ECLI:NL:RBNHO:2016:4129

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 547
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake geschiktheid voor doorstroming naar functie Senior GGP

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 24 mei 2016, wordt de zaak behandeld van een ambtenaar die verzocht om doorstroming naar de functie van Senior Gebiedsgebonden Politie (GGP). De korpschef van politie had eerder zijn verzoek afgewezen op basis van een negatief advies van zijn leidinggevende over zijn verwachte geschiktheid. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om doorstroming niet zorgvuldig is gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat de leidinggevende geen objectief meetinstrument heeft gebruikt en dat het negatieve advies niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank stelt dat de ambtenaar in potentie geschikt moet zijn voor de functie van Senior GGP, en dat het bestaan van ontwikkelpunten niet aan bevordering in de weg hoeft te staan. De rechtbank geeft de verweerder de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen en stelt een termijn van zes weken voor het herstel. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het gebrek is hersteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: S.A.J.T. Hoogendoorn),
en

De korpschef van politie, namens deze, de politiechef van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J.B. van Doorn).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2012 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiser om in aanmerking te komen voor doorstroming naar de functie Senior Gebiedsgebonden Politie (GGP) afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de afwijzing van eisers verzoek tot doorstroming gehandhaafd, onder wijziging van de motivering van het primaire besluit I.
Bij besluit van 17 december 2014 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 1 maart 2016 (bestreden besluit II) het bestreden besluit I ingetrokken en opnieuw afwijzend beslist op eisers verzoek om doorstroming.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 1 november 2010 is, als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007, de circulaire “Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche”
(HAP II) in werking getreden (Stcrt. 2010, nr. 19782). In bijlage 6 van de circulaire HAP II is het “Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP” (het loopbaanbeleid) opgenomen. In het kader van dit loopbaanbeleid zijn binnen de politie collectieve afspraken gemaakt en eisen gesteld aan de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie.
2. Voor doorstroming van de generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) gelden op grond van de circulaire HAP II de volgende eisen:
a. een met goed gevolg afgeronde functiegerichte aangewezen opleiding op niveau 4;
b. relevante werkervaring als generalist GGP;
c. vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP;
d. een eventueel door het korps te stellen geografische stap en/of werkterrein c.q. aandachtsgebied als aanvullende voorwaarde.
3. In het Beleidsdocument van de Politie en de OR van de eenheid Amsterdam (Beleidsdocument), zoals vastgesteld in de overlegvergadering van 26 november 2013, is voor zover relevant het volgende opgenomen:
7. Omdat niet in iedere beoordeling standaard “de verwachte geschiktheid” is opgenomen voor de naasthogere functie, zijn partijen het navolgende overeengekomen:
A. indien een generalist aan alle criteria voldoet en een positief oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan is aan alle vereisten voldaan en kan betrokkene worden bevorderd;
B. indien een generalist aan alle criteria voldoet maar geen oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor senior GGP in de relevante beoordeling dan mag betrokken door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen en
C. indien een generalist, naar aanleiding van een vraag van de Eenheidsleiding, een negatief oordeel kreeg van zijn leidinggevende over de verwachte geschiktheid voor senior GGP dan mag betrokkene alsnog door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen. Partijen beogen daarmee te bewerkstelligen dat mogelijke ongelijkheid bij die eerdere negatieve oordelen, te niet worden gedaan.
(…)
4. Eiser is sinds 1 april 2005 aangesteld als generalist bij de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland, thans de eenheid Amsterdam. Eiser heeft verweerder op 27 oktober 2012 verzocht om in aanmerking te komen voor doorstroming naar de functie van Senior GGP. Op dat moment was eiser tewerkgesteld bij [werkplek 1] . Daarvoor was hij gedetacheerd bij de Centrale Wijkteam Recherche (CWTR) bij het wijkteam [werkplek 2] . Eisers verzoek is bij het primaire besluit I afgewezen om redenen van zwaarwegend dienstbelang. Op 1 maart 2013 heeft eisers leidinggevende negatief geadviseerd over de verwachte geschiktheid van eiser voor de functie van Senior GGP. Verweerder heeft eiser vervolgens bij brief van 19 maart 2014 in de gelegenheid gesteld om middels een assessment de verwachte geschiktheid voor de functie van Senior GGP aan te tonen. Met het primaire besluit II heeft verweerder de afwijzing van eisers verzoek om in aanmerking te komen voor doorstroming naar de functie van Senior GGP gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan het criterium van verwachte geschiktheid, nu hij bij het assessment lager heeft gescoord dan de norm van 5,7. De afwijzing van het verzoek om doorstroming heeft verweerder ook in het bestreden besluit I gehandhaafd.
5. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft - specifiek met betrekking tot het binnen de eenheid Amsterdam gevoerde beleid met betrekking tot “de verwachte geschiktheid”, zoals hierboven onder 3 weergegeven - bij uitspraak van 26 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4232) - samengevat en voor zover hier van belang - geoordeeld dat de afspraken voor de eenheid Amsterdam in zoverre afwijken van het landelijk vastgestelde en met de vakbonden overeengekomen beleid dat een assessment in de plaats van het oordeel van de leidinggevende is gesteld. Indien de leidinggevende een negatieve verwachting over de geschiktheid heeft uitgesproken, biedt een assessment een extra kans om toch nog te kunnen doorstromen en acht de Raad het beleid in zoverre een gunstige aanvulling op het landelijke beleid. In het geval de leidinggevende in de beoordeling nog geen verwachting over de geschiktheid heeft uitgesproken, is het - zwaardere - vereiste van een positief assessment echter een beperking van het landelijke beleid. Het loopbaanbeleid en de uitvoeringsafspraken bieden hiervoor geen ruimte, aldus de Raad.
6. In voornoemde uitspraak heeft verweerder aanleiding gezien om het bestreden besluit I in te trekken en in de plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit II heeft verweerder de afwijzing van het verzoek van eiser om door te stromen naar de functie van Senior GGP wederom gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder het negatieve oordeel van eisers leidinggevende over de verwachte geschiktheid voor de functie van Senior GGP ten grondslag gelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II. Eiser heeft naar aanleiding van het bestreden besluit II de beroepsgronden aangevuld.
7. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gesteld dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I in verband met de aanspraak op schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ( EVRM). De rechtbank volgt eiser hierin niet, reeds nu de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden ook bij het bestreden besluit II aan de orde kan komen. Gelet hierop dient het beroep van eiser, voor zover gericht tegen bestreden besluit I,
niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het vervallen van het procesbelang
.
8. Met betrekking tot het bestreden besluit II overweegt de rechtbank als volgt.
9. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of is voldaan aan de voorwaarde van “vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP”. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of eiser beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van Senior GGP. In het bestreden besluit II heeft verweerder in dat verband doorslaggevende betekenis toegekend aan het negatieve advies over de verwachte geschiktheid van eisers leidinggevende, [naam] . In dit advies van 1 maart 2013 staat - kort samengevat - dat voor de periode dat eiser daadwerkelijk werkzaam was in het wijkteam, volgens het advies alweer enige jaren geleden, niet is gebleken dat eiser beschikte over de competenties om door te stromen naar de functie van Senior GGP. Eiser is voldoende bekwaam om zijn huidige functie te vervullen binnen het proces van de aanpak van de Top 600. Wat betreft kennis, inzicht en vaardigheden zijn de competenties voor de functie van generalist voldoende, maar niet voor de functie van professional, zo blijkt uit het advies.
10.1.
Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat het verweerder niet vrij staat om thans alsnog doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het eerder afgegeven negatieve advies van de leidinggevende over de verwachte geschiktheid. Het beleid van de Eenheid Amsterdam geldt nog onverkort en niet voor niets is gekozen om het assessment in te voeren. Leidinggevenden binnen de eenheid Amsterdam hebben aangegeven dat zij behoefte hadden aan een objectiever meetinstrument ten aanzien van de verwachte geschiktheid, temeer nu er verschillen bleken te zitten in de wijze waarop leidinggevenden tot een dergelijk advies zijn gekomen. Dat verweerder onderkent dat een advies over de verwachte geschiktheid, zoals het negatieve advies in eisers geval, in zijn algemeenheid geen of op zijn minst een onvoldoende objectief meetinstrument is, blijkt uit het feit dat recent een document met handreikingen is opgesteld voor leidinggevenden, zodat het advies van de leidinggevenden als een meer objectief instrument voor het advies over de verwachte geschiktheid kan dienen. Het advies dat verweerder thans aan zijn nieuwe besluit ten grondslag heeft gelegd, is niet gebaseerd op deze recente handreikingen en evenmin heeft verweerder maatregelen getroffen om er zorg voor te dragen dat dit advies wel een objectief meetinstrument is.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat verweerder door thans (alsnog) doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het negatieve advies van de leidinggevende in strijd met het loopbaanbeleid en de - inmiddels bestendige - jurisprudentie van de Raad heeft gehandeld. Gelet op onder meer voornoemde uitspraak van de Raad van 26 november 2015 vormt een negatief advies ten aanzien van de verwachte geschiktheid voldoende basis voor de afwijzing van een verzoek om doorstroming naar de functie van Senior GGP. Van strijd met het - kennelijk nog steeds - binnen de eenheid Amsterdam geldende beleid van 26 november 2013 is in dit geval evenmin sprake. De situatie van eiser valt immers onder onderdeel C van dat beleid, de situatie waarin de leidinggevende een negatieve verwachting over de geschiktheid heeft uitgesproken en een assessment een extra kans heeft geboden om toch nog te kunnen doorstromen. Dit onderdeel van het beleid heeft de Raad in bedoelde uitspraak van 26 november 2013 als een gunstige aanvulling, en daarmee derhalve als aanvaardbaar, aangemerkt. Met betrekking tot de door eiser aangehaalde handreikingen heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat deze nimmer formeel zijn vastgesteld, nu deze niet verder zijn ontwikkeld dan een concept, en daarom ook niet in gebruik zijn en zullen worden genomen.
11.1.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat onduidelijk is hoe verweerder invulling heeft gegeven aan het begrip “verwachte geschiktheid”, waardoor het niet mogelijk is om aan te tonen dat eiser wel degelijk voldoet aan de voorwaarde van verwachte geschiktheid, en dat het advies van de leidinggevende elementen bevat die niet relevant zijn. Ook heeft eiser in dit verband aangevoerd dat onduidelijk is op welke werkzaamheden de beoordeling van de vraag of sprake is van verwachte geschiktheid is gebaseerd en dat voorts onduidelijk is of een informant is benaderd die zicht heeft op het functioneren van eiser in het verleden binnen de GGP. Ook heeft eiser erop gewezen dat er geen toekomstverwachting is uitgesproken. Ten slotte heeft eiser in dit verband gesteld dat het advies van 1 maart 2013 niet strookt met de inhoud van zijn beoordeling van september 2011.
11.2.
Aan verweerder komt de bevoegdheid toe om het begrip “verwachte geschiktheid” nader in te vullen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat bij beantwoording van de vraag of de medewerker verwacht geschikt is binnen de eenheid Amsterdam wordt bezien of de medewerker gedurende de beoordelingsperiode heeft laten zien dat hij in voldoende mate beschikt over de kerncompetenties leidinggeven, initiatief tonen en proactief handelen. De rechtbank acht dit een redelijke invulling en uitleg die geen strijd oplevert met het loopbaanbeleid. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of, bezien in dit licht, verweerder in het geval van eiser in redelijkheid tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid voor de functie van Senior GGP heeft kunnen komen.
11.3.
Met eiser beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. Eiser heeft er allereerst terecht op gewezen dat uit het advies niet duidelijk wordt op basis van welke werkzaamheden en welke informatie de beoordeling van de vraag of eiser verwacht geschikt is voor de functie van Senior GGP heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft eiser er voorts terecht op gewezen dat het erop lijkt dat in het advies is bezien of hij geschikt is voor de functie van professional binnen de [werkplek 1] , terwijl dat geen GGP betreft. Desgevraagd ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder hierover geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Vooral acht de rechtbank echter van belang dat het advies van eisers leidinggevende geen steun vindt in de
- in rechte vaststaande - beoordeling van september 2011, in het bijzonder waar het de door verweerder relevant geachte kerncompetenties betreft. In deze beoordeling is immers - onder meer - vermeld dat eiser een ervaren kracht is met veel kennis van het proces opsporing, waarvan hij nog meer gebruik kan maken in het coachen van (nieuwe) medewerkers. Voorts is vermeld dat eiser in staat is zelfstandig te werken en dat hij door zijn kennis en vaardigheden goed in staat is medewerkers te begeleiden en coachen, en hierin nog verder kan groeien, zeker als hij hiervoor meer ruimte krijgt. Eiser deelt gevraagd en ongevraagd zijn kennis met anderen en gezien zijn inmiddels grote ervaring zou dit een mooi uitdiepingspunt zijn. Eiser zou goed in staat zijn om studenten meer kennis mee te geven. Daarnaast is vermeld dat eiser vaak het initiatief neemt en zaken indien nodig onder de aandacht weet te brengen, zowel bij medewerkers als leidinggevenden. Ten slotte is vermeld dat eiser goed in staat is een besluit te nemen in de afhandeling van zaken, zijn keuzes desgevraagd te beargumenteren en op natuurlijke wijze medewerkers en leidinggevenden te overtuigen. Gelet hierop acht de rechtbank de in het advies opgenomen conclusie dat eiser op het gebied van het nemen van initiatief en oordeelsvorming voldoende functioneert voor de functie van generalist, maar niet voor de functie van professional, zonder nadere toelichting niet begrijpelijk. Dit geldt eveneens voor de conclusie dat eiser onvoldoende competentie heeft als het gaat om het coördineren en aansturen van werkzaamheden en de conclusie dat de competentie kennis voor de functie van professional onvoldoende is. Dit klemt vooral omdat in het advies van de leidinggevende geen concrete beoordeling heeft plaatsgevonden over de toekomstverwachting, terwijl dit in dit geval zonder meer had mogen worden verwacht. Het begrip “verwachte geschiktheid” brengt immers met zich dat de betrokken medewerker in potentie geschikt moet zijn voor de functie van Senior GGP, waarbij het bestaan van ontwikkelpunten in beginsel niet aan bevordering in de weg hoeft te staan.
11.4.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet op basis van het advies van 1 maart 2013 tot een negatief oordeel over de verwachte geschiktheid heeft kunnen komen. Het bestreden besluit II is dan ook tot stand gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van een deugdelijke motivering.
12. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit II ten onrechte niet is ingegaan op eisers verzoek om toepassing van de hardheidsclausule. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eisers beroep op de hardheidsclausule op grond van dezelfde motivering als in het bestreden besluit I is afgewezen. Nu dit evenwel niet uit het bestreden besluit II blijkt, kleeft er eveneens op dit punt een gebrek aan het bestreden besluit II.
13. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder in ieder geval aanvullend advies vragen aan eisers leidinggevende, met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 11.3 is overwogen. Voorts zal verweerder in hetzij een aanvullende motivering, hetzij een nieuw besluit, alsnog dienen in te gaan op eisers verzoek om toepassing van de hardheidsclausule.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Eisers beroepsgrond dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zal in de einduitspraak worden beoordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.