ECLI:NL:RBNHO:2016:4535

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
C/15/240336/FA RK 16/1484 en C/15/238760/FA RK 16/673
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarigen en benoeming voogdij

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 1 juni 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de ouders over twee minderjarigen, naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders zijn gescheiden en de minderjarigen zijn sinds 2003 onder toezicht gesteld. De Raad heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn voor de zorg en opvoeding van de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen, na te hebben vastgesteld dat de kinderen een stabiele en gestructureerde omgeving nodig hebben, die de ouders hen niet kunnen bieden. De moeder heeft aangegeven dat zij zich heeft neergelegd bij de situatie en dat het goed gaat met de kinderen in hun huidige gezinshuizen. De rechtbank heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering benoemd tot voogd over de minderjarigen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnrs.: C/15/240336 / FA RK 16/1484 en
C/15/238760 / FA RK 16/673
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 1 juni 2016
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming Noord-Holland,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
--betreffende--
de minderjarigen:
  • [minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
  • [minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
waarin als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn,
[de vader] ,
wonende op een in Nederland onbekend adres (postadres te [postadres] ),
hierna te noemen de vader,
[gezinshuisouders] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de gezinshuisouders van [minderjarige] ,
[gezinshuisouders] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de gezinshuisouders van [minderjarige] ,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.

1.De procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de Raad voor [minderjarige] , ingekomen op 31 december 2015;
- het rapport van de Raad over [minderjarige] van 29 december 2015;
- het verzoekschrift van de Raad voor [minderjarige] , ingekomen op 24 februari 2016;
- het rapport van de Raad over [minderjarige] van 22 februari 2016;
- de verklaringen van de GI van 22 mei 2015 respectievelijk 23 februari 2016, waaruit blijkt dat de GI bereid is de voogdij over voornoemde minderjarigen te aanvaarden;
- de brief van PsyPortaal van 21 maart 2016.
1.2
De zaak is behandeld ter zitting van 24 maart 2016. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Deijkers;
- mevrouw [psycho-sociaal hulpverlener] , psycho-sociaal hulpverlener bij [naam] ;
- mevrouw [gezinsvoogd] (gezinsvoogd van [minderjarige] );
- mevrouw [gezinsvoogd] (gezinsvoogd van [minderjarige] );
- mevrouw [medewerker raad] namens de Raad;
- de gezinshuismoeder van [gezinshuismoeder] .
De vader is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3
De minderjarigen zijn opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter op 18 maart 2016, maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn op [huwelijksdatum] gehuwd, welk huwelijk op 21 september 2010 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
2.3
De minderjarigen zijn op 12 november 2003 onder toezicht gesteld. [minderjarige] is op 26 mei 2004 uit huis geplaatst. [minderjarige] is op 22 september 2005 (met spoed) uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk (bij beschikkingen van 2 respectievelijk 10 november 2015) tot 12 november 2016.
2.4
[minderjarige] woont sinds 20 december 2013 bij haar huidige gezinshuisouders en [minderjarige] woont sinds 10 augustus 2015 bij zijn huidige gezinshuisouders.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht om het gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen en de GI te benoemen tot voogdes over de minderjarigen.
3.2
De Raad heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een situatie waarbij de kinderen dermate ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn om binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn de verzorging en opvoeding van de kinderen (weer) op zich te nemen, zodat een beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen dient te worden uitgesproken.
3.3
Het is voor de kinderen van essentieel belang dat er duidelijkheid komt over wie er langdurig voor hen gaat zorgen en dat er aandacht is en blijft voor de zorgsignalen die de kinderen laten zien. De kinderen hebben die duidelijkheid nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen.
3.4
De Raad is van mening dat de voogdij over de minderjarigen het beste belegd kan worden bij de GI. Een neutrale en professionele instelling als de GI is op dit moment het beste in staat om de belangen van de kinderen te behartigen en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen. De GI kan ervoor zorgen dat de ouders betrokken blijven bij de belangrijke momenten in het leven van de kinderen en worden geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de kinderen. De ouders blijven hierdoor op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de kinderen en kunnen daardoor een rol blijven spelen als hun ouders.

4.Het verweer

4.1.1
De advocaat van de moeder heeft in eerste instantie verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. In het verleden is ook al eens is getracht om de moeder het gezag te ontnemen, maar vanwege het risico op terugval in de psychische gesteldheid van de moeder en de mogelijk negatieve uitwerking daarvan op (het contact met) de kinderen, is daarvan destijds afgezien. Die situatie is nu ook aan de orde. Als de zaak wordt aangehouden, heeft de behandelaar van de moeder de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van de moeder en de diagnose en verdere behandeling van de moeder af te wachten, zodat een mogelijk negatieve beslissing beter te verwerken is voor de moeder.
4.1.2
De moeder heeft zich inhoudelijk op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak is om het gezag te beëindigen omdat de moeder zich er volledig bij heeft neergelegd dat de kinderen bij hun gezinshuisouders blijven wonen en de samenwerking van de moeder met de GI en gezinshuisouders goed verloopt. Daarom wordt verzocht het verzoek af te wijzen. Dat de kinderen niet meer terug naar huis kunnen was in 2009 al duidelijk, dus dat kan niet de onderbouwing zijn van het huidige verzoek.
4.2
De vader is niet verschenen ter zitting en heeft ook schriftelijk geen verweer gevoerd. Uit het raadsrapport is gebleken dat de vader zowel schriftelijk als telefonisch benaderd is voor onderzoek, maar dat het de Raad niet is gelukt om met hem in contact te komen. Ter zitting is gebleken dat er weer een voorzichtig contact tussen de vader en [minderjarige] gaande is.

5.De overige standpunten

5.1
De GI betwijfelt of de aanhouding in het belang van de kinderen en de moeder is. Dit betekent immers dat alle betrokkenen nog langer in onzekerheid verkeren. De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad onderschreven en de situatie van de kinderen nader toegelicht. Volgens de GI is iedereen gebaat bij duidelijkheid, temeer nu de moeder zich er wel bij heeft neergelegd dat de kinderen niet meer thuiskomen, maar zij eigenlijk een andere wens heeft. Er is een voorzichtig contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand gekomen. Het contact tussen de vader en [minderjarige] verloopt op dit moment uitsluitend via Whatsapp.
5.2
[psycho-sociaal hulpverlener] heeft ter zitting verklaard dat de moeder thans in behandeling is bij PsyPortaal en het aanhoudingsverzoek van de advocaat van de moeder ondersteund.
5.3
De gezinshuismoeder van [minderjarige] heeft ter zitting nader toegelicht dat het thans goed gaat met [minderjarige] . Hij heeft in zijn huidige gezinshuis in korte tijd grote stappen in zijn ontwikkeling doorgemaakt.

6.Beoordeling van het verzoek

6.1
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de moeder af. De achtergrond van het aanhoudingsonderzoek is dat moet worden onderzocht of de moeder psychisch bestand is tegen gezagsbeëindiging. De bevoegdheid om te beoordelen of er tot gezagsbeëindiging moet worden overgegaan, ligt echter bij de rechtbank en niet bij een behandelend psycholoog of psychiater van de moeder. De rechtbank is van oordeel dat de moeder in de periode van de zitting tot de uitspraak, gezien de intensieve woonbegeleiding van moeder door [naam] en de aanmelding van de moeder bij PsyPortaal (GGZ), voldoende gelegenheid heeft om de hulpverlening te organiseren die zij mogelijk nodig heeft voor het geval dat tot gezagsbeëindinging wordt overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat alle betrokkenen – waaronder de kinderen én beide ouders – meer gebaat zijn bij een inhoudelijke beslissing in plaats van langer in onzekerheid te verkeren over de beoordeling van de verzoeken tot gezagsbeëindiging.
6.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Op grond van artikel 1:275 van het BW benoemt de rechtbank, indien de andere ouder het gezag niet voortaan alleen uitoefent, een voogd over de minderjarige.
6.3
De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.1
Vaststaat dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, gelet op de door de Raad in de rapporten genoemde zorgen. Bij de beide kinderen is sprake van een belast verleden en een reactieve hechtingssstoornis. Bij [minderjarige] is daarnaast sprake van ADHD, een verstandelijke beperking (IQ 76) en moeilijk te hanteren gedrag. [minderjarige] is normaal begaafd (IQ 98) maar presteert zwak op school en hij functioneert emotioneel op het niveau van een 7-jarige. Vanaf 2013 is [minderjarige] erg achteruitgegaan in zijn ontwikkeling en liet hij forse gedragsproblemen zien.
Ook bij beide ouders is sprake van problematiek. De moeder functioneert op beneden gemiddeld intelligentieniveau en er zijn bij haar forse problemen op diverse gebieden, zoals huisuitzetting, partnerproblematiek, lichamelijke problemen, schulden en depressiviteit, waarvoor zij langdurig praktische, financiële en psychosociale ondersteuning nodig heeft. Bij de vader is een vermoeden van psychiatrische problematiek. De vader zoekt de schuld buiten zichzelf, heeft in de loop der tijd vaak conflicten met de hulpverleners gehad (bedreigde hen soms) en is zijn afspraken met de kinderen nauwelijks nagekomen. De vader heeft jarenlang geen vaste woonplaats gehad en er is lange tijd geen omgang tussen de vader en de kinderen geweest. Het contact tussen de vader en [minderjarige] is pas sinds kort hersteld, terwijl er sinds eind april 2014 geen omgang meer is tussen de vader en [minderjarige] .
6.3.2
De zorgen bij zowel de kinderen als de ouders hebben ertoe geleid dat de kinderen al sinds november 2003 onder toezicht staan en zij in 2004/2005 - na eerdere uithuisplaatsingen op vrijwillige basis - uit huis zijn geplaatst en sindsdien niet meer bij (één van) de ouders hebben gewoond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat [minderjarige] en [minderjarige] kwetsbare en beschadigde kinderen zijn die een stabiele en gestructureerde thuissituatie met voorspelbare opvoeders/verzorgers nodig hebben die goed kunnen inspelen op hun specifieke behoeften. De ouders kunnen dat de kinderen door hun eigen problematiek niet bieden. Ter zitting heeft de moeder uitgesproken dat zij zich er volledig bij heeft neergelegd dat de kinderen (voor hun achttiende) niet meer thuis komen wonen. De moeder vindt dat het ‘supergeweldig’ gaat met de kinderen in hun huidige gezinshuizen en zij beschouwt de gezinshuisouders van zowel [minderjarige] als [minderjarige] als ‘een lot uit de loterij’. De kinderen zitten goed en zij gunt hen alle geluk van de wereld. Als de kinderen gelukkig zijn, is zij het ook. De moeder beaamt dat zij, maar ook de kinderen, een goede klik hebben met de huidige gezinsvoogden.
6.3.3
De rechtbank stelt op grond van vorenstaande vast dat niet meer wordt voldaan aan de belangrijkste doelstelling van de ondertoezichtstelling, te weten toewerken naar thuisplaatsing, en dat nog wel sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Uit het systeem van de wet volgt dat het in dat geval de bedoeling van de wet(gever) is om op grond van artikel 1:266 van het BW het gezag te beëindigen, waarbij – gelet op de ‘kan-bepaling’ – de rechter de discretionaire bevoegdheid is gegeven om bij de beoordeling of tot gezagsbeëindiging moet worden overgegaan oog te hebben voor de bijzondere aspecten van een zaak.
6.3.4
Bij de afweging van alle bij deze zaak betrokken belangen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de kinderen bij duidelijkheid over hun toekomstperspectief zwaarder dient te wegen dan de wens van de ouders om de gezagsband met de kinderen in stand te laten. Met de beëindiging van het gezag wordt voor alle betrokkenen, met name voor de kinderen, immers onomkeerbaar duidelijk dat niet meer naar thuisplaatsing wordt toegewerkt. Deze duidelijkheid bij alle betrokkenen zal de kinderen de rust en de ruimte bieden om zich te richten op hun eigen ontwikkeling en de noodzakelijke hechting met hun gezinshuisouders (als primaire opvoeders en verzorgers) aan te gaan.
Overigens geeft de moeder thans al haar emotionele toestemming aan de kinderen dat zij bij de gezinshuisouders mogen blijven, waarmeede moeder er blijk van geeft de belangen van de kinderen voorop te kunnen stellen. Dat is in de moeder te prijzen.
6.4
De rechtbank zal het verzoek gelet op voorgaande toewijzen.
6.5
Nu de beëindiging van het gezag ertoe leidt dat een gezagsvoorziening over de minderjarigen moet worden getroffen, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, van het BW een voogd over de kinderen te benoemen. Gezien het advies van de Raad, de bereidverklaring van de GI en de verklaring van de moeder dat zij een goede samenwerkingsrelatie heeft met de huidige gezinsvoogden, zal de rechtbank de GI met de voogdij over de minderjarigen belasten.

7.Beslissing

De rechtbank:
- beëindigt het gezag van de ouders over de minderjarigen:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
- benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot voogdes over voornoemde kinderen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter tevens kinderrechter, en mrs. J.L. Roubos en M.E. Allegro, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.