Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
de besloten vennootschap 't Ankertje B.V., te Enkhuizen, verzoekster
Procesverloop
Overwegingen
11 mei 2015 en 12 mei 2015 door een toezichthouder van verweerder geconstateerd. Van deze controles zijn constateringsrapporten opgesteld en foto’s gemaakt. Bij brieven van
6 juli 2015 hebben omwonenden verweerder verzocht handhavend op te treden tegen (onder andere) de ‘kunststof flappen’ die aan de op het terras aanwezige parasols worden bevestigd.
behoeft.
bestemmingsplan). Op de gronden waar het terras is gerealiseerd rust de bestemming
“Verkeer – Verblijf”. Op grond van artikel 22.1 van het bestemmingsplan zijn deze gronden onder andere bestemd voor terrassen ten behoeve van horecabedrijven en gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer.
direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
doorzichtig materiaal; zij mogen slechts haaks op de gevel worden aangebracht.”
behoeve van onderhoud en beheer - op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of de parasols op zichzelf en de parasols met windschermen als bouwwerk respectievelijk gebouw kunnen worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag of de parasols op zichzelf als bouwwerk kunnen worden aangemerkt in het midden kan worden gelaten. Verweerder legt aan het
primaire besluit (slechts) ten grondslag dat de parasols mét uitgerolde windschermen kunnen worden aangemerkt als gebouw. Er wordt alleen handhavend opgetreden tegen de
windschermen.
windschermen aan de parasols een bouwwerk, zijnde een gebouw ontstaat. De parasols met uitgerolde windschermen zijn immers aan te merken als een constructie van enige omvang die direct met de grond is verbonden, althans direct steun vindt in de grond. Door het
uitrollen van twee of meer windschermen ontstaat een overdekte, voor mensen toegankelijk en gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte. Het feit dat de windschermen kunnen worden opgerold en alleen bij slechte weeromstandigheden worden gebruikt doet daar niet aan af. Op grond van vaste jurisprudentie van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een bouwwerk immers in zijn volle omvang, in dit geval met de uitgerolde windschermen, te worden bezien (zie onder andere de uitspraak van 3 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW7349).
onderhoud en beheer – niet is toegestaan. Reeds hierom hoeft hetgeen partijen hebben
aangevoerd met betrekking tot de beleidsregels geen nadere bespreking. Verweerder was dan ook bevoegd handhavend op te treden wegens overtreding van het bepaalde in
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met
bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het
bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in
verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie
behoort te worden afgezien.
miskend dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. De windschermen zijn volgens haar immers in overeenstemming met het bestemmingsplan en de beleidsregels. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar stelling. Zoals hiervoor onder 5.3. tot en met 5.5. is overwogen zijn de windschermen in strijd met het bestemmingsplan. De windschermen zijn bovendien ook in strijd met artikel 3.2. van de beleidsregels. Dat verweerder voornemens is de beleidsregels aan te passen doet aan het voorgaande niet af, nu het bouwen van een
gebouw op de betreffende locatie op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Niet gebleken is dat verweerder wil meewerken aan afwijking van het bestemmingsplan of dat verweerder het bestemmingsplan wil wijzigen zodat ook in zoverre geen sprake is
concreet zicht op legalisatie.
gemeld dat de parasols vergunningplichtig waren, is daarvoor onvoldoende. Allereerst niet omdat door verweerder niet wordt opgetreden tegen de parasols maar slechts tegen de
windschermen. Bovendien stonden de windschermen niet op de door verzoekster ingediende
tekeningen. Voor zover verzoekster naar aanleiding van enige uiting van verweerder er van uitging dat geen omgevingsvergunning vereist was, kan dit slechts betrekking hebben op de parasols en niet op de daaraan bevestigde windschermen. De beroepsgrond slaagt niet.
bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien.
kunnen beslissen dat het belang van handhaving zwaarder weegt dan het belang van
verzoekster om het terras op de door haar gewenste wijze te exploiteren. Niet gebleken is dat verzoekster door het handhavend optreden van verweerder onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
omstandigheden het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep ook in zoverre ongegrond is.