ECLI:NL:RBNHO:2016:4309

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
  • M.P. de Valk
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiser had op 20 januari 2015 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten openbaar te maken. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. Tijdens de zitting op 25 februari 2016 verscheen eiser niet, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de machtiging die eiser had verstrekt aan zijn gemachtigde, mr. P. Le Heux, voldoende specifiek was om het beroep ontvankelijk te verklaren. Verweerder had in zijn verweerschrift gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een onvoldoende specifieke machtiging, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank concludeerde dat de machtiging de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid voldoende duidelijk maakte.

Vervolgens beoordeelde de rechtbank de afwijzing van het Wob-verzoek. Verweerder had gesteld dat hij niet beschikte over documenten die de gevraagde informatie bevatten en dat de Wob niet verplichtte tot het vervaardigen van nieuwe documenten. Eiser voerde aan dat het onwaarschijnlijk was dat er geen documenten bestonden en dat verweerder niet voldoende had gezocht naar de gevraagde informatie. De rechtbank oordeelde echter dat de Wob geen verplichting oplegt om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3141

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Le Heux),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten openbaar te maken geweigerd.
Bij besluit van 1 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder voorafgaande kennisgeving daarvan aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden C. Laros en R. Kooijman.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Hij stelt in dat verband, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 februari 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:1219), dat de door eiser in beroep overgelegde machtiging onvoldoende specifiek is. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Nu uit de door eiser verstrekte machtiging kan worden afgeleid dat hij P. Le Heux heeft gemachtigd om namens hem beroep in te stellen tegen het besluit van verweerder op zijn Wob-verzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding eisers beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een toereikende machtiging. De machtiging is, hoewel in algemene bewoordingen opgesteld, dan ook voldoende specifiek om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in (bijvoorbeeld) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4665).
2. Bij brief van 18 november 2014 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend op grond van de Wob. Het verzoek behelst het openbaar maken van documenten over de jaren 2010 tot en met 2014 met betrekking tot 25 in het Wob-verzoek geformuleerde vragen.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd de door eiser op grond van de Wob opgevraagde stukken te verstrekken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat hij niet beschikt over een of meer documenten waarin de door eiser gevraagde gegevens in een overzicht bijeengebracht en gespecificeerd zijn. Naar verweerder stelt verplicht de Wob ook niet tot het vervaardigen van documenten noch tot het bewerken van gegevens tot overzichten. Hoewel de Wob ook niet verplicht tot het beantwoorden van vragen zullen de gestelde vragen zoveel mogelijk worden beantwoord. Verweerder heeft wel positief besloten op eisers verzoek om openbaarmaking van de door hem bedoelde informatie. Eiser mag kennis nemen van alle door hem gewenste informatie en kan daartoe een afspraak maken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4.1
Eiser voert - samengevat – aan dat het onwaarschijnlijk en ondenkbaar is dat niet één gevraagd document bij verweerder berust, waarbij hij er op wijst dat ook elektronische bestanden documenten zijn; een print maken van een dergelijk bestand is niet gelijk te stellen met het genereren van een nieuw document. Eiser wijst er op dat andere overheids-instellingen een systeem voor automatische gegevensverwerking hebben, waarmee gemakkelijk op trefwoorden kan worden gezocht; verweerder heeft niet gemotiveerd dat hij uitputtend en tevergeefs op trefwoorden heeft gezocht. Aldus is ongeloofwaardig dat verweerder niet over documenten beschikt. Eiser wijst verder naar de Archiefregeling, de NEN/ISO-norm en de verplichting om jaarlijks een lijst te produceren met documenten die voor vernietiging in aanmerking komen. Het is verder onwaarschijnlijk dat er geen postregistratie is waaruit de door hem gevraagde aantallen blijken en voorts dat het ook mogelijk was geweest een afschrift van alle verzoeken/bezwaren te verstrekken. Eiser wijst ook op de motie Dittrich inzake het periodiek publiekelijk inzichtelijk maken van betaalde dwangsommen en naar de rapportage aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waaruit zou kunnen blijken wanneer en hoeveel dwangsommen zijn betaald. Afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de Wob, de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Het is onwaarschijnlijk dat verweerder aan geen enkel onderzoek heeft meegewerkt. Indien aan één of meerdere onderzoeken is meegewerkt, is onwaarschijnlijk dat de antwoorden in het geheel geen documenten bevatten waarin niet (ten minste een gedeelte van) de gevraagde informatie is vervat. Volgens eiser heeft verweerder geen enkele weigeringsgrond uit de Wob aangevoerd die rechtvaardigt dat de gevraagde documenten niet openbaar worden gemaakt. Eiser stelt verder dat hij ook heeft gevraagd om een overzicht van andere bestuursorganen bij de gemeente Haarlem en stelt dat er een benoemingsbesluit moet zijn. Verder heeft eiser na een uitgebreide zoekactie geen van de gestelde openbare stukken kunnen vinden. Hij verwijt verweerder te hebben nagelaten een URL naar die stukken te vermelden. Verweerder lijkt verder niet geprobeerd te hebben de verzochte informatie te vinden.
4.2
Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
4.3
Het Wob-verzoek van eiser bestaat uit 25 vragen die allemaal direct of indirect te maken hebben met de behandeling van Wob-verzoeken binnen de gemeente Haarlem. Eiser vraagt voornamelijk naar hoeveelheden, bijvoorbeeld ingediende Wob-verzoeken, genomen Wob-besluiten, ingediende bezwaar- en beroepschriften, maar ook uitgekeerde dwangsommen. Daarnaast heeft eiser ook vragen gesteld over bijvoorbeeld gerapporteerde informatie aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en over de bestuursorganen die binnen de gemeentegrenzen gezeteld zijn en wat hun adressen zijn.
4.4
Voorop dient te worden gesteld dat de Wob van toepassing is op informatie neergelegd in bestaande documenten. In lijn met de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2102), is de rechtbank van oordeel dat de Wob geen verplichting bevat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Daarbij geldt (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU4157) dat ook een computerbestand waarin gegevens worden bijgehouden valt aan te merken als een document in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob waarop het bepaalde in artikel 3 van de Wob van toepassing is.
4.5
Verweerder heeft de rechtbank er in zijn besluiten en ter zitting voldoende van overtuigd dat voor alle in het Wob-verzoek gestelde vragen geldt, dat deze niet kunnen worden beantwoord middels het uitdraaien van of het verstrekken van bestaande documenten, maar dat de beantwoording van de vragen verlangt dat er een bepaalde bewerking wordt verricht of dat er bepaalde informatie wordt vergaard. Dergelijke acties kunnen, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, in het kader van de Wob niet van het bestuursorgaan worden verlangd.
5. Het Wob-verzoek van eiser is dan ook op goede gronden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, voorzitter, en
mr. M.P. de Valk en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.