ECLI:NL:RBNHO:2016:3430

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
4881824
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele vordering tot ontruiming van woonruimte op grond van dringend eigen gebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 mei 2016 uitspraak gedaan in een provisionele vordering tot ontruiming van een woning. De eiseres, aangeduid als [de verhuurder], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als [de huurder], met het verzoek om de woning te ontruimen. De eiseres heeft gesteld dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, aangezien zij na een relatiebreuk met haar ex-partner geen woonruimte meer heeft voor haar en haar kind. De huurovereenkomst was opgezegd, maar de gedaagde heeft hiertegen geprotesteerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de eiseres.

Tijdens de zitting op 18 april 2016 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De eiseres heeft aangevoerd dat de situatie waarin zij en haar kind zich bevinden ondraaglijk is en dat zij met haar rug tegen de muur staat. De gedaagde heeft echter betoogd dat de opzegging van de huurovereenkomst niet op legitieme gronden is gebaseerd en dat haar belangen zwaarder wegen dan die van de eiseres. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor toewijzing van een provisionele vordering aannemelijk moet zijn dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen en dat er sprake moet zijn van een spoedeisend belang.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang dat de ontruiming rechtvaardigt. De omstandigheden waarin de eiseres zich bevindt, hoewel moeilijk, zijn niet voldoende om de gedaagde te dwingen de woning te verlaten. De vordering van de eiseres is dan ook afgewezen, en de proceskosten zijn voor haar rekening gekomen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen in huurgeschillen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4881824 CV EXPL 16-1999 (SJ)
Uitspraakdatum: 2 mei 2016
Vonnis in het incident in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats]
eiseres in de vordering in de hoofdzaak en in het incident
verder te noemen: [de verhuurder]
gemachtigde: mr. M.W.P. Buers Bakker
tegen
[Naam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de vordering in de hoofdzaak en in het incident
verder te noemen: [de huurder]
gemachtigde: mr. V.E. de Haas.

1.Het procesverloop

1.1.
[de verhuurder] heeft bij dagvaarding tevens houdende een incidentele provisionele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening van 29 februari 2016 een vordering tegen [de huurder] ingesteld. [de huurder] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 18 april 2016 is de provisionele vordering ter zitting behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [de verhuurder] bij brief van 14 april 2016 nog stukken toegezonden.
1.3.
Bij vonnis van 20 april 2016 heeft de kantonrechter bepaald dat in de vordering in de hoofdzaak een comparitie van partijen zal worden gehouden. Partijen zijn verzocht vóór 4 mei 2016 hun verhinderdata op te geven.

2.De feiten

2.1.
Op 20 maart 2015 hebben partijen een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, waarbij [de verhuurder] aan [de huurder] de woning aan [de woning] (hierna: de woning) heeft verhuurd tegen een kale huurprijs van € 590,00 per maand.
2.2.
[de verhuurder] is de woning gaan verhuren omdat zij ging samenwonen met haar inmiddels ex-partner in de aan hem in eigendom toebehorende woning om samen hun kind (thans ruim 1 jaar oud) op te voeden. De relatie met haar partner is in de loop van 2015 beëindigd.
2.3.
Bij brief van 30 september 2015 heeft [de verhuurder] de huurovereenkomst met ingang van 30 september 2015 opgezegd.
2.4.
Bij brief van 1 oktober 2015 heeft [de huurder] aan [de verhuurder] laten weten hiermee niet in te stemmen.
2.5.
Bij brief van 5 november 2015 is de huurovereenkomst namens [de verhuurder] bij exploot opgezegd per 1 maart 2016. [de huurder] heeft laten weten hiermee niet in te stemmen.
2.6.
[de verhuurder] woont per half februari 2016 met haar kind in bij haar ouders, in de woning van haar ouders in [woonplaats] .

3.De provisionele vordering

3.1.
[de verhuurder] vordert in het incident voor de duur van de procedure bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter [de huurder] beveelt de woning te ontruimen en te verlaten onder gelijktijdige afgifte van de sleutels aan [de verhuurder] met bepaling van het tijdstip waarop [de huurder] de woning zal moeten verlaten, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag bij gebreke van nakoming binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, met machtiging van [de verhuurder] het vonnis ten uitvoer te brengen, zo nodig met behulp van de sterke arm.
3.2.
[de verhuurder] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij groot belang heeft bij een zo snel mogelijke terugkeer naar haar eigen woning. De situatie waarin [de verhuurder] thans verkeert is voor haar en haar kind ondraaglijk. Volgens [de verhuurder] is er sprake van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de werking van de redelijkheid en billijkheid ruimte moet bieden om de wettelijke beschermingsregels, waarop [de huurder] zich beroept, buiten werking te stellen. [de verhuurder] stelt dat zij met haar rug tegen de muur staat, waardoor zij zich genoodzaakt ziet om te verzoeken om [de huurder] ook voor de duur van de procedure tot ontruiming te veroordelen. [de verhuurder] vordert uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring omdat, gezien de omstandigheden waarin zij thans verkeert en de over en weer spelende belangen, het wachten op de uitkomst in de bodemprocedure in redelijkheid niet van haar kan worden verwacht.

