ECLI:NL:RBNHO:2016:4296

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
4901692 \ OA VERZ 16-68
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst tussen Protestantse Gemeente Castricum en werknemer in het kader van verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Protestantse Gemeente Castricum (hierna: PG Castricum) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [de werknemer], die sinds 1 december 2004 als jeugdwerker in dienst was. De reden voor het verzoek is een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens PG Castricum is ontstaan door verwijtbaar handelen van [de werknemer] en haar autonome rol binnen de organisatie. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend, waarin zij stelt dat de verstoorde verhoudingen voornamelijk betrekking hebben op enkele leden van de kerkenraad en dat zij onterecht is bejegend.

Tijdens de zitting op 6 april 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, mede door de voortdurende discussie over de visie op geloofsbelijdenis binnen de gemeente. Ondanks meerdere pogingen tot mediation, waaronder acht sessies, is er geen verbetering in de onderlinge verhoudingen gekomen. De kantonrechter oordeelt dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van PG Castricum kan worden gevergd en ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2016.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [de werknemer] recht heeft op een transitievergoeding van € 5.382,14, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat PG Castricum verplicht is om binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst een schriftelijke specificatie van de transitievergoeding te verstrekken. De proceskosten worden aan [de werknemer] opgelegd, omdat zij ongelijk heeft gekregen in het verzoek tot ontbinding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4901692 \ OA VERZ 16-68 (PA)
Uitspraakdatum: 4 mei 2016
Beschikking in de zaak van:
Protestantse Gemeente Castricum,
gevestigd te Castricum
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: PG Castricum
gemachtigde: mr.drs. T. van Kooten
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. B. van der Berg

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
PG Castricum heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [de werknemer] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 6 april 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunt op de zitting toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft PG Castricum bij brief van 1 april 2016 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
PG Castricum is een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is onderdeel van de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: PKN). Gemeenten in de PKN worden bestuurd door een kerkenraad. De kerkenraad is belast met het leiding geven aan de gemeente en hij is daarbinnen het hoogste orgaan. Ledenvergaderingen hebben ter zake het beleid een raadgevende stem. Het beheer van de vermogensrechtelijke aangelegenheden, waaronder personeelsbeleid, berust bij het College van Kerkrentmeesters (CvK). Onder meer de voorzitter van de CvK is tevens lid van de kerkenraad.
2.2.
De PKN kent kerkelijke regelingen die voor alle kerkelijke gemeenten verbindend zijn, waaronder de Arbeidsvoorwaardenregeling voor de kerkelijk medewerkers van de Protestantse Kerk in Nederland.
2.3.
[de werknemer], geboren op [datum], is op 1 december 2004 in dienst getreden bij PG Castricum. De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van jeugdwerker, met een salaris van € 1.200,40 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, een eindejaarsuitkering van 8,3% en overige emolumenten.
2.4.
Voor indiensttreding bij PG Castricum verrichtte [de werknemer] werkzaamheden als vrijwilliger voor PG Castricum.
2.5.
[de werknemer] dient samen te werken met predikant ds. [x] (hierna: [X]) en met de pastoraal medewerkster, [y] (hierna: [Y]).
2.6.
[de werknemer] nam deel aan de kerkenraadsvergaderingen.
2.7.
Op de kerkenraadsvergadering van 2 september 2013 heeft [de werknemer] een emotionele uitbarsting gehad, waarna zij, op aanraden van de kerkenraad, een time-out heeft genomen. [de werknemer] heeft coaching gehad. De kerkenraad heeft vervolgens bij e-mail d.d. 13 november 2013 de hulp ingeroepen van de PKN om PG Castricum te adviseren en te begeleiden over hoe de gemeente verder kan gaan nu de verhoudingen in de gemeente (met name de kerkenraad, het werkteam van pastores en de werkgroep Liturgie en Eredienst) onder druk zijn komen te staan.
2.8.
Per 1 januari 2015 is [a] (hierna: [A]) voorzitter van de kerkenraad.
2.8.
Eind 2014 heeft de kerkenraad weer de hulp ingeroepen van de PKN om onderzoek te doen naar de problematiek in en rond de kerkenraad. [b] (hierna: [B]) heeft het onderzoek geleid. In maart 2015 heeft [B] een rapport uitgebracht. In het rapport staat, voor zover relevant, het volgende:

KernDe kern van de ontstane spanningen wordt verschillend geduid en beleefd. Maar de hoofdlijnen zijn wel duidelijk en cirkelen rondom enkele personen, het gebrek aan vertrouwen, daardoor slechte communicatie en verschillen in karakters. Omgaan met emoties is voor sommigen moeilijk en veroorzaakt ook spanningen. Voor een aantal speelt het verschil in kerkbeleving een rol, met als exponenten enerzijds de ‘gewone’ zondagse, meer liturgische kerkdienst en anderzijds de gezinsviering die als meer van onderop wordt beleefd.
Uitwerking
Er is een moeizame relatie tussen de predikant en de jongerenwerker. (…) Wat wel een rol speelt is hun sterke, door een aantal gesprekspartners als dominant ervaren persoonlijkheid. Ook tussen een flink deel van de kerkenraad – in ieder geval het moderamen – en de jongerenwerker botert het niet. (…) De communicatie tussen kerkenraad en werkgroep Liturgie en Eredienst (L&E) waarvan de jongerenwerker deel uitmaakt, laat te wensen over. (…)De intensiteit van de spanningen is heftig. Soms zichtbaar, vaker te typeren als een veenbrand.(…)
Overwegingen
Duidelijk is dat de samenhang in de gemeente onder druk staat. Verschillende groepen binnen de gemeente dreigen hun eigen weg te gaan, misschien zonder dat men zich hiervan bewust is en zonder dat echt te willen. (…)
Adviezen
(…)
4. Wat betreft de jongerenwerker de volgende adviezen:a. Binnen de kerkenraad wordt het takenpakket van de kerkelijke jongerenwerker opnieuw bekeken, waarbij enerzijds haar gebleken kwaliteiten bij bijvoorbeeld de gezinsvieringen en musicals wordt gehonoreerd en anderzijds haar taken opnieuw worden beschreven.
b. Een voorschot daarbij: voor de onderlinge verhoudingen is het beter om de deelname van de kerkelijke jongerenwerker aan de werkgroep L&E niet te continueren en haar deelname aan de kerkenraadsvergaderingen in elk geval voorlopig te beperken tot het onderwerp jeugd- en jongerenwerk.
c. Er worden door de voorzitter van de kerkenraad regelmatig gesprekken met de kerkelijk jongerenwerker gevoerd met het oog op haar taakinvulling.
2.9.
Het rapport van [B] is op 6 maart 2015 door de kerkenraad besproken met [de werknemer]. Op 6 mei 2015 is de kerkenraad gekomen tot een voorgenomen besluit van 11 mei 2015, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

1. Dat [werknemer] geen werkzaamheden meer uitvoert buiten de tijden van haar aanstelling (40% van een fulltime werkweek), ook niet als vrijwilliger binnen de kerk; de invulling van deze 40% wordt in mei of juni 2015 in overleg met [werknemer] vastgesteld op basis van [werknemers] werkverslag;
2. Dat, als concretisering van besluit 1, [werknemer] alleen nog deelneemt aan de kerkenraadsvergaderingen op uitnodiging van de kerkenraad, als het onderwerp jeugd- en jongerenwerk of specifieke projecten op de agenda vermeld worden;
3. Dat, als tweede concretisering van besluit 1, [werknemer] geen deel meer uitmaakt van de Werkgroep Liturgie en Eredienst en niet meer het vieringenrooster samenstelt;4. Dat [werknemer] over haar werkzaamheden en de bijbehorende tijdsinvestering regelmatig gesprekken voert met de voorzitter van de kerkenraad;
5. Dat de kerkenraad van [werknemer] geen extreem gedrag meer accepteert in werksituaties. Het wordt aan haarzelf overgelaten hoe ze dit wil bereiken.
2.10.
Op advies van [B] heeft op 28 mei 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter van het CvK, [c] (hierna: [C]) en [de werknemer] onder leiding van een professioneel begeleider, de heer [D].
2.11.
Op 10 juni 2015 heeft [de werknemer] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts stelt vast dat de klachten van [de werknemer] niet berusten op ziekte of gebrek, maar dat sprake is van een normale spannings- en emotionele reactie op een vervelende situatie als verstoorde arbeidsverhoudingen. De bedrijfsarts adviseert mediation.
2.12.
Partijen hebben vervolgens geprobeerd middels mediation eruit te komen, hetgeen niet is gelukt. Er hebben acht mediationsessies plaatsgevonden.
2.13.
In het verslag van de bedrijfsarts d.d. 30 november 2015 staat onder het kopje “
Beperkingen” het volgende: “
Werken onder hierarchische druk, omgaan met conflicten, werken met mensen in conflictueuze verhoudingen.
2.14.
Bij brief d.d. 30 november 2015 schrijft PG Castricum aan [de werknemer] onder meer het volgende:

Tot onze spijt heeft [de mediator] te kennen gegeven dat de mediation is mislukt. Dat betekent dat er nu twee mogelijkheden zijn: ofwel we gaan uit elkaar (beëindiging van de arbeidsovereenkomst), ofwel je gaat weer aan het werk. Wij van onze kant hopen dat je weer aan het werk gaat en we hopen dat je daar weer plezier in krijgt. Uitgangspunt is datgene wij als kerkenraad van jou verwachten qua werkzaamheden en professionele houding (zie bijlage).
2.15.
In de bijlage zoals vermeld in de brief d.d. 30 november 2015 staat onder meer het volgende:

a. Binnen de aanstelling van 14,4 uur als jongerenwerker- Basiswerkzaamheden binnen het jeugdwerk invullen en verder uitbouwen, aansturen en coördineren (…).- Zowel plaatselijk als bovenplaatselijk samenwerken. (…) Contacten leggen met scholen. (…)b. In het kader van vrijwilligerswerk- Binnen onze kerkelijke gemeente alleen vrijwilligerswerk uitvoeren na overleg en afspraak met de kerkenraad, zodat de kerkenraad deze vrijwilligersactiviteiten kan inpassen in het totaal van activiteiten binnen de kerk. (…)
c. Met betrekking tot de professionele houding- Actief bijdragen aan overleg en samenwerking met anderen (…) vooral als het gaat om overleg en samenwerking met [xx] en [yy].- Actief bijdragen aan een constructieve en positieve communicatie (mondeling en per email), zowel mét anderen als óver anderen.
(…)
- Begrijpen dat de kerkenraad binnen onze kerkelijke gemeente in overleg met alle betrokken groepen afwegingen maakt, prioriteiten vaststelt, daarover besluiten neemt en uitvoert.
- Begrijpen dat de kerkenraad/College van kerkrentmeesters met mandaat van de gemeente de werkgever is.
2.16.
Bij brief d.d. 4 december 2015 heeft [de werknemer] gereageerd op bovengenoemde brief van PG Castricum.
2.17.
Op 5 januari 2016 is [de werknemer] hersteld gemeld. Op 7 januari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen PG Castricum en [de werknemer]. [de werknemer] is niet akkoord gegaan met haar nieuwe taakomschrijving.

3.Het verzoek

3.1.
PG Castricum verzoekt de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g en meer subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt PG Castricum ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [de werknemer], dan wel een verstoorde arbeidsverhouding dan wel omstandigheden die zodanig zijn dat van PG Castricum redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft PG Castricum onder meer gesteld dat [de werknemer] een te autonome rol vervult en dat zij moeite heeft met de bestaande structuur binnen de gemeente. Volgens PG Castricum negeert [de werknemer] de tussen partijen bestaande gezagsrelatie en miskent [de werknemer] dat zij zich binnen de organisatie moet schikken naar haar werkgever en diens aanwijzingen behoort op te volgen, uiteraard alles binnen het redelijke. Daarnaast weigert [de werknemer] stelselmatig gehoor te geven aan redelijke verzoeken van PG Castricum. In plaats van een loyale uitvoering te geven aan opdrachten en beantwoording van verzoeken van PG Castricum, weigert zij die verzoeken en opdrachten, stelt zij daarbij steeds vraagtekens of reageert daar niet op, aldus PG Castricum. Voorts weigert [de werknemer] op een loyale en constructieve wijze samen te werken met collega’s. [de werknemer] wenst alleen de werkzaamheden uit te voeren die zij goedvindt en weigert juist over de taken te spreken en mee te werken aan vastlegging van de taken.
Ten aanzien van de transitievergoeding stelt PG Castricum dat een wachtgeldregeling van toepassing is en dat de transitievergoeding ad € 5.382,14 dient te worden verrekend met het wachtgeld op grond van artikel 4a Wachtgeld- en Suppletieregeling. Daarnaast heeft [de werknemer] recht op een vergoeding van € 1.000,- in verband met om- en bijscholing op grond van de Regeling Mobiliteitsbudget.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat zij als werkneemster in een kerkgemeenschap in een bijzondere positie verkeert ten opzichte van een werknemer in een bedrijf. De onderlinge verhoudingen in een kerkgemeenschap zijn complexer dan in een bedrijf en in zijn algemeenheid past een zeer hiërarchische werkwijze daar niet. [de werknemer] stelt dat zij een werkneemster met een visie is, en dat zij vanwege een hier en daar afwijkend standpunt ten opzichte van de organisatie onheus bejegend wordt en uiteindelijk is weggewerkt. Een afwijkende visie rechtvaardigt niet de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [de werknemer] stelt dat de verstoorde verhoudingen enkel betrekking hebben op [C], op [A] en in andere mate op [X]. Met de overige leden van de kerkenraad zijn er geen problemen. Zij stelt voor om het plan van de initiatiefgroep uit te voeren, namelijk een werkgroep instellen die als schakel fungeert tussen kerkraad en [de werknemer].
4.2.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [de werknemer] subsidiair om toekenning van de transitievergoeding ad € 5.728,47 bruto en een billijke vergoeding. [de werknemer] stelt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van PG Castricum omdat deze in werkelijkheid niet adequaat heeft willen werken aan herstel van de verstoorde verhoudingen en welbewust een dossier heeft opgebouwd zonder [de werknemer] daadwerkelijk een kans te geven. PG Castricum heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [de werknemer] een transitievergoeding en een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [de werknemer] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.3.
Uit het debat van partijen valt op te maken dat zich binnen de organisatie een op zich niet zeldzame discussie heeft ontrolt over de aard en mate van het beleid van het sturend orgaan, te weten de kerkenraad, met alle persoonlijke bejegeningen van dien. Aan de hand van zeer vele feitelijke situaties hebben partijen de standpunten over en weer betwist en weersproken. De kantonrechter is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. [de werknemer] heeft dit ter zitting betwist, doch voldoende is gebleken dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt door de voortdurende discussie over het verschil in visie op geloofsbelijding in de gemeente, meer in het bijzonder de wijze waarop partijen hun tegengestelde standpunten jegens elkaar hebben geformuleerd.
5.4.
Zonder hier te kort willen doen aan de mate van concretisering van die verstoring, zoals hiervoor geduid, voert een nader onderzoek naar de ware toedracht hoogstens tot de hiervoor genoemde vaststelling van het bestaan van een verschil van inzicht omtrent de organisatie, communicatie en beleid van PG Castricum. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt de uitkomst van dat geschil voor zover in casu buiten de grenzen van het dwingend arbeidsrecht een autonome aangelegenheid van PG Castricum en haar geloofsgenoten. Daaromtrent past uiteraard geen rechterlijke stellingname. Immers het beginsel van scheiding tussen kerk en staat brengt mee dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling door de burgerlijke rechter van door een kerk vastgestelde regelingen omtrent interne rechtsverhoudingen. Zonder daarmee de persoonlijke gevolgen en beleving van het debat in dit geding te willen relativeren, dient een en ander te leiden tot de onontkoombare conclusie dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Waar het gaat om de persoonlijke gevolgen en beleving staat vast dat 8 mediationsessies hebben plaatsgevonden om partijen weer tot elkaar te brengen in verband met de tussen partijen gereden verschillen van inzicht, terwijl niet is gebleken dat deze sessies hebben geleid tot enige verbetering in de onderlinge verhoudingen.
5.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van PG Castricum kan worden gevergd. De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [de werknemer] binnen een redelijke termijn in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst zal daarom, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a BW worden ontbonden met ingang van 1 juli 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.6.
Gelet op het bovenstaande behoeft het primair verzochte, namelijk ontbinding op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW geen bespreking.
5.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [de werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van PG Castricum. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarover wordt het volgende overwogen. [de werknemer] stelt dat PG Castricum ernstig verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij niet adequaat heeft willen werken aan de verstoorde arbeidsverhoudingen en welbewust een dossier heeft opgebouwd zonder [de werknemer] daadwerkelijk een kans te geven. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat PG Castricum meerdere pogingen heeft verricht om tot een oplossing te komen. Immers als onbetwist staat vast dat de voormalig voorzitter van de kerkenraad vele gesprekken heeft gevoerd met [de werknemer]. Daarnaast staat vast dat PG Castricum een gemeenteadviseur heeft ingeschakeld, er een time-out en 8 mediationsessies hebben plaatsgevonden, hetgeen niet tot een oplossing heeft geleid. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van PG Castricum.
5.8.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft PG Castricum geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [de werknemer], omdat zij ongelijk krijgt.
in de zaak van het tegenverzoek
5.10.
[de werknemer] heeft een verzoek gedaan om PG Castricum te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat PG Castricum aan [de werknemer] een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van PG Castricum is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. [de werknemer] heeft de transitievergoeding berekend op € 5.728,47 bruto. Ter zitting is PG Castricum akkoord gegaan met een transitievergoeding, mits de door hem berekende vergoeding zal worden toegekend, zijnde een bedrag van € 5.382,14. De kantonrechter heeft de transitievergoeding net als PG Castricum berekend op € 5.382,14. PG Castricum zal daarom worden veroordeeld tot betaling daarvan. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 augustus 2016.
5.11.
Het verzoek van [de werknemer] om PG Castricum te veroordelen om binnen een maand na einde arbeidsovereenkomst een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te vertrekken betreffende de betaling van de transitievergoeding, zal worden toegewezen, nu PG Castricum hiertegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. De verzochte dwangsom zal als na te melden worden toegewezen.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van PG Castricum, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2016;
6.2.
veroordeelt [de werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van PG Castricum tot en met vandaag vaststelt op € 517,00, te weten:
griffierecht € 117,00
salaris gemachtigde € 400,00 ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak van het tegenverzoek
6.4.
veroordeelt PG Castricum om aan [de werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 5.382,14 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 augustus 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt PG Castricum tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [de werknemer] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.6.
veroordeelt PG Castricum om binnen een maand na einde arbeidsovereenkomst aan [de werknemer] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken betreffende de betaling van de transitievergoeding, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,- voor elke dag dat PG Castricum na betekening van de beschikking niet tijdig aan deze veroordeling voldoet;
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter en op 4 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter