ECLI:NL:RBNHO:2016:4725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
C/15/235015 / FA RK 15-6989
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerderjarigverklaring van een minderjarige op verzoek van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juni 2016 een beschikking gegeven betreffende de meerderjarigverklaring van de moeder, die verzocht om haar meerderjarig te verklaren op grond van artikel 1:253ha van het Burgerlijk Wetboek. De procedure is gestart na een eerdere beschikking van 25 februari 2016, waarin de Raad voor de Kinderbescherming werd belast met het geven van advies over de vraag of het in het belang van de moeder en haar kind is om de moeder meerderjarig te verklaren. De behandeling vond plaats op 26 mei 2016, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S.D. Bhagwandin, en verschillende andere betrokkenen aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks een belaste voorgeschiedenis, een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en in staat is om voor haar kind te zorgen. De Raad heeft geadviseerd om de moeder meerderjarig te verklaren, en de rechtbank heeft dit advies overgenomen. De rechtbank oordeelt dat de meerderjarigverklaring in het belang van zowel de moeder als het kind is, en dat er voldoende ondersteuning vanuit het netwerk van de moeder en de vader is. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de meerderjarigheid van de moeder ingaat op 9 juni 2016, en dat de voorlopige voogdij van de Raad eindigt met de toekenning van het gezag aan de moeder.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/235015 / FA RK 15-6989
beschikking van 8 juni 2016 betreffende meerderjarigverklaring
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.D. Bhagwandin, kantoorhoudende te Hoorn Nh,

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 25 februari 2016;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem (verder: de Raad) van 13 mei 2016.
1.2
De behandeling van de zaak is, gelijktijdig met de behandeling van de zaak C/15/243571 / JU RK 16-832 tot ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarige, voortgezet op de zitting van 26 mei 2016 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. S.D. Bhagwandin en [oma] (verder: oma mz). De moeder is daarbij vergezeld van mevrouw [naam] van [naam] , [naam] en oma mz is daarbij vergezeld van mevrouw [naam] van [naam] , [naam] . Voorts zijn verschenen mevrouw [naam] namens de Raad en mevrouw [naam] namens mevrouw [naam] van De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar (verder: JGB). Mevrouw [naam] van [naam] is, hoewel opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
In voormelde beschikking van 25 februari 2016 is JGB belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] . Voorts zijn de stukken in handen gesteld van de Raad voor onderzoek naar en rapport en advies over de vraag of het in het belang van de moeder en [minderjarige] is om de moeder meerderjarig te verklaren en zo niet, welke gezagsvoorziening over [minderjarige] in haar belang kan worden geacht. De zaak is pro forma aangehouden tot 16 mei 2016 in afwachting van rapport en advies van de Raad. Tenslotte is bepaald dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet op 26 mei 2016 om 12.00 uur, met bevel tot oproeping van de moeder, haar advocaat, de Raad, JGB en (mevrouw [naam] van) [naam] .

3.Beoordeling

3.1
De rechtbank neemt hier over hetgeen is opgenomen in de beschikking van 25 februari 2016.
3.2
Aan de orde is nog het verzoek van de moeder om haar meerderjarig te verklaren.
3.3
De Raad heeft geadviseerd om de moeder meerderjarig te verklaren.
3.4
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 253ha, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de minderjarige vrouw die als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden, indien zij de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, de kinderrechter verzoeken haar meerderjarig te verklaren. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk oordeelt. Indien een ander met het gezag is belast, wordt de moeder daarmee belast.
3.5
Gelijk de Raad heeft aangegeven is naar het oordeel van de rechtbank bij de moeder en [de vader] (verder: de vader) sprake van een belaste voorgeschiedenis. De moeder komt uit een gezin waarin lange tijd grote zorgen hebben bestaan over de kinderen en waarin de moeder, samen met de andere kinderen in het gezin, nog tot januari 2012 onder toezicht heeft gestaan van JGB. De moeder heeft echter een grote positieve ontwikkeling doorgemaakt, hetgeen heeft bijgedragen aan een door haar ontwikkelde grote mate van zelfstandigheid. Dit heeft in 2012 tot het einde van de ondertoezichtstelling kunnen leiden. De moeder lijkt op dit moment, vanuit de zelfstandigheid die zij de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, goed in staat vorm te geven aan het ouderschap, ondanks haar nog jonge leeftijd. Daarnaast lijkt zich in het leven van de vader eveneens een positieve trend voor te doen, nu hij vader is geworden van een dochter en zich gesteund weet door de moeder die hem in positieve zin op sleeptouw neemt. De vader lijkt zich van zijn verantwoordelijkheid bewust en is bereid zich opofferingen te getroosten in het licht van zijn kersverse ouderschap. Daarbij weet de vader zich (ook) gesteund door zijn moeder.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat meerderjarigverklaring van de moeder in het belang van de moeder en [minderjarige] wenselijk is. Hierbij heeft de rechtbank eveneens in aanmerking genomen dat de moeder, de oma en JGB instemmen met het advies van de Raad. Er is voldoende komen vast te staan dat de verzorging van [minderjarige] adequaat en verantwoord verloopt en zowel de moeder als de vader zeer betrokken zijn bij [minderjarige] en zij volop worden ondersteund door hun netwerk. Voormelde positieve ontwikkelingen bij de moeder en de vader zijn echter nog pril en hun netwerk is kwetsbaar. Dit blijkt met name uit het gegeven dat de Raad ter zitting een verzoek heeft gedaan tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Met inachtneming hiervan en teneinde de moeder en de vader in staat te stellen ook daadwerkelijk praktisch op een zelfstandige wijze invulling te geven aan het ouderschap, onder meer op het gebied van huisvesting, werk/scholing en inkomen, acht de rechtbank het van belang dat zowel de moeder als de vader begeleiding en toezicht vanuit de hulpverlening aanvaarden. Daarvoor is een meerderjarigverklaring van de moeder nodig. Het verzoek van de moeder zal op na te melden wijze worden toegewezen.
3.7
Artikel 1:253p, eerste lid, BW bepaalt dat in gevallen waarin door de rechter het gezag wordt opgedragen aan beide ouders of aan een ouder alleen, dit een aanvang neemt zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden. Met inachtneming van deze bepaling, neemt het gezag van de moeder over [minderjarige] een aanvang op 9 juni 2016. Gelet op het bepaalde in artikel 1:281, eerste lid, aanhef en onder b. BW eindigt de voorlopige voogdij van JGB over [minderjarige] met het opdragen van het gezag aan de moeder. Hierbij dient eveneens in acht te worden genomen het bepaalde in artikel 1:281, tweede lid, BW, waaruit blijkt dat indien een beschikking als in het eerste lid bedoeld, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de voogdij dan eindigt daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.

4.Beslissing

De kinderrechter:
4.1
verklaart [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , meerderjarig overeenkomstig artikel 1:253ha BW;
4.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.