerder deze kosten alsnog invordert.
1.2.
Verweerder stelt dat hij om diverse redenen heeft afgezien van het verhalen van de kosten die zijn gemaakt voor deze spoedeisende bestuursdwang en dat hij geen aanleiding ziet om dit standpunt te wijzigen. Verweerder zal dan ook niet overgaan tot het nemen van een invorderingsbesluit als bedoeld in artikel 5:25, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Nu er geen invorderingsbesluit is genomen, is de rechtbank niet bevoegd een oordeel te geven over de keuze niet over te gaan tot invordering van de gemaakte kosten voor de spoedeisende bestuursdwang.
2.1.
Eiser kan zich voorts niet verenigen met het feit dat verweerder de informatie die hij heeft genoemd in zijn brief van 3 juli 2012 destijds niet heeft doorgegeven aan de milieupolitie.
2.2.
Dat verweerder de informatie uit eisers brief van 3 juli 2012 niet heeft doorgeven aan de milieupolitie is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank kan om die reden geen oordeel geven over het handelen van verweerder met betrekking tot deze brief.
3.1.
In zijn brief van 21 juni 2014 heeft eiser verweerder gevraagd of de milieupolitie op de hoogte is gesteld van de informatie die eiser in zijn brief van 3 juli 2012 heeft genoemd. Voorts bevestigt hij in de brief van 21 juni 2014 het telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met wethouder [naam 2] en de mededeling van de wethouder in dat gesprek dat de kosten voor de spoedeisende bestuursdwang betreffende het leeghalen van de ammoniakkoelcentrale en ammoniakopslag bij de curator zijn ingediend. Eiser vraagt in deze brief bevestiging van de afspraak dat de heer [naam 2] het bewijsstuk hiervan aan hem zou toesturen.
3.2.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat zijn brief van 21 juni 2014 moet worden aangemerkt als een Wob-verzoek.
3.3.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan:
een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
3.4.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers brief van 21 juni 2014 niet kan worden aangemerkt als Wob-verzoek, omdat hij in deze brief uitsluitend een aantal vragen heeft gesteld en niet heeft verzocht om documenten.
3.5.
Nu de brief van 21 juni 2014 geen Wob-verzoek is, zijn de beslistermijnen die uit de Wob of Awb volgen niet van toepassing op de beantwoording van die brief. Deze brief kan niet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat om die reden eiser verweerder niet in gebreke kon stellen. Nu de brief van eiser van 24 november 2014 geen ingebrekestelling is, is de mededeling van verweerder in de brief van 10 april 2015 dat hij aan eiser geen dwangsom is verschuldigd niet gericht op rechtsgevolg en kon daartegen geen bezwaar worden gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte ongegrond verklaard. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Nu het bestreden besluit wordt vernietigd wegens een procedurele reden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2015;
  • verklaart het bezwaar van eiser van 28 april 2015 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. B. Veenman, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en
mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.