4.Het verweer

4.1.
[de huurder] betwist de vordering en voert – samengevat – het volgende aan. Blijkens de door haar overgelegde whats-appberichtjes zijn een laag rendement van het gehuurde en de wens om de woning te verkopen de eigenlijke gronden voor de opzegging van de huurovereenkomst. Voorts voert [de huurder] aan dat van de gestelde ondraaglijke situatie ten tijde van de opzegging geen sprake meer is aangezien [de verhuurder] inmiddels met haar kind bij haar ouders is ingetrokken. Dat deze situatie niet ideaal is voor [de verhuurder] brengt volgens [de huurder] niet mee dat [de verhuurder] de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. [de huurder] betwist dat er, mede gelet op haar financiële situatie, alternatieve woonruimte voor haar beschikbaar is. Verder is zij van mening dat haar belangen zwaarder wegen dan die van [de verhuurder] . De door [de verhuurder] gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad moet volgens [de huurder] worden afgewezen omdat een ontruiming in wezen onomkeerbaar is. Zij staat bij toewijzing van de provisionele vordering op straat, terwijl [de verhuurder] veilig bij haar ouders woont. De spoedeisendheid heeft [de verhuurder] niet aannemelijk gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering van [de verhuurder] strekt tot ontruiming van de woonruimte. Voor toewijzing van een provisionele vordering is vereist dat aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen alsmede dat feiten en omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het belang van de eisende partij zodanig dringend is dat niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
5.2.
Waar het bij de beoordeling van de onderhavige vordering om gaat is of [de verhuurder] op grond van de concrete omstandigheden van het moment (ex nunc) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
5.3.
De kantonrechter acht het, gelet op de hoge vraagprijs zoals vermeld in het door [de huurder] overgelegde whats-appbericht en de door [de verhuurder] gegeven toelichting daarop in de stukken en ter zitting, niet aannemelijk dat eigenlijk een wens de woning te willen verkopen ten grondslag ligt aan de opzegging van de huurovereenkomst.
De kantonrechter acht het evenmin aannemelijk dat een laag rendement voor [de verhuurder] de hoofdreden is geweest om de huurovereenkomst op te zeggen. Weliswaar noemt de opzegging van 30 september 2015 dit als reden, maar [de verhuurder] heeft hieromtrent verklaard dat zij niet trots was op de snelle verbreking van haar relatie en dat zij dit niet met een huurder – te weten: [de huurder] – wilde bespreken. Dit acht de kantonrechter een plausibele verklaring.
5.4.
Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat [de verhuurder] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. [de verhuurder] heeft door het verbreken van de relatie met haar ex-partner immers geen woonruimte meer voor haar en haar kind. Met het overleggen van haar financiële gegevens heeft [de verhuurder] naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende aangetoond dat het huren of het kopen van een andere woonruimte niet tot haar mogelijkheden behoort. Bovendien geldt in zijn algemeenheid dat het benutten van eigendom meer voor de hand ligt dan het huren of kopen van een andere woonruimte, zeker ook uit financieel oogpunt. Dat is in onderhavige zaak niet anders. Tegen deze achtergrond en het feit dat [de verhuurder] vol vertrouwen is gaan samenwonen, acht de kantonrechter het niet onlogisch dat [de verhuurder] niet als woningzoekende bij woningbouwcorporaties staat ingeschreven. [de huurder] staat wel al geruime tijd bij diverse instanties ingeschreven als woningzoekende.
Verder hoeft het weinig betoog dat de situatie waarin [de verhuurder] zich op dit moment bevindt – met een jong kind inwonend bij haar ouders – niet te lang moet duren, hetgeen van de zijde van [de huurder] ter zitting ook niet is betwist. De omstandigheid dat [de verhuurder] volgens [de huurder] een voorlopige voorziening had kunnen vragen om het gebruik van de woning van de ex-partner te krijgen, brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Voor zover er al van moet worden uitgegaan dat een dergelijke procedure kans van slagen had, dan zou dit [de verhuurder] slechts een tijdelijke oplossing hebben geboden.
5.5.
Het voorgaande laat echter onverlet dat uit het bepaalde in artikel 7:272, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) voortvloeit dat een beslissing op grond van artikel 7:274, eerste lid, BW in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Dit betekent dat, indien lopende een bodemprocedure een voorlopige voorziening tot ontruiming wordt gevraagd op grond van dringend eigen gebruik, zeer goede gronden ten aanzien van het spoedeisend belang bij die voorziening moeten worden aangevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [de verhuurder] , mede gelet op de belangen van [de huurder] , hiertoe onvoldoende gesteld. Het feit dat het inwonen bij haar ouders met een klein kind verre van ideaal is, is daartoe onvoldoende.
5.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [de verhuurder] zal afwijzen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [de verhuurder] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de provisionele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
6.2.
veroordeelt [de verhuurder] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [de huurder] worden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 aan salaris van de gemachtigde van [de huurder] .
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter en op 2 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter