ECLI:NL:RBNHO:2016:4502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
C/15/229013 / HA ZA 15-474
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en bewijsvoering rondom een samenlevingsovereenkomst en de dwingende bewijskracht van een authentieke akte

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man die een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten. De vrouw vordert de overwaarde van de woning en vergoedingen voor investeringen die zij heeft gedaan in de gemeenschappelijke woning. De man verzet zich tegen deze vorderingen en stelt dat de vrouw enkel recht heeft op terugbetaling van het bedrag dat na aftrek van schulden resteert. De rechtbank heeft de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het dwingende bewijs dat voortvloeit uit de notariële akte van de samenlevingsovereenkomst. De vrouw stelt dat de bedoeling van partijen was dat zij bij verkoop van de woning altijd de helft van haar investeringen zou terugkrijgen, wat ook met de notaris is besproken. De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling, waarbij de uitleg van de term '(hypotheek)schulden' centraal staat. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank de verdere beslissingen heeft uitgesteld tot na de bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/229013 / HA ZA 15-474
Vonnis van 1 juni 2016
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Bouwhuis te Leiden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 oktober 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 april 2016 met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben sinds 2007 een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond.
2.2.
Op 22 december 2010 hebben partijen ten overstaande van kandidaat-notaris [notaris] een samenlevingsovereenkomst gesloten. Voor zover hier van belang houdt die samenlevingsovereenkomst het volgende in:
“[…]
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
[…]
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning […] gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
[…]
Artikel 9
Indien de overeenkomst eindigt tengevolge van opzegging of huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn partijen verplicht eraan mee te werken:
dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
dat aan iedere partij worden toegedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
[…]
Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde daaraan toegekend door partijen in onderling overleg.
Bij de waardering van de onroerende zaken moet worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat.
De schulden zullen op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels, die gelden voor successie-aangiften.
[…]
(TIJDELIJKE) VOORZETTING WOONGENOT
Artikel 10
[…]
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen. […]
[…]
AFREKENING BIJ VERVREEMDING OF TOEDELING VAN ONROERENDE ZAKEN IN MEDE-EIGENDOM
Artikel 13
De bedragen die door partijen als eigen geld in een gezamenlijk aan te kopen woning worden geïnvesteerd casu quo in een reeds gezamenlijk aangekochte woning hebben geïnvesteerd, waaronder begrepen alle aflossingen op leningen, zullen bij verkoop van de onroerende zaak, casu quo bij toedeling, worden verrekend op de wijze als hierna in dit artikel bepaald.
Van de opbrengst/waarde zal na aftrek van de (hypotheek) schulden, vooraf aan iedere partij worden vergoed hetgeen hij in het pand heeft geïnvesteerd en alle door ieder betaalde aflossingen op de (hypothecaire) lening.
Van het restant ontvangt ieder de helft.
3. Indien de opbrengst/waarde niet voldoende is om daaruit het in lid 2 gestelde te voldoen, zal ieder de door hem gedane aflossingen ontvangen.
Het restant wordt verdeeld naar rato van ieders investeringen.
4. Indien de opbrengst/waarde niet voldoende is om daaruit ieders aflossingen te voldoen, zal de opbrengst worden verdeeld naar rato van de door ieder gedane aflossingen.
5. Indien de opbrengst/waarde niet voldoende is om de gezamenlijke schulden te voldoen, zal iedere partij verplicht zijn voor de helft in het tekort bij te dragen.
AANBRENGSTEN
Partijen hebben geruild en aan elkaar geleverd de onverdeelde helft in ieders inboedel.
[…]”
2.3.
Op 1 januari 2010 hebben partijen gezamenlijk de woning aan de [adres] (hierna: “de woning”) gekocht. Ter financiering hebben zij 3 hypothecaire geldleningen afgesloten van in totaal € 287.000. Daarnaast heeft de vrouw € 129.948,71 aan eigen vermogen in de woning geïnvesteerd ten behoeve van verbouwingen.
2.4.
Partijen hebben niet afgelost op de hypothecaire geldleningen.
2.5.
In november 2013 zijn partijen uit elkaar gegaan en heeft de man de woning verlaten. Vanaf dat moment woonde de vrouw alleen in de woning en betaalde zij de vaste lasten daarvan.
2.6.
De woning is voor een koopprijs van € 330.000 door partijen verkocht en per 1 april 2015 aan de kopers geleverd.
2.7.
Blijkens de afrekening van de notaris zijn de hypothecaire geldleningen ad € 287.000 afgelost uit de opbrengst van de aan de bankspaarhypotheek gekoppelde spaarrekening ad € 15.471,44 en voor het overige uit de verkoopopbrengst. Een gezamenlijk krediet van partijen bij de ING Bank ad € 14.192,83, de notariskosten en de makelaarskosten ad € 7.459 zijn eveneens uit de verkoopopbrengst voldaan. Na aftrek van alle posten resteert een bedrag van € 36.251,75. Dit bedrag staat in depot bij de notaris.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert – na wijziging eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. te bepalen dat aan de vrouw de overwaarde van € 42.000,00 toekomt en het geld dat in depot staat bij notaris kantoor Timmers aan de vrouw toekomt en het eventuele tekort door gedaagde aan de vrouw dient te worden vergoed;
B. te bepalen dat de vrouw van de man ontvangt een vergoeding van € 43.974,35 voor de investeringen die zij heeft gedaan in de gemeenschappelijke woning aan de [adres] ;
C. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 12.169,53 betaalt ter verrekening van het banksparen;
D. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 7.211,33 -, zijnde de helft van het van de overwaarde afgeloste ING krediet alsmede de helft van de door de vrouw betaalde rente betaalt;
E. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 3.729,82, zijnde de helft van de makelaarskosten betaalt;
F. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 225,00 betaalt voor de reparatie van het raam in de woning aan de [adres] ;
G. te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 550,00 betaalt als bijdrage aan de hypotheeklasten van oktober 2013;
H. te bepalen dat alle betalingen door de man binnen vier weken na het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw dient te worden voldaan;
I. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.”
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen tot het betalen van:
1. een bedrag van € 1.500 wegens overbedeling ter zake de gezamenlijke inboedelgoederen;
2. een bedrag van € 3.500 wegens het uitsluitend gebruik c.q. genot van de woning, althans de onverdeelde helft van de man in de periode van 1 november 2013 tot 1 april 2015;
3. een bedrag van € 157,67 alsmede een bedrag van € 396,48 wegens de door de man betaalde gezamenlijke lasten met betrekking tot de kosten van tuinonderhoud en de leveringen van Budgetenergie.”
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vrouw baseert de in 3.1 onder A. en B. vermelde vorderingen op de artikelen 6 en 13 van de samenlevingsovereenkomst. Volgens de vrouw moeten die artikelen aldus worden gelezen dat zij bij verkoop de door haar in de woning gedane investeringen hoe dan ook voor de helft van de man terugkrijgt. Partijen hebben die bedoeling expliciet besproken bij de notaris voorafgaand aan het opstellen en ondertekenen van de samenlevings-overeenkomst, hetgeen de notaris kan bevestigen, zo stelt de vrouw. De man betwist de lezing van de vrouw en betoogt dat artikel 6 enkel ziet op de financiering van de koopsom en niet op investeringen in de woning. De man stelt zich verder op het standpunt dat de tekst van de artikel 13 helder is en dat daaruit volgt dat de vrouw alleen recht heeft op terugbetaling van het door haar geïnvesteerde bedrag indien na aftrek van schulden voldoende opbrengst resteert. Die situatie doet zich niet voor, zodat de vrouw enkel recht heeft op terugbetaling van het bedrag dat na aftrek van alle schulden resteert. De man betwist dat het destijds de bedoeling van partijen is geweest dat de vrouw hoe dan ook de helft van haar investeringen terug zou krijgen en ook dat zulks bij de notaris is afgesproken. Volgens de man heeft hij juist uitdrukkelijk aangegeven dat hij de investeringen niet wilde doen, omdat hij die niet verantwoord vond en zou hij de overeenkomst nooit hebben ondertekend als daarin had gestaan dat hij bij verkoop hoe dan ook mee zou moeten betalen aan die investeringen.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de vrouw stelt, ziet artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst enkel op de financiering van de koopsom en van kosten die in het kader van de koop zijn gemaakt en niet op investeringen in de woning zelf. Dit artikel kan dan ook niet als grondslag dienen voor de vorderingen van de vrouw tot terugbetaling van hetgeen zij in het kader van de verbouwing in de woning heeft geïnvesteerd.
4.3.
Hoe de vrouw tot de door haar gestelde uitleg van artikel 13 komt, heeft zij ook niet duidelijk kunnen maken, anders dan dat het de bedoeling van partijen was om een afspraak conform de door haar beschreven uitleg in de samenlevingsovereenkomst op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van artikel 13 van de samenlevingsovereenkomst echter helder en kan daaraan niet de uitleg worden gegeven die de vrouw voorstaat. Het artikel bevat een duidelijk stappenplan waarin staat hoe moet worden omgegaan met de opbrengst van de woning indien door een of beide partijen eigen geld in de woning is geïnvesteerd. In het tweede lid staat expliciet dat van die opbrengst eerst “de (hypotheek)schulden” moet worden afgetrokken. Indien na aftrek van die schulden voldoende resteert, krijgt iedere partij terug hetgeen hij in de woning heeft geïnvesteerd. Indien na aftrek niet voldoende resteert om het volledige geïnvesteerde bedrag terug te krijgen, zal volgens de tekst van lid 3 de restantopbrengst worden verdeeld naar rato van ieders investeringen. Anders van de vrouw stelt, staat in het vijfde lid ook niet dat in dat geval de rest van de investeringen door partijen ieder voor de helft moeten worden gedragen. Dat lid spreekt immers over “schulden”, wat iets wezenlijk anders is dan investeringen. Dat de samenlevingsovereenkomst rekening houdt met het onderscheid tussen de termen “schulden” en “investeringen”, blijkt uit het feit dat deze termen in het tweede lid van artikel 13 in verschillende betekenissen voorkomen.
De slotsom luidt dat de interpretatie die de vrouw aan artikel 13 geeft, inhoudende dat de man hoe dan ook de helft van de investeringen aan haar moet terugbetalen, de rechtbank gelet op de bewoordingen van het artikel aanstonds volstrekt onaannemelijk voor komt.
4.4.
Artikel 13 is onderdeel van de samenlevingsovereenkomst die is vastgelegd in een notariële akte. Ingevolge artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert die authentieke akte ten aanzien van de verklaring van partijen omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van partijen te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van deze verklaring. Dat betekent dat er vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat partijen bij de notaris hebben afgesproken hetgeen in artikel 13 is opgenomen. Op grond van artikel 151 lid 2 Rv staat tegen dit dwingende bewijs echter tegenbewijs open. De vrouw stelt dat het de bedoeling van partijen was dat zij bij verkoop van de woning altijd de helft van haar investeringen zou terugkrijgen en dat dit ook zo is besproken bij de notaris. Zij heeft hiervan bewijs aangeboden, onder meer door het horen van de notaris. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen dat de uitleg van de vrouw van artikel 13 onaannemelijk is, moet de stelling van de vrouw over de bedoeling van dat artikel naar het oordeel van de rechtbank aldus worden begrepen dat de overeenkomst tussen partijen niet juist in artikel 13 van de akte is opgenomen. Gelet op die stelling en het bewijsaanbod, zal de rechtbank de vrouw toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het op grond van de notariële akte dwingende bewijs dat indien na aftrek van de (hypotheek)schulden niet voldoende resteert om het volledige door een partij geïnvesteerde bedrag terug te krijgen, de restantopbrengst zal worden verdeeld naar rato van ieders investeringen.
4.5.
Waar het stappenplan van artikel 13 van de samenlevingsovereenkomst helder is, geldt dat niet voor de bewoordingen “(hypotheek)schulden” in het tweede lid van dat artikel. Volgens de vrouw moet onder deze bewoordingen enkel worden verstaan “de hypothecaire schulden” en volgens de man “alle schulden”, dus ook de makelaarskosten, de kosten van het doorhalen van de hypotheek en het gezamenlijke krediet bij de ING. Het feit dat “hypotheek” tussen haakjes staat, lijkt erop te duiden dat ook andere schulden moeten worden afgetrokken. Indien alleen de hypothecaire schulden zijn bedoeld, is er immers geen reden voor het plaatsen van haakjes. Daar staat tegenover dat de bewoordingen staan in een bepaling die gaat over het afrekenen bij verkoop van de woning, zodat niet valt uit te sluiten dat is bedoeld dat het gaat om aan de woning gerelateerde schulden. Nu partijen de bewoordingen anders uitleggen en beide interpretaties niet aanstonds onaannemelijk zijn, komt niet alleen betekenis toe aan de taalkundige uitleg, maar is de bedoeling van partijen uiteindelijk maatgevend. Het komt dus aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit begrip mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm, HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). De vrouw stelt dat het doel van partijen was dat alleen de hypothecaire schulden zouden worden afgetrokken en dat zulks ook zo met de notaris is besproken, hetgeen de notaris kan bevestigen. Volgens de hoofdregel van 150 Rv rusten op de vrouw de stelplicht en de bewijslast van hetgeen partijen volgens haar met het begrip “(hypotheek)schulden” hebben bedoeld en nu zij op dit punt een concreet bewijsaanbod heeft gedaan, zal de vrouw worden toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling.
4.6.
In afwachting van de bewijslevering door de vrouw zal de rechtbank de overige beslissingen (zowel in conventie als in reconventie) aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
laat de vrouw toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het op grond van de notariële akte dwingende bewijs dat indien na aftrek van de (hypotheek)schulden niet voldoende resteert om het volledige door een partij geïnvesteerde bedrag terug te krijgen, de restantopbrengst zal worden verdeeld naar rato van ieders investeringen,
5.2.
laat de vrouw toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat partijen met de term “(hypotheek)schulden” uitsluitend hebben bedoeld “de hypothecaire schulden”,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 juni 2016voor uitlating door de vrouw of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.4.
bepaalt dat de vrouw, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat de vrouw, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met september 2016 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.I. de Vreese-Rood in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,
5.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.I. de Vreese-Rood en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.Conc.: