Op 29 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname van DNA-materiaal van een veroordeelde. Het bezwaarschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, was gericht tegen het bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal, dat op 17 november 2015 was gegeven. De veroordeelde, die was veroordeeld voor diefstal met geweld, betwistte de noodzaak van het DNA-onderzoek en stelde onschuldig te zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderingssituatie was die de afname van DNA-materiaal zou uitsluiten. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voorziet in de afname van celmateriaal en dat er geen schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam was. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat een onherroepelijke veroordeling niet vereist is voor de toepassing van de wet. De rechtbank concludeerde dat het DNA-onderzoek van betekenis kan zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat de persoonlijke belangen van de veroordeelde niet zwaarder wegen dan het algemeen belang.