ECLI:NL:RBNHO:2016:3440

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
C/15/238604 / HA RK 16/22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening

Op 24 februari 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker had op 27 januari 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.P.W. van de Ven, omdat deze tijdens een zitting op 26 november 2015 documenten van verzoeker had geweigerd. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn stukken in te dienen. De rechter heeft echter in haar schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker dit pas twee maanden na de zitting deed. De rechtbank oordeelde dat verzoeker zijn verzoek onmiddellijk na de zitting had moeten indienen, omdat de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen tijdens die zitting bekend waren geworden. De rechtbank verwees naar de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk moet worden ingediend. Aangezien verzoeker dit niet had gedaan, verklaarde de rechtbank het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/238604 / HA RK 16/22
Beslissing van 24 februari 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. E.P.W. van de Ven,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 27 januari 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie Bestuur, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 15/8085, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 17 februari 2016. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. De rechter en de wederpartij in hoofdzaak zijn niet verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd. Tijdens de zitting op 26 november 2015 heeft de rechter geweigerd om documenten van verzoeker in ontvangst te nemen. Verzoeker vindt dit niet terecht, omdat tijdens eerdere zittingen op 11 juni 2015 en 10 september 2015 wel stukken overgelegd mochten worden. Vervolgens heeft verzoeker bij brief van 15 januari 2016 de stukken aan de rechtbank toegezonden die de rechter op de zitting van 26 november 2015 niet in ontvangst wilde nemen. Voorts voert verzoeker aan dat het proces-verbaal van de zitting van 10 september 2015 onjuist is, maar dat de rechter tijdens de zitting op 26 november 2015 deze opmerking heeft genegeerd. Ook heeft de rechter geweigerd om antwoord te geven op verzoekers vraag hoeveel pagina’s van zijn “Message to the Court” door de rechtbank waren ontvangen. Verder heeft de rechter verzoekers opmerking dat de IND niet had gereageerd op een aantal documenten die verzoeker naar de rechtbank had gezonden, waardoor verzoeker veronderstelt dat de rechtbank deze documenten niet heeft doorgezonden aan de IND, genegeerd. Dit geldt ook voor verzoekers opmerking dat de rechtbank valse documenten aan hem heeft gestuurd. In het feit dat de rechter tijdens de zitting al deze opmerkingen en vragen heeft genegeerd en er niets om gaf ziet verzoeker vooringenomenheid van de rechter.

3.Het standpunt van de rechter

In haar schriftelijke reactie heeft de rechter zich op het volgende standpunt gesteld. De rechter merkt op dat het wrakingsverzoek niet tijdig is, omdat het niet zo spoedig mogelijk nadat de omstandigheden voor wraking verzoeker bekend zijn geworden is ingediend. Voor zover het verzoek wel wordt beschouwd als tijdig geeft de rechter aan dat verzoeker tijdens de zitting op 26 november 2015 een stapel stukken wilde inleveren, omdat hij ervan uitging dat deze stukken nog niet in het dossier zaten. Verzoeker noemde daarbij stukken die hij eerder bij brieven van 28 september 2015 en 8 oktober 2015 aan de rechtbank had gestuurd. De rechter geeft aan verzoeker te hebben voorgehouden dat zij sinds de laatste zitting op 10 september 2015 stukken en/of brieven van verzoeker van 24 september 2015, 28 september 2015, 8 oktober 2015 en 22 oktober 2015 in het dossier heeft aangetroffen, sommige zelfs tweemaal. De rechter heeft verzoeker gezegd geen aanleiding te hebben om aan te nemen dat niet alle stukken in het dossier zaten en dat, voor zover hij ter zitting nog stukken wilde overleggen, zij dit gelet op de hoeveelheid en het feit dat verzoeker al eerder de gelegenheid had gehad, in strijd acht met de goede procesorde. Verzoeker is door de rechter in de gelegenheid gesteld om te reageren op het standpunt van verweerder dat hij wel terug kan naar Egypte. Zij heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op 6 januari 2016. De stukken die verzoeker na het sluiten van het onderzoek op 15 januari 2016 heeft toegezonden gaven de rechter geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Zodoende zijn deze stukken teruggestuurd naar verzoeker.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verzoeker in zijn verzoek ontvankelijk is, nu vast staat dat de betreffende zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015 en eerst op 27 januari 2016 een wrakingsverzoek is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In het eerste lid van artikel 8:16 van de Awb is bepaald dat het wrakingverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt aan hem bekend zijn geworden.
4.3.
Uit verzoekers wrakingsverzoek komt naar voren dat de uitlatingen waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek baseert, ter zitting van 26 november 2015 bekend zijn geworden. Dit betekent dat verzoeker zijn wrakingsverzoek op (of zeer kort na) die zitting had moeten indienen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2006 (ECLI:N:RVS:2006:AW1287), waarin is geoordeeld dat indien de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd zich ten laatste tijdens de zitting hebben voorgedaan, dit betekent dat indien het verzoek enige tijd na de zitting wordt gedaan, niet is voldaan aan het vereiste van een tijdige indiening.
Nu verzoeker een wrakingsverzoek pas na twee maanden heeft gedaan is het te laat ingediend.
Voor zover verzoeker beoogt de rechtbank te wraken naar aanleiding van de op 25 januari 2016 aan hem gestuurde brief waarbij de stukken die verzoeker op 15 januari 2016 aan de rechtbank heeft gezonden aan hem zijn teruggestuurd met de mededeling dat ze geen aanleiding geven het onderzoek te heropenen, overweegt de rechtbank het volgende. De weigering van de rechter om de in januari 2016 toegezonden stukken aan het dossier toe te voegen is geen nieuw, op dat moment pas aan verzoeker bekend geworden omstandigheid. Feitelijk is het een herhaling van de weigering op de zitting van 26 november 2015 om precies diezelfde stukken aan het dossier toe te voegen.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank dan ook niet toe.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.C.M. van Mierlo, voorzitter, mr. M. Daalmeijer en mr. C.J. Baas, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Dittmer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